Brieven. Deel 1. 9 september 1922-28 december 1929
(1977)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Woord voorafIn deze uitgave vindt men alle brieven van Du Perron die wij hebben kunnen achterhalen (met uitzondering van de reeds gepubliceerde in de Briefwisseling met Ter BraakGa naar voetnoot1.). Waarom alle brieven, zal men misschien vragen. Is alle brieven niet een beetje veel? Ongetwijfeld. Wie het geheel wil lezen, van de eerste brief in het eerste deel tot en met de laatste in het laatste deel, is wel enige tijd bezig en waarschijnlijk niet steeds maximaal geboeid. De auteur zelf, groot liefhebber van schrijversbrieven, heeft zijn voorkeur voor zorgvuldige selecties duidelijk uitgesproken: ‘Zoo is één dik deel brieven, twee desnoods, soms een heerlijk bezit, maar als het er vijf of zes worden, vind ik het al knap vervelend. Ik lees liever de goede brieven van Multatuli 3× over (en verdiep ze dan), dan eindeloos door te gaan in alles wat hij maar gepend heeft, en waarin hij zich twintig maal herhaalt’. De redacteuren van deze uitgave hebben in een eerder stadium geprobeerd zo'n zorgvuldige selectie tot stand te brengen, maar de keuze bleek niet eenvoudig. Kattebelletjes, briefkaarten met louter zakelijke mededelingen konden natuurlijk worden weggelaten, maar was dat ook het geval met langere brieven, die op het eerste gezicht doublures leken van epistels die aan één of meer andere correspondenten gericht waren? Hier toch deden zich nuance-verschillen voor, die tot interessante conclusies zouden kunnen leiden. Bovendien behelzen brieven met doublerende gedeelten vaak andere gedeelten die verschillen. Zou men gaan selecteren, couperen, ‘editeren’, hoe ‘zorgvuldig’ ook, dan zou men niet alleen verminkingen hebben aangebracht, maar ook onvermijdelijk een interpretatie, een subjectieve visie, hebben geschoven tussen de tekst en de lezer. De wijze waarop de weduwe Douwes Dekker Multatuli's brieven, selecterend, couperend en sorterend heeft gepubliceerd, is bepaald niet bevredigend. Niet alleen zit de literair-historicus met een chaos, maar ook de liefhebber, de in Multatuli geïnteresseerde lezer is niet goed bediend. Alleen de publicatie van de complete brieven en do- | |
[pagina 8]
| |
cumenten, zoals door Stuiveling ter hand genomen (en die al te lang onvoltooid is gebleven) kan hier uitkomst brengen. Men kan zich nu afvragen: is Du Perron in zoverre vergelijkbaar met Multatuli, dat wij ook bij hem behoefte hebben aan een volledige verzameling van zijn private correspondentie? Het antwoord op deze vraag hangt van een paar dingen af. Hoe goed, hoe belangwekkend vindt men hem als schrijver? Welk belang hecht men aan persoonlijke brieven in het algemeen en aan de zijne in het bijzonder? Wat de betekenis van Du Perron als schrijver betreft, daar kan men alleen maar persoonlijke meningen over hebben. Zijn werk is een extreem voorbeeld van literatuur die in de eerste plaats getuigenis is, proclamatie van voorkeuren en afkeren. Dit geldt voor zijn verhalen en romans even goed als voor zijn essays, kritieken en gedichten. De vaststelling van het soort literatuur dat hij geschreven heeft, houdt overigens op zich zelf nog geen waardebepaling in. Wel kan men erbij opmerken dat juist dit soort nauw verwant is aan de persoonlijke brief. Het een is de voortzetting van het ander. Is daarom de correspondentie van een auteur die zich in zijn werk minder persoonlijk prijs geeft, misschien belangwekkender? Naar aanleiding van de publicatie van de briefwisseling Vosmaer-Kloos schreef Du Perron: ‘In hun brieven leert men de meeste auteurs het best kennen, of zo niet het best, dan toch op een wijze die iets onmisbaars toevoegt aan hun schrijverspersoonlijkheid; in de minder opgesmukte, minder