Blocnote klein formaat
(1936)–E. du Perron– Auteursrecht onbekend
[pagina 154]
| |
de toekomst niet zeggen kon, maar dat hij goedkope en dure edelstenen verkocht en ook wel gekleurd glas. Hij was groot en fors, met een werkelik innemend gezicht; wij raakten met hem bevriend en een paar maal in het jaar kwam hij plotseling opdagen en bleef enige dagen bij ons. Hij leerde mij schaken en had altijd verhalen, en hoewel hij niet okkult genoeg was om de toekomst te voorspellen, gaf hij mij een talisman en met mijn ouders sprak hij veel over geesten. Hij was overigens mohammedaan. Twee van zijn verhalen zijn mij bijgebleven. Toen hij pas in de Soendalanden was, kwam hij eens voorbij het huis van een inlands hoofd en zag in de pendoppo (vergaderloods) een aantal mensen zitten, ernstig en zwijgend, waaronder vele eerbiedwaardige grijsaards. Hij was toen nog jong, en vol religieuze gevoelens sloop hij er heen om achter de anderen neer te zitten. Het inlands hoofd zat in | |
[pagina 155]
| |
een stoel tegenover de schare, ook zeer ernstig en zwijgend, en Mohammed begon te geloven dat hij een van zijn kinderen had verloren; hij kon niet anders veronderstellen of deze mensen waren bijeengekomen voor een gebed. Na enige tijd echter hoorde men ergens het kraaien van een haan. Al de eerbiedwaardige grijsaards zuchtten daarop: - Ach, ach, ach! och, och, och! zoiets moois kenden we nog niet. - De zaak was dat het inlands hoofd een nieuwe boshaan (tjangèhgar) gekocht had, met de zeldzame kraai van Poetri dioek (de zittende prinses). Zo zuiver was deze kraai, dat alle kenners verrukt waren. Maar voor Mohammed was meerder gekraai nodig eer de betekenis van de bijeenkomst tot hem doordrong: - En toen dacht ik bij mijzelf: ‘Al deze eerbiedwaardige grijsaards zijn gek, en ik lijk ook op een gek’, en toen ben ik zachtjes opgestaan en weer weggeslopen. Volgens het andere verhaal zat hij eens in de | |
[pagina 156]
| |
trein, toen hij door een Chinees werd aangesproken. De Chinees was scheel en gehavend, en wilde na enkele woorden weten hoe het mogelik was om aan God te geloven. Na vruchteloos op het landschap gewezen te hebben, vroeg Mohammed: - Maar mag ik mijn vriend dan vragen wie hem zelf gemaakt heeft? - De Chinees antwoordde: - Mijn vader en moeder. - Dat kan ik niet geloven, zei vriendelik Mohammed; want als de vader en moeder van mijn vriend mijn vriend gemaakt hadden, hadden zij hun zoon mooi gemaakt, hartveroverend als geen ander, maar niet zo rottig als ik hem hier voor me zie.Ga naar voetnoot* |
|