Verbeelding en historie. Verschijningsvormen van de Nederlandse historische roman in de negentiende eeuw
(1979)–W. Drop– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
Hoofdstuk V
| |
[pagina 111]
| |
handeling te geven. Uiteraard komt het werk uit deze kategorie in de buurt van de ‘romantische historie’. Daarvan blijft het o.i. echter nog gescheiden door de bewuste opzet een romanhandeling, die ook op zichzelf aandacht vraagt, met de historische stof te verweven. We behandelen hier slechts een paar romans, waarvan er één werkelijk van waarde is. De werken van De Neufville en Krabbendam zijn kennelijk ontstaan door het volgen van een literaire mode, en ze zijn zeer primitief. Mejuffrouw de Neufville kan als pionierster nog aanspraak maken op een zekere waardering, maar het besproken werk van Krabbendam is, hoewel beter dan zijn Eleonora van LichteveldeGa naar voetnoot3, alleen interessant als symptoom. Anders is het met de Jan FaessenGa naar voetnoot4 van Lodewijk Mulder. Als echte geleerdenroman staat dit werk, dat in principe een objektief-historische rekonstruktie van een belangrijk gebeuren is, voor zover wij kunnen zien, in ons land alleen. Het werk van mevrouw Bosboom - Toussaint, dat nog de meeste overeenkomst met het zijne vertoont, behoort door de wijze waarop de stof wordt benaderd tot de historische ideeënroman en wordt in het volgende hoofdstuk behandeld. | |
I. M.J. de Neufville:
| |
[pagina 112]
| |
oorspronkelijke Nederlandse historische roman die verscheenGa naar voetnoot6 als vrucht van de opwekking van David Jacob van LennepGa naar voetnoot7, en als zodanig heeft het werk in onze literatuurgeschiedenis een zekere vermaardheid gekregen. Mejuffrouw de Neufville laat haar boek spelen omstreeks 1250, in de tijd van de Rooms-koning Willem II van Holland, op welke figuur D.J. van Lennep met nadruk de aandacht had gevestigd. Zij maakt Willem II evenwel niet tot haar romanheld, maar kiest daarvoor zijn schildknaap Sicco, om, zoals ze zelf in haar Voorbericht zegt, het verhaal ongedwongener te kunnen laten lopen. Ze erkent in dat Voorbericht, dat haar werk verschillende gebreken heeft, maar zegt: Mocht het evenwel blijken, dat mijn voordracht iets had bijgedragen, tot het op prijs stellen van onze oude Vaderlandse geschiedenis, en van de inborst der Nederlanders in het algemeen; tot het naar eis waarderen van de verlichtere tijden, die wij beleven, boven die der duistere middeleeuwen; en tot het in het geheugen terugroepen van, door deze en gene vergeten, bijzonderheden, zo zou zulk een uitslag van mijn onderneming mij tot een bijzonder genoegen verstrekken.Men ziet, dat geen romantisch gevoel de hoofdrol heeft gespeeld bij het ontstaan van dit werk. Het boek is echter evenmin verlichtingsprojektie, zoals Loosjes gaf, toen hij meende de bewonderde gouden eeuw in haar eigen karakter uit te beelden. Neen, de schrijfster wil door haar werk kennis verspreidenGa naar voetnoot8 omtrent een verleden, waaraan | |
[pagina 113]
| |
ze niet met weemoed terugdenkt, maar dat ze beslist stelt beneden de eigen, verlichte, tijd; van de verlichte schrijfster van De kleine Pligten verwondert dit ons niet. | |
InhoudDe Schildknaap is het verhaal der lotgevallen van de schildknaap van Willem II, Sicco. Deze was door Willem's vader, Floris IV, van een veldtocht als vondeling meegebracht en aan het Hollandse hof opgevoed. Opgegroeid, is hij de vertrouwde vriend en raadsman van Willem II geworden en hij onderscheidt zich door zijn redelijk oordeel. Zijn invloed neemt echter af, naarmate Willem meer in de grote politiek verwikkeld raakt, als hij het tegenkoningschap in Duitsland heeft aanvaard op aandringen van de pauselijke partij. Sicco wordt verliefd op een hoge Hollandse edelvrouwe, over wie Willem voogd is; deze maakt hem het standsverschil tussen haar en de vondeling van onbekende afkomst duidelijk, waarna Sicco ziek van ellende wordt, omdat een huwelijk