Blocnote klein formaat
(1936)–E. du Perron– Auteursrecht onbekend
[pagina 45]
| |
de overtuigingen van de sexe-profeet. Lawrence, die het werkelik goedkope Le Dieu des Corps van Jules Romains de franse ‘verbetering’ van Lady Chatterley's Lover noemde en er zich dan met een schouderophalend very cold potato van afmaakt, zou bij Drieu (gesteld dat hij iets van franse literatùur begrepen had) al het koudhartige gedoe hebben aangetroffen dat hij zelf ‘verbeteren’ wilde, plus aardig wat talent op de koop toe. Drieu vertegenwoordigt de door zijn ondervinding ontgoochelde, die zich door werkeloosheid of temperament toch telkens weer bedienen moet van het opium van de erotiek; de profeet Lawrence, positieve brenger van een nieuwe boodschap, die het mensdom zou willen regenereren door zijn neo-primitief geloof in de sexualiteit, verkeerde ongeveer in de positie van de filosoof Feuerbach, die na met de hemel te hebben afgerekend niet volledig tot de materie komen kon en zich eveneens op het | |
[pagina 46]
| |
sexuele als laatste waarheid aangewezen zag. De libertijn Gille uit Drieu's L'Homme couvert de Femmes en Drôle de Voyage is een zelfportret. Er is een Pierrot in deze libertijn, die niettemin, evenals Don Juan, de liefde zou willen vinden, eindelik de liefde voor één. Maar zijn enige tragiek wordt, dat hij zich erkennen moet als ‘personage uit een komedie’. Een enkele maal, altijd door Drieu's cerebrale luchtbeklimmingen, die voor hem poëzie zijn, geholpen, zegt hij ‘God’; maar het is niet veel meer dan zijn traditie van kristen die hem ook met dit begrip een beetje would-be-tragies spelen doet. En de absurditeit van het leven wordt voor Gille opgelost door zijn diepste temperament, dat niet vurig maar landerig is; met deze landerigheid behebt voelt hij zich na alle gemopper niet alleen met de absurditeit verzoend, maar erin thuis, en het grote spel van Pierrot-Don Juan bestaat uit strelen en krabben, uit de heilige gevoelswaarheid: ik | |
[pagina 47]
| |
krab waar ik word teleurgesteld, en al ligt het aan mij, ik word het altijd. De analyse van dit personage door Drieu geschiedt met een supreme en dus verachtelike luciditeit; het zal zijn schuld ook niet zijn wanneer zijn lezeressen Gille niet even goed hebben leren doorzien als hijzelf. Steeds mokkender en lamlendiger, maar steeds rijker aan ondervinding en intelligentie, die op bedrevenheid in krabben uitloopt en op de rechtvaardiging daarvan door subtiel zelfbeklag - er is aardig wat zelfcritiek in dit alles, maar krijgskunde evenzeer. Het vrouwenkennerschap van Drieu, hoezeer dat van Lawrence ook overtreffend, geeft zich tegelijkertijd bloot: hoe doorvoeld zijn vrouwenportretten ook zijn, het gaat bij hem essentieel om vrouwen waarop het niet aankomt, die nooit de éne (waarnaar ook een Gille hunkert) kunnen vertegenwoordigen, en het is zelfs een vereiste dat zij zonder betekenis blijven, of Gille werd | |
[pagina 48]
| |
eerst met recht een vod. Voor de koppigheid van een Lawrence telt Drieu's erotiese wijsheid natuurlik minder dan niets; voor de buitenstaander is zij tenslotte een opvatting van ‘menselike eenzaamheid’, niet minder bewust dan de lawrenciaanse en zeker niet minder ‘van deze tijd’. |
|