literaire mens van de correspondentie, zelfs wanneer die correspondentie (zoals hier) bijna uitsluitend over literatuur gaat, vindt men toch altijd wezenlijke trekken onthuld, die in de literaire productie vermomd zijn, vernobeld of geheel verborgen’. Het verschil tussen de literatuur- en de briefschrijvende auteur is bij Du Perron ongetwijfeld kleiner dan bij de meeste literatoren en zeker dan bij Willem Kloos, maar juist daardoor zijn de relaties tussen de beide uitingsvormen zo boeiend. De literatuur die hij maakte was iets minder spontaan en iets meer gestileerd dan de correspondentie, maar het masker dat hij voordeed bij de literatuurmakerij was naar zijn eigen trekken gemodelleerd. De brief is voor hem niet alleen een ongedwongener voortzetting van de literaire productie, deze laatste imiteert ook en volgt op de spontaneïteit van de brief. Brieven zijn de oervorm van de Cahiers van een lezer. Toen hij in Groot Nederland Een Hollands drama wilde bespreken vroeg hij Van Schendel de brief terug waarmee hij oorspronkelijk op het boek had gereageerd. | |
[pagina 9]
| |
Alleen de hervatting van die spontane reactie, meende hij, kon zijn artikel vrijwaren van de dooie formules waar hij bang voor was. Aan de andere kant is het natuurlijk niet juist te denken dat de briefschrijvende Du Perron niet stileert, niet een klein beetje gemaskerd is. Maar juist door de compleetheid, door de ‘belangrijke’ brieven te zien naast de summiere mededelingen, kan men de proporties van stilering en natuurlijkheid het best in het oog krijgen. Hier is een schrijver aan het woord die niet alleen woorden gebruikte als zelf-expressie en nooit-aflatende beïnvloeding, indoctrinatie zou men bijna zeggen, van zijn vrienden, maar die ook schreef zoals anderen ademen. Deze brieven zijn niet alleen samen levensbeschrijving, zij zijn leven. Reden genoeg om niets weg te laten. Onbeantwoord is nog de vraag of de waarde van Du Perron's werk zoveel aandacht (en zoveel ruimte!) voor alles wat hij aan brieven en briefjes gepend heeft, rechtvaardigt. Men kan zich zelfs afvragen - en wij hebben dat ook gedaan -: bewijst men een schrijver als hij was, die hoe men een en ander ook wil bezien, niet tot ‘de grote scheppers’ behoort, wel een dienst met zo'n uitvoerige uitstalling van zijn verbale stofwisseling? Om die vraag te beantwoorden, moet men bedenken dat er naast die ‘grote scheppers’, vooral in de 20ste eeuw - maar Montaigne en allerlei 18de eeuwers waren er al eerder - andere, andersoortige schrijvers gekomen zijn, getuigers, ik-zeggers, die met een andere maat dan de ‘scheppers’ moeten worden gemeten. Die andere maat is een samensmelting van oprechtheid en intelligentie. Achter oprechtheid zit echtheid en moed om de waarheid over je zelf en de wereld onder ogen te zien; achter intelligentie gevoeligheid en scherpzinnigheid. Volgens die maat nu is Du Perron een groot genoeg schrijver om de publicatie van dit vele en soms kleine te rechtvaardigen. Er zijn ook andere meningen in omloop. Was Du Perron wel moedig? Onlangs nog vroeg iemand: ‘Waarom heeft hij niet meegevochten in de Spaanse burgeroorlog, zoals zijn vriend Malraux heeft gedaan? Had hij zo weinig over voor zijn overtuiging, dat hij op het beslissende moment de benen nam naar Java?’ Inderdaad heeft Du Perron in de zomer van 1936 wel even de gedachte gehad dat hij Malraux naar Spanje zou vergezellen, hoewel hij zich daarbij niet zozeer een activiteit van soldaat als wel van verslaggever had voorgesteld. Enige praktische moeilijkheden deden hem van dit voornemen afzien en hij voerde in de herfst het plan uit, dat hij zeker | |
[pagina 10]
| |