uitgesloten is. Tegen een hooggeplaatste edelman, die wèl de hand van de door hem geliefde jonkvrouw verkrijgt, voedt hij wraakplannen, maar hij komt tot inkeer en doet boete voor zijn boze voornemens door een reis naar het Heilige Land. Na het volbrengen hiervan voegt hij zich in Duitsland bij Willem, die in het huwelijk treedt met Elisabeth van Brunswijk. Sicco wordt verliefd op een jonkvrouw uit het gevolg van Willem's gemalin en vindt nu wederliefde. Bovendien weet hij het geheim, dat over zijn afkomst hangt, op te helderen: hij is een zoon van de hoge Friese edelman Eppo Kamminga. Hij treft zijn vader nog in leven aan, maar als deze weldra is gestorven, ontstaan er grote moeilijkheden over de erfenis met een inhalige abt. Uiteindelijk komt evenwel alles tot een gelukkig besluit. Behalve de lotgevallen van Sicco worden ook die van de jager Herman en zijn geliefde Rika beschreven. Na vele moeilijkheden, die hun in de weg worden gelegd door hun laaghartige heer, Van Teylingen, worden ook zij gelukkig verenigd. Van Teylingen gedraagt zich niet alleen tegenover hen als een schurk, maar is ook één der voornaamste samenzweerders tegen Willem II. Hij treedt uitermate verraderlijk op, en komt zelf treurig aan zijn einde, na eerst de ondergang van Willem II veroorzaakt te hebben. De hoofdzaak van het boek is echter de beschrijving van Willem's koningschap, dat eindigt met zijn sneuvelen tegen de West-Friezen. | |
[pagina 114]
| |
Om de geschiedenis was het de schrijfster, zoals we in haar eigen uiteenzetting reeds zagen, in de eerste plaats te doen. | |
StruktuurDe eigenlijke romanhandeling wordt gevormd door de avonturen van Sicco en die van Herman en Rika, welke avonturen overigens praktisch geheel los van elkaar staan. De struktuur ervan beantwoordt aan die van de avonturenroman, zoals we bij de bespreking van de motieven nader zullen toelichten. De schrijfster vlecht de twee genoemde avonturenroman-draden in een werk, dat overigens in hoofdzaak ‘historie’ geeft. Doordat de genoemde drie elementen van haar werk zeer weinig met elkaar in verband gebracht zijn, is een uitermate labiel geheel ontstaan. Telkens wordt één van de drie draden een eind afgewikkeld, waarna de schrijfster in de tijd terugspringt om de andere draden weer op te nemen en op hun beurt af te wikkelen.Ga naar voetnoot9 Zodoende ontstaat menigmaal bij de lezer verwarring omtrent de chronologie van de gebeurtenissen en wordt een werkelijk spanningsverloop onmogelijk gemaakt. De labiliteit van het werk wordt bovendien nog verergerd, doordat de schrijfster de gegevens voor het belangrijkste, historische, deel van haar werk praktisch onverwerkt van Meerman heeft overgenomen. Ze was daarbij uiteraard gedwongen zeer sterk in diens werk te couperen, waardoor wat ze overneemt geen geheel meer vormt, maar bestaat uit onsamenhangende fragmenten. Door Sicco tot hoofdpersoon te maken ging mejuffrouw de Neufville te werk volgens het oude principe van de historische roman, dat ook Scott tot het zijne maakte. Het is immers zeer moeilijk een belangrijke historische figuur, omtrent wie vele historische bijzonderheden bekend zijn, als hoofdpersoon te nemen, en deze te laten optreden onder allerlei omstandigheden die men niet kent, zonder in | |
[pagina 115]
| |
onwaarschijnlijkheden te vervallen. Maar zoals mejuffrouw de Neufville dit principe toepast is het geheel nutteloos, want de lotgevallen van Sicco, en in nog sterker mate die van Herman en Rika, staan, zoals gezegd, praktisch geheel los van het historische gedeelte. | |
