Blocnote klein formaat
(1936)–E. du Perron– Auteursrecht onbekend[52]Nov. - Kijk waar hij zit. De enquête over ‘overschatting of onderschatting in onze literatuur’, gehouden door Het Vaderland, en die over het algemeen niet al te boeiend werd beantwoord, heeft mij hier en daar toch met onverwachte scherpte bijgelicht. Zo weet ik nu dat de heer Van Duinkerken liever Dirc Potter, Coornhert, Spieghel en Roemer Visscher leest dan de ‘overschatte opstandigen’ van deze tijd: wie? Slauerhoff of Jo van Ammers-Küller? Bovendien weet ik nu dat de heer Van D. zich verbeeldt ook nog te kunnen uitmaken dat deze Potter etc. beter schreven, wat op een bewijs van arrogante betweterigheid neerkomt. De heer Defresne (die zich, volgens getuige- | |
[pagina 116]
| |
nis van de deskundige Scholte, van een middelmatig auteur tot een eersterangs-regisseur heeft ontwikkeld) reageerde per telegram: Heb antwoord eindelijk gevonden: alle schrijvers worden overschat. Dat hij deze banaliteit voor een vondst en deze stommiteit voor geest houdt is het minst onthullende; de mise-en-scène van het telegram dat ervoor gebruikt werd onthult gelukkig ook nog welk soort kunstenaars hij zeker niet onderschatten zal en welke ‘kreaties’ zijn toestand prefereert. Maar alles wordt overtroffen door de als gewoonlik even pertinente als gracieuze samenvatting van M. Nijhoff. Deze roept in weinig regels een zo verrassend beeld van de wereldliteratuur op, dat ik er wel bij moest ‘contramediteren’. Alle eersterangs schrijvers, zegt Nijhoff, worden in Nederland onderschat, alle tweederangs schrijvers worden er overschat. Daar is inderdaad een zekere stelselmatigheid in. | |
[pagina 117]
| |
Een stelselmatigheid zelfs die wellicht uiteraard en overal onvermijdelik is,... maar hij gaat voort: De vraag wordt thans deze: wat is een eersterangs schrijver? Het is een schrijver, die verdwenen is in zijn werk. Dante is de wandelaar in de Divina Commedia. Shakespeare is de secretaris van Hamlet en Coriolanus. Multatuli is Max Havelaar. Willem ‘die Madok maakte’ is Reinaert de Vos. Dat Willem die Madoc maakte Reinaert zou zijn en Shakespeare alleen de sekretaris van Hamlet, is een klakkeloze bewering die ik tienmaal om- en omgedraaid zou willen zien, voor ik er een woord van geloofde. Rousseau is, als Nijhoff mij geloven wil, op deze manier de sekretaris van zijn eigen verleden en Homerus is Odysseus met een werkelik ergerlike zelfvervuldheid: het kan niemand iets schelen wat hij in allerlei grotten wist te vinden en of zijn vrouw hem bedroog of niet. Dante is een | |
[pagina 118]
| |
‘wandelaar’ die onbehoorlik veel persoonlike avonturen noteert: die te veel flauw valt, verloren geliefdes ontmoet, enz. enz., om in zijn werk verdwenen te zijn; het voorbeeld is - vooral naast de onbekende Willem die eer Nijhoff hem ontraadselde alleen maar Madoc maakte - werkelik opvallend slecht gekozen. Maar het komt er misschien alleen op aan, te verkondigen dat Dante en Shakespeare groter schrijvers waren dan Multatuli en genoemde Willem, hetgeen jong en oud met ongeschokt gemoed zal kunnen toegeven. Het faciele opstellen van Dantes en Shakespeares als ‘eersterangs-schrijvers’ is tegelijk het doorzichtige bedrog waarmee men slecht redenerend gelijk tracht te krijgen; want op deze voet hebben de verenigde Nederlanden niet één ‘eersterangs-schrijver’ opgeleverd, hebben wij misschien 3 of 4 ‘tweederangs-schrijvers’, nog geen 12 ‘derderangs-schrijvers’, enz. | |
[pagina 119]
| |
De tweederangs schrijver schrijft bespiegelend of weerspiegelend. (Voorbeelden van mij: Plato, Ruusbroec, Erasmus, Montaigne, Bacon, Diderot, Nietzsche enz.) Hij brengt hoogstens een portret voort of een vaag gezoem van leven. Hij blijft zelf belangrijk. Hij doet wat Kloos zegt: hij laat den mensch sterven, opdat de kunstenaar leeft. Maar hij laat niet den kunstenaar sterven opdat het kunstwerk leeft. Dit laatste is kenmerkend een van die kwasi-diepzinnige trekjes van Nijhoff, die mij altijd onnozel zijn voorgekomen.Ga naar voetnoot* Wat Kloos zegt komt nl. heel aardig overeen met wat Nijhoff zijn eersterangs-schrijver voorschrijft: immers, wat in het kunstwerk verdwenen zou moeten zijn is (volgens zijn eigen logika) niet de kun- | |
[pagina 120]
| |
stenaar, zonder wiens voortdurende aanwezigheid van het hele kunstwerk niets terecht zou komen, maar juist de mens, de niet volmaakt tot kunstenaar geworden persoonlikheid. De mens die ook nog de kunstenaar laat sterven ‘opdat het kunstwerk leeft’, is iets als een foetus die met zijn navelstreng zijn pasklaar genie bestuurt, d.w.z. een uitvinding voor na het literaire souper. Maar misschien word ik te somber en ontgaat Nijhoff's literair credo mij helemaal. Volgens zijn kriteria kan men nl. ook een rijtje bijeenbrengen van eersterangs-kunstenaars die zozeer in hun werk wisten te verdwijnen, dat men ze meteen boven Multatuli kan stellen: de Schartens, Van Hulzen, Van Eckeren, Ina Boudier-Bakker, mevrouw Székely-Lulofs, mevrouw Emmy van Lokhorst en mevrouw Zoomers-Vermeer. Ik twijfel bij een vernuft à la Nijhoff aan niets meer, dus ook niet dat hij al deze auteurs, plus enige anderen die ik alleen | |
[pagina 121]
| |
uit plaatsgebrek weglaat, niet grievend onderschat vindt. Voor de goocheltoer van ‘A. zit niet in zijn werk en toch weer wel en B. zit er wel in en toch zie je hem niet’, is ook na dit alles ampel gelegenheid. Er zijn zelfs schrijvers die meer in de Pen-Club voorkomen dan in hun werk, en òf dit niet weten òf op die grond aannemen eersterangs-schrijvers te zijn. |
|