Brieven. Deel 1. 9 september 1922-28 december 1929
(1977)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd10. Aan A.C. Willink: Pallanza, 20 december 1924Pallanza, 20 Dec. '24 Beste Willink, Hierbij de photo's; ze hadden misschien wat beter afgedrukt kunnen zijn, maar wat zullen we er aan doen, ik zit voorloopig te Pallanza, dat uitgestorven lijkt; je hebt er geen idee van hoè men zich hier verveelt. Ik heb uit radeloosheid dan ook de Eén tussen Vijf geschreven; het is zelfs geheel klaar; een dezer dagen zal ik het aan Alice NahonGa naar voetnoot1. zenden, omdat dat adres veiliger is, mocht jij dus dezen brief goed en wel in handen krijgen (ik ben ook je Amsterdamsch adres | |
[pagina 41]
| |
kwijt, merk ik) schrijf haar dan een kaartje opdat ze je het ding direct door kan zenden. Het is nog al lang geworden, anderhalf maal zoo lang als Het Roerend Bezit of ClaudiaGa naar voetnoot2.; dat komt: het verhaal interesseerde mij tenslotte zoo weinig dat ik het als het ware in een brief heb gelascht dien ik jou gescheven heb, en waarin ik je van alles en nog wat (‘van en over mijzelf en anderen’) vertel. De briefGa naar voetnoot3. is met zorg, het verhaal met gewilde nonchalance geschreven; naarmate het verhaal minder wordt neemt de brief toe. De indruk die de lezer, aangenomen altijd dat we noch met een slokop noch met een slaper te doen hebben, moet krijgen is deze: De heer Duco Perkens is bij toeval en zonder doel, zooals het heele bestaan van dien heer zonder doel schijnt te zijn, in het doode seizoen te Pallanza beland, waar hij het idee krijgt om een verhaal dat hij ergens onvoltooid heeft gelaten eens af te schrijven; aangezien hij met zijn vriend Willink, die blijkbaar een modern schilder is, schijnt afgesproken te hebben dat deze het eventueel van plaatjes zou voorzien zendt hij het dien heer W. op; maar al schrijvende schijnt de heer D.P. ingezien te hebben dat hij toch eigenlijk zijn tijd verknoeit en ondanks alles beter zou doen met meer de frissche lucht in te gaan, hetgeen al meer en meer blijkt uit den brief die het verhaal-zelf omlijst. Of nu de brief interessanter mag heeten dan het verhaal? wie zal dat zeggen? - men gelooft echter wel dat de heer D.P. hem tenslotte interessanter is gaan vinden. Enz. De ons gunstiggezinde lezer knoopt er philosofische gedachten aan vast; de ander zegt: snert! en daarmee uit. Wat willen we ook an ders? Ik hoop dat je geen bezwaren zult hebben tegen het volledige afdrukken van je naam; commercieel gesproken is dat toch in ieder geval reclame. Ik heb hier en daar ook nog wel dingen gezegd die me op het hart lagen; het ding is niet heelemaal nonsensikaal. Ik ben benieuwd wat je er in goed- en wat af- zult keuren. Schrijf me eens spoedig naar het adres dat ik je eerstdaags zal opgeven, vermoedelijk uit San Remo. Ik wacht hier feitelijk alleen het geld af dat me zal veroorloven verder te reizen. Bizonderheden over mijn verblijf hier staan in den brief! Ben je nog bij mijn vader geweest, en heeft hij de 300 franken | |
[pagina 42]
| |
voor je schilderij neergelegd? Tot dusver kreeg ik maar één brief van huis, dat was in Lausanne, en daar stond het niet in. Nu, beste kerel, tot spoedig en zelfs: tot ziens. Ik denk niet dat ik erg lang aan de Côte d'Azur zal blijven, misschien vinden we elkaar nog eerder dan we verwachten te Parijs terug. Nogmaals dank voor de moeite die jullie je gaat geven voor mijn vracht boeken; wees met MaryGa naar voetnoot4. hartelijk de hand gedrukt door je D |
|