MotievenWe wezen er reeds op, dat de romanhandeling een avonturenromanstruktuur heeft. De schrijfster maakte gebruik van een tweetal in de avonturenroman traditionele konstruktiemotieven: de liefde-methindernissen en de opsporing van de onbekende afkomst. Het eerste wordt zelfs tweemaal gebruikt: ten aanzien van Sicco, en van Herman en Rika. Voorts zijn nog enkele motieven ontleend aan de avonturenroman, zoals het optreden van Van Teylingen als de schurkachtige edelman die de eer van Rika belaagt en haar door dwangmiddelen aan zijn wil tracht te onderwerpen, enkele gevallen van gevangenschap en ontvluchting, alsmede het in-leven-zijn van een doodgewaande (Herman zou in Duitsland bij de belegering van een stad zijn gesneuveld). Maar er zijn ook motieven, die meer in de richting van de vaderlandse literatuur uit de 18e eeuw wijzen. We noemen hier het motief van de tedere grijsaard-jongeling verhouding, dat we vinden, als Sicco tijdens zijn boetereis verblijf houdt bij een oude kluizenaar.Ga naar voetnoot10 Dit motief is frekwent in de sentimentele pastoraleGa naar voetnoot11 | |
[pagina 116]
| |
en treedt ook herhaaldelijk op bij Loosjes. Men kan overigens ook aan de briefromans à la Wolff en Deken met hun sentimentele vriendschappen denken. De vorstenplicht, die Willem verbiedt zèlf zijn gemalin te gaan bevrijden, als deze in handen van een roofridder is gevallen, is een motief, dat ons doet denken aan het Frans-klassicistische drama.Ga naar voetnoot12 | |
KaraktertekeningDe karaktertekening in deze roman is, evenals de struktuur, zwak. Mejuffrouw de Neufville schept geen karaktersGa naar voetnoot13 en evenmin typen die gestalte krijgen. Dat de opgave, het historisch karakter van | |
[pagina 117]
| |
Willem II te tekenen, te zwaar voor haar was, valt niet te verwonderen. Ook voor een groter kunstenaar en historicus zou de afstand in tijd en de schaarste aan gegevens een onoverkomelijke hindernis daartoe zijn. Maar mejuffrouw de Neufville weet óók geen eenheid te brengen in het optreden van Willem: soms verschijnt hij als een onberaden, eer- en heerszuchtig ridderGa naar voetnoot14, op een ander moment heet hij een soort bezorgde vader des vaderlands.Ga naar voetnoot15 De schrijfster is kennelijk niet met zichzelf in het reine ten aanzien van deze figuur. Enerzijds ziet ze hem als een soort nationale held: hij was immers de graaf uit het inheemse stamhuis, die het tot de schitterendste positie in het rijk bracht. Anderzijds was die positie in haar ogen vals, omdat hij als tegenkoning optrad tegen de rechtmatige keizer, en dat nog wel als vertegenwoordiger van de pauselijke, theokratische partij. Mejuffrouw de Neufville's afkeer van priesterlist is manifestGa naar voetnoot16 en om het bijgeloof te hekelen schept ze speciaal de figuur van de moeder van WillemGa naar voetnoot17. Tegenover Willem's moeder plaatst ze zijn tante, een | |
[pagina 118]
| |
veel meer verlichte vrouw, met een duidelijke afkeer van bijgeloof, die alleen door haar standsbesef gebonden is aan de vooroordelen van haar tijd. Men proeft hieruit de verlichte schrijfster, evenals trouwens uit het feit, dat ze ook een edele priestergestalte niet laat ontbreken, waardoor ze immers haar eigen verlichte en objektieve visie demonstreert. Als werkelijk redelijk, verlicht en volkomen eerlijk treedt in het boek de titelheld op: Sicco, de schildknaap. Zijn antipode is de zwarte, alleen-maar-schurk, verrader, bruut en lafaard Van Teylingen. De onderlinge verhouding der figuren, met name die van Willem en Sicco, geeft nogal eens tegenstrijdigheden en onwaarschijnlijkheden te zien.Ga naar voetnoot18 De Neufville laat behalve Willem II nog andere vooraanstaande historische personen optreden, zoals de kardinaal-legaat Caputio, paus Innocentius IV, en verschillende hooggeplaatsten uit het Duitse Rijk; zij worden echter allen zeer vlak getekend. Historisch suggestief is de schrijfster dus geenszins in haar persoonsuitbeelding. | |
Roman en HistorieBij de bespreking van de karaktertekening zijn we eigenlijk al op het terrein van de uitbeelding van het historische gekomen. We kwamen tot de konklusie, dat mejuffrouw de Neufville niet historisch suggestief was in haar persoonsuitbeelding. Het historisch suggestieve moeten we al evenmin zoeken in de avontuurlijke lotgevallen van de fiktieve romanfiguren; zij volgen het traditionele patroon van de avonturenroman. Een pòging om het historisch milieu tot leven te wekken vinden we in enige beschrijvingen van gebeurtenissen en gebruiken uit het dagelijks leven;Ga naar voetnoot19 waarschijnlijk wilde de schrijfster | |