al anderhalf jaar met zich omgedragen had: terugkeer naar Indië. Waarom niet Spanje en wel Indië? Misschien heeft de keuze juist wel met de moed te maken die bij oprechtheid en intelligentie hoort, de moed om de waarheid over je zelf te vinden, niet precies dezelfde als de moed om een geweer af te schieten of onder bombardementen te leven. Hij had, mag men veronderstellen, een beter inzicht gekregen in de aard van de strijdbaarheid die de zijne was. Er zijn genoeg aanwijzingen om aan te nemen, dat zijn besluit om naar Indië te gaan mede bepaald was door verantwoordelijkheidsgevoel voor zijn jong gezin. Hij meende dat hij zich in Indië financieel beter zou kunnen redden dan in Europa en dat hij er ook ‘nuttiger’ zou kunnen zijn. Bovendien had hij, na Het land van herkomst te hebben geschreven, de behoefte om dat land en die herkomst opnieuw te bekijken. Men moet ook niet vergeten, dat zijn antifascisme niet voortvloeide uit een bepaalde politieke overtuiging, maar dat hij zich door verwerping van het fascisme zijn afkeer van alle politiek bewust was geworden. In het werk, maar ook in de brieven, komen de verschillen te voorschijn tussen zijn houding en die van Ter Braak, die meende dat het compromis inherent is aan ieder handelen in de maatschappij en die van Malraux, die de politiek accepteerde als aspect van Geschiedenis en Beschaving. Zowel Ter Braak als Malraux vroegen zich, met heel verschillende uitkomsten af: hoe pas ik in deze tijd? Du Perron probeerde met grote hardnekkigheid een antwoord te vinden op de vraag: waarom pas ik er niet in?
*
Er moet wel op gewezen worden dat een groot aantal lacunes afbreuk doet aan het totale beeld. De brieven gericht aan Bloem, Malraux, Pia en Slauerhoff, om enkele van Du Perron's belangrijkste relaties te noemen, zijn, voorzover wij konden nagaan, niet bewaard gebleven. Ook het merendeel van de aan Du Perron gerichte brieven, die vaak veel hadden kunnen verduidelijken, is niet meer voorhanden, met uitzondering natuurlijk van de reeds gepubliceerde brieven van Ter Braak. Een enkel woord nog over de annotaties. In de eerste plaats zij verwezen naar het waardevolle commentaar, vooral wat de historische | |
[pagina 11]
| |
achtergrond van het decennium 1930-1940 betreft, dat H. van Galen Last in zijn editie van de Briefwisseling Ter Braak-Du Perron heeft verwerkt. In de tweede plaats dient te worden opgemerkt, dat in onze editie naar een grotere beknoptheid is gestreefd. De editeurs hebben gepoogd zich te beperken tot die feitelijke informatie die nodig is voor het ontsluiten van de tekst. Er is veel in brieven die enkele decennia geleden geschreven zijn, dat voor de huidige lezer moet worden opgehelderd, terwijl er altijd bij de ontvanger gegevens bekend worden verondersteld, waarover de buitenstaander niet beschikt. De annotaties moeten in beide tekorten voorzien: de lezer historische, vooral literair-historische, handreiking bieden en hem tevens ophelderingen brengen van min of meer duistere toespelingen in het persoonlijke vlak. In de gevallen, dat de naspeuringen geen resultaat hebben opgeleverd, is dat geconstateerd. Uitgangspunt was verder, dat wij ons in de noten en in de inleidingen - met uitzondering van dit Woord vooraf - zoveel mogelijk van interpretaties zouden onthouden. Sommige lezers zullen de aantekeningen te beknopt vinden, andere te uitvoerig en overbodig. De een heeft nu eenmaal een toelichting nodig die de ander, beledigd door de bij hem veronderstelde onwetendheid, van de hand wijst. Wij hebben geprobeerd ons een lezer voor te stellen die niet over de vanzelfsprekende kennis beschikt van Du Perron's tijdgenoten, voor wie dus veel feitelijks moest worden ingevuld, maar toch wel een die uit zich zelf veel begrijpt, omdat hem voor het kennisnemen van deze brieven nu eenmaal een bepaalde manier van denken niet vreemd mag zijn.