[pagina 119]
| |
hiermede couleur locale aanbrengen, zoals Scott dat deed. Haar geringe beeldende talent maakte evenwel, dat het resultaat van haar streven meer aan Loosjes doet denken. We moeten ons nu wenden tot wat voor mejuffrouw de Neufville zelf het belangrijkste was: het zuiver-historische deel van haar roman. We merkten reeds op, dat het werk van Meerman haar hoofdbron was;Ga naar voetnoot20 de feiten der geschiedenis en enige beschouwingen neemt ze al parafraserend en bekortend hieruit over.Ga naar voetnoot21 Het moment, waarop zij haar roman begint, is te vinden in het tweede deel van Meerman's Geschiedenis van Graaf Willem van HollandGa naar voetnoot22, waar we lezen, hoe de hertog van Brabant, zelf weigerend als tegenkoning op te treden, op Willem als geschikte kandidaat wijst. Op pagina twee van de roman arriveert de bode uit Brabant. Doordat mejuffrouw de Neufville evenwel de zaken, die Willem voor het Rijk behartigt, de uiteenzettingen van de politieke toestand en de wijze waarop Willem politiek te werk gaat, vrijwel geheel buiten beschouwing laat, maakt het verhaal van zijn leven bij haar een wonderlijk lege en onwaarschijnlijke indruk. Is mejuffrouw de Neufville beknopter dan haar leidsman, beeldender is ze zeker niet. Er blijkt niets van visueel voorstellingsvermogen bij haar. Het verslag omtrent Willem's ontvangen van de ridderslag te KeulenGa naar voetnoot23, voor een historisch romancier uit de school van Scott een episode om van te watertanden, nemen we in zijn geheel over, als wel afdoende staving van onze bewering: en op de bepaalde dag alles in gereedheid gebracht zijnde, werd, na het lezen ener hoogmis in de domkerk van gemelde stad, de graaf door de koning van Bohemen tot de kardinaallegaat geleid. Caputio, met al de sieraden, zijner hoge waardigheid passende, omhangen, hield de jonge vorst op een deftige wijze zijn ridderplichten voor, en ontving zijn belofte, op het heilige evangelie afgelegd, van dezelve getrouw te volbrengen. Het was een treffend schouwspel, de jonge, schone, van gezondheid naar het lichaam, en van ijver naar de geest blakende | |
[pagina 120]
| |
jongeling, geknield, met gevouwen handen, voor de bedaagde kardinaal te zien, omstuwd van wereldse pracht, en verdiept in ernstige gedachten. De gelofte afgelegd zijnde, naderde Wenceslaus, de koning van Bohemen, gaf de graaf een slag met een gulden zwaard, verwelkomde hem in het getal der ridderen, en het geschal van pauken en trompetten verkondigde het volk, dat de plechtigheid afgelopen was.Tot bewogen taferelen weet de schrijfster zich, naar haar eigen woorden, onmachtig, zij laat die aan de verbeelding van de lezer over.Ga naar voetnoot24 | |
Samenvatting en WaarderingSamenvattend kunnen we van De Schildknaap zeggen, dat dit werk niet meer dan een zwakke poging is. Mejuffrouw de Neufville greep evenwel met deze poging hoger dan Jacob van Lennep, die - zeker in zijn eerste roman - van Scott alleen de zo bruikbare avonturenroman-techniek overnam, zonder ook maar te trachten hem als auteur van de historische roman na te volgen. Het was juist de historicus in Scott tot wie mejuffrouw de Neufville, aansluitend bij D.J. van Lennep, zich aangetrokken voelde. Maar in de verbinding van het historische, dat ze niet in haar fantasie wist te verwerken, met de (fiktieve) romanhandeling, waarvoor ze het technisch vermogen en de flair miste, heeft mejuffrouw de Neufville ten enen male gefaald. Als schrijfster geheel gevormd in de geest der Verlichting, stond ze bovendien nog op de grens van het oude en het nieuwe. Modern in die zin, dat ze het verleden als autonoom kon zien en waarderen, was ze niet. Ze werd geïnspireerd door een literaire mode, die niet werd gedekt door een innerlijke behoefte. De historische roman, beoefend als in De Schildknaap, is een misgreep naar twee zijden, omdat op die wijze in een hybridisch produkt zowel aan de wetenschappelijke geschiedschrijving als aan de roman onrecht wordt gedaan. | |
[pagina 121]
| |
II. J. Krabbendam:
| |
InhoudDe Vrijwilliger is een van zijn verwondingen herstellend luitenant ter zee, die naar Groningen komt om de afscheidswoorden van een in de slag bij Solebay gesneuvelde vriend en collega over te brengen aan Rabenhaupt en diens gezin, waaronder de lieftallige dochter Elize. Als hij in een herberg arriveert, hoort hij met verachting spreken van de verraderlijke kommandant van Deventer, kolonel Broersema, die de stad aan de vijand heeft overgeleverd en is overgelopen. Aangezien deze man zijn vader is, verzwijgt hij zijn geslachtsnaam en is alleen onder zijn voornaam Gustaaf bekend. Tijdens het beleg verricht hij als eenvoudig vrijwilliger heldendaden; hij redt o.a. de zoon van Rabenhaupt. Tijdens een uitval wordt hij gevangen genomen, maar door zijn vader van de dood gered. Bij een volgende uitval herkent hij in een door hem dodelijk gewond vijandelijk hoofdofficier zijn vader, die later, onherstelbaar gewond, door zijn eigen mensen wordt afgemaakt. Wanneer eindelijk het beleg wordt opgebroken, verdwijnt Gustaaf, die natuurlijk inmiddels een niet onbeantwoorde liefde heeft opgevat voor Elize. Als hij evenwel nog éénmaal naar de stad terugkeert, wordt hij toevallig herkend door Elize en haar broer en meegetroond. Dan volgt de gelukkige vereniging, want Rabenhaupt vindt, dat Gustaaf door zijn eigen verdiensten zijn bezoedelde geslachtsnaam meer dan gezuiverd heeft. | |
[pagina 122]
| |
Struktuur en MotievenDeze romangeschiedenis loopt door een uitgebreid verslag van de belegering heen en is van weinig sensationele allure, al zijn er enkele elementen van de avonturenroman in te herkennen: de beschrijving van de gevangenschap met dreiging van terechtstelling; een zekere, zij het snel verdwijnende geheimzinnigheid omtrent de identiteit van de held; de redding, zij het niet van de geliefde zelf, maar van haar broer. Over het algemeen kan men echter zeggen, dat de persoonlijke scènes slechts korte intermezzi zijn, en dat de held verder steeds betrokken is in het historisch gebeuren. De door Krabbendam gekozen stof vormde met zijn duidelijke begrenzing en eenvoudige chronologie een veel makkelijker te bewerken geheel dan een tijdvak van een omvang als mejuffrouw de Neufville had gekozen. Doordat het een episode betrof uit een tijd, die algemeen bekend is, behoefde de auteur zich nauwelijks met algemene uiteenzettingen op te houden en kon hij al bij voorbaat verzekerd zijn van patriottische interesse voor zijn verhaal. | |
KaraktertekeningVan individuele karaktertekening is niet of nauwelijks sprake: de verdedigers zijn edel en dapper, de belegeraars soms duivels en dapper, maar meestal laf. De overgelopen Hollander Broersema toont in het gevecht nog de meeste dapperheid en vastbeslotenheid! Maar ook in de zwart-wit tekening is geen eenheid, want de figuren spreken zoals het retorisch past bij de situatie waarin ze geplaatst zijn; de keurvorst van Keulen bij voorbeeld, een verwerpelijke figuur met ‘loerende wezenstrekken’ (pag. 105), zegt, als hij denkt door een mijnontploffing een schaar Groningse uitvallers vernietigd te hebben: ‘Zij zijn gevallen, de vermetele Hollanders, die met een hand vol volks, in hun onbegrijpelijke, drieste moedwil, een gans leger wilden overrompelen! God helpe hen, en zij de zielen der verblinde zondaren genadig!’ (pag. 182).Deze toch wel waardige lijkrede zou men van de reeds eerder heel anders getekende keurvorst niet verwacht hebben, maar ze past bij de situatie, althans in de retorisch-heroïsche visie van Krabbendam; bovendien was ze nodig om de spanning op te voeren, of liever, het kontrast met wat volgt: | |
[pagina 123]
| |
Maar onverwachts traden zij, de kleine bende, uit de dwarrelende rook- en stofwolken te voorschijn, onverminderd en onverlet, etc. | |
Roman en HistorieDe auteur beperkt zich er vrijwel toe militaire akties te beschrijven. Daardoor bleef de handeling, ook zonder een grootse visie van de auteur op het gebeuren, wel min of meer op gang. We citeren een stukje uit de beschrijving van een uitval: ‘Voorwaarts, vrienden!’ had de brave Wyler zijn manschappen toegeroepen, en aan de spits zijner benden, had hij hun door het neerstoten van één der onderofficiers een voorbeeld ter navolging gegeven.Het détaillistische, dat we hier zien, wordt min of meer lachwekkend in de beschrijving van de eerste oorlogsgebeurtenissen in GroningenGa naar voetnoot27: Deze eerste losbranding was ten hoogste noodlottig voor de Stedelingen: de gevel der Katholieke Kerk, de drie Koningen, in de Oosterstraat, stortte met een vreselijk geweld in puin ter neder. Een andere kogel nam, in de Nieuwe Ebbingestraat, het hoofd mede van een eenvoudig huisman, sloeg vervolgens de arm van de vrouw eens pottenbakkers af, en verpletterde haar kind, en trof eindelijk een boerenmeisje, zodat zij dadelijk bestierf etc. (pag. 75). Naast de beschrijving van krijgsbedrijven is één der uitvoerigst weergegeven gebeurtenissen de terechtstelling van een verraderlijke | |
[pagina 124]
| |
luitenant; Krabbendam geeft daarin ook de reakties van verschillende omstanders uit het volk. Misschien is hier enige invloed van Scott's couleur locale te bespeuren: ‘Sta toch stil, vrouwtje!’ sprak een man tot haar, die terzijde van haar stond, ‘gij hindert mij met uw gewemel.’ Overigens blijft een dergelijke plaats een uitzondering in het werk, al heeft Krabbendam ook elders nog een enkel staaltje van couleur locale willen geven, door het dialekt, dat hij soldaten uit het Keulse leger met elkaar laat spreken: ‘Adam’, sprak de een, ‘hörst doe niks?’ ‘Ik weet het niet, Johan’, was het antwoord, ‘maor jao, ik zoolje haost zeggen, dat er onraod...dat vermalediede skieten uit die studentenpost hiereuver belet een mens op ene fatsoenlijke wieze te luusteren’. etc.Ga naar voetnoot28 (pag. 94). We zullen wel niet ver mistasten, als we het vermoeden uitspreken, dat Krabbendam zijn historische stof niet zelf uit de bronnen heeft verzameld. Over het beleg van Groningen zijn juist omstreeks de tijd, dat hij zijn boek schreef, verschillende publikaties verschenen. PetitGa naar voetnoot29 vermeldt: H.J. Broers: Het Beleg van Groningen in 1672 (Losse volksblaadjes over vaderlandsche geschiedenis no. 3), zonder dat hij het jaartal opgeeft; maar in ieder geval is dit van vóór of uit 1837. Verder is uit 1837: T.P. Tresling, Groningen in 1672, en van dezelfde auteur in hetzelfde jaar in de Gron. Volksalmanak I, pag. 148: Iets over Rabenhaupt. Wellicht heeft Krabbendam hier zijn stof gevonden. | |
Samenvatting en WaarderingMen ziet uit deze korte bespreking al duidelijk, dat we hier met een | |
[pagina 125]
| |
zwak werk te doen hebben, waarin een zeer primitieve romanhandeling en een dito karaktertekening zijn ingepast in een verslag van een op zichzelf spannende historische episode. In de keuze hiervan is Krabbendam ongetwijfeld gelukkiger geweest dan mejuffrouw de Neufville. | |
III. J.F. Bosdijk:
| |
[pagina 126]
| |
ken een overzicht van de algemene toestand, dat vooral draait om de tegenstelling tussen het machtige Spanje en het povere Nederland, dat evenwel voor de geestesvrijheid alles veil had en met de hulp des Almachtigen zegevierde. Hij heeft Haarlem bezocht: Op de stille straten en grachten verrezen voor mijn verbeelding de sporen van een belegerde stad met de hoge muren en torens, als het hoofdtoneel van zo veel schitterende, bloedige wapenfeiten etc. (pag. 9). Behalve de algemeen bekende geschiedenis en ook o.a. de Archives van Groen van Prinsterer, heeft hij de stukken uit de archieven van Haarlem geraadpleegd, om in staat te zijn waarachtig historische personen naar ouderdom, woning, familiebetrekking en stand in de maatschappij te laten spreken en handelen, in overeenstemming met de geest en de zeden van het tijdvak. (...)Bosdijk geeft daarom aan, dat slechts enkele personen, met name genoemd, gefingeerd zijn, en letterlijk verdichte gebeurtenissen zal men niet aantreffen, wanneer men de kleine tocht van Floris van Schagen uitzondert (pag. 11). Het verhaal, dat er een Nederlandse vrouw als gevangene bij de Spanjaarden was, nam de auteur als aanleiding om Magdalena van Duivenvoorde, de vrouw van één der voornaamste personen, als zodanig te laten optreden. Waarom? Wij antwoorden kortaf, dat wij de voorkeur gaven aan deze aanzienlijke vrouw, teneinde meer kans te hebben om Van Duivenvoorde's wezenlijk karakter èn als held èn als Christen te doen uitkomen (pag. 11). Deze laatste zin doet uitkomen, waarom het hier gaat: te laten zien hoe de edele en dappere verdedigers, Ripperda in de allereerste plaats, helden en Christenen waren. Niet, dat Bosdijk taferelen van ruwheid en zelfs ontaarding uit de weg gaat: er is de beschrijving van een lynchpartij van gevangenen door het grauw, dat is opgezweept door de Spaanse wreedheid tegenover Nederlandse gevange- | |
[pagina 127]
| |
nen. En onder de verdedigers zijn ook ruwe figuren als Vardeur, die als dierlijk in zijn haat tegen al het Spaanse wordt beschreven. Maar juist hierdoor krijgt de edele dapperheid van de eigenlijke helden van het verzet nog meer reliëf. De Spanjaarden zijn vaak dapper, maar slechts een enkele onder hen is van een edel karakter; merendeels zijn het wreedaards! Aan de klassieke stijl van geschiedschrijving, wellicht aan invloed van Hooft's Historiën, doen de talrijke redevoeringen denken, die hier worden weergegeven. Een grote plaats is natuurlijk ingeruimd aan de vele krijgshandelingen, terwijl daardoorheen ook enkele persoonlijke lotgevallen zijn geweven. Het geheel is in de allereerste plaats een patriottische verheerlijking van de heldenmoed van het voorgeslacht, betoond temidden van schrille tonelen. Dat er op die basis slechts een zeer eenzijdig beeld van een historisch gebeuren kon worden gegeven, is duidelijk. De beschrijving van de krijgsfeiten is wèl spannender en aannemelijker dan die bij Krabbendam, maar Bosdijk ontkomt niet aan een op den duur vermoeiende eenvormigheid. Van een ook maar enigszins gedifferentieerde karaktertekening is geen sprake; we vinden voornamelijk epitheta. Zoals we reeds zeiden, kunnen we aan dit werk van Bosdijk zien, hoe dicht de in de historie ingepaste romans en de romantische historie bij elkaar staan. Ongetwijfeld immers hebben we hier te doen met romantische historie, want de auteur heeft niet de bedoeling gehad, een romanhandeling van eigen vinding te schrijven. Hij geeft slechts historische feiten en historische figuren, al laat hij die ook woorden spreken die niet historisch zijn overgeleverd. Het werk van Krabbendam verschilt echter slechts van het zijne door de invoeging van een primitieve romanhandeling van ondergeschikt belang! | |
IV. L. Mulder:
| |
[pagina 128]
| |
InhoudDe romanintrige, die als eigen vinding door het verslag van de historische gebeurtenissen heenloopt, is van een eenvoudig en beproefd karakter.Ga naar voetnoot34 De bootsman Jan Faessen keert uit de Oost terug, op dezelfde dag dat Maurits, na het ontzet van Bergen op Zoom, feestelijk in Rotterdam wordt ingehaald. Hij leert in het feestgedrang de waard Olsveen, van de herberg De Hulck, alsmede diens lieftallige dochter Duifje kennen. Hij neemt bij hen zijn intrek en samen met hen bezoekt hij een geheime Arminiaanse godsdienstoefening. Daar zijn ook de samenzweerders Van Stoutenburg, Coornwinder en Van Dijck aanwezig, die op deze bijeenkomst handlangers hopen te vinden voor de door hen beraamde aanslag op