*
Dank zij betuigd aan al die personen en instanties, zonder wier bereidwillige medewerking deze uitgave niet tot stand had kunnen komen: in de eerste plaats aan degenen die persoonlijk aan hen gerichte correspondentie hebben afgestaan: F.E.A. Batten, D.A.M. Binnendijk, L.J.C. Boucher, mevr. G. ter Braak, mevr. G. Chevasson-Wauters, L. Chevasson, C. Debrot, P.H. Dubois, H.A. Ett, R. van Eyck, mevr. D. de Glopper-Bolle, A. Greebe, mevr. A. Greshoff-Brunt, R. Houwink, C.J. Kelk, W.B. Klooster, P.J. Koets, W.A. Kramers, A. Lehning, K. Lekkerkerker, R.A.J. van Lier, E. van Moerkerken, R. Nieuwenhuys, M.B.B. Nijkerk, A. van Rantwijk, | |
[pagina 12]
| |
J.H. Ritman, mevr. A. Romein-Verschoor, A.F.E. van Schendel jr., G. Stuiveling, G.O. Tissing, A. van der Veen, F.R.J. Verhoeven, D. de Vries, mevr. J. Welter-Bijl, A.C. Willink, mevr. C. Wolfers-Petrucci en J. van der Woude.
Voorts aan hen die brieven van Du Perron uit privé-bezit voor publicatie hebben vrijgegeven: F.E.A. Batten, H.W. Bosscha, de erven R. Brulez, de erven Gaston Burssens, A.J. Eschauzier, H. Feriz, de erven E. Gobée, mevr. J. Kley, M.H. Knoek, H.C. Kool jr., de erven Jef Last, A. Leclercq, A. Lehning, K. Lekkerkerker, M. van Loggem, de erven J. van der Meulen, O. Périer, mevr. F. Paulhan, W. Pée, mevr. E. du Perron-de Roos, G. du Perron, J.B.W. Polak, uitgeverij Em. Querido, mevr. C. van Schendel, M. Schuhmacher, de erven Soejitno Mangoenkoesoemo, G. Stuiveling, uitgeverij De Wereldbibliotheek en mevr. C. Wolfers-Petrucci.
De volgende archieven, bibliotheken, instituten en musea stelden brieven ter beschikking: Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen, Bibliothèque de la Ville de Vichy, Cornell University Libraries (Ithaca, New York), Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam, Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te Leiden, Koninklijke Bibliotheek te Brussel, Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage en het Multatuli-museum te Amsterdam.
Verder is de redactie al diegenen erkentelijk die gevraagde inlichtingen hebben willen verstrekken: in het bijzonder denken wij aan de medewerkers van al de reeds genoemde instellingen die brieven uit hun archieven ter beschikking hebben gesteld; daarnaast aan de medewerkers, werkzaam bij andere archieven, bibliotheken en instituten. Met vrucht is gebruik gemaakt van de annotaties in de doctoraal-scripties van Ronald Spoor en Louis Uding, die betrekking hadden op Du Perron's brieven respectievelijk aan Jan Engelman en Constant van Wessem.
Dank ook aan mevr. Y.S. Kummer-Bitter, die de Franse brieven, en aan J.A. Verdoorn, die de Soendanese teksten vertaalde en aan diegenen die de tekst van brieven, annotaties en apparaat hebben uitgetypt: mevr. G.A.M. Delen-Schütz, mevr. M.C. Delen-Jongerius, | |
[pagina 13]
| |
Els van Doorn, Mariska Hammerstein en mevr. Y.S. Kummer-Bitter.
Bijzondere dank komt verder toe aan het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, dat deze uitgave in financieel opzicht mogelijk heeft gemaakt, aan het Prins Bernhard Fonds, dat het vertaalwerk heeft gesubsidieerd en aan de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek, die het redactionele werk bij de voorbereiding en bij de realisatie heeft gesteund.
H.A. Gomperts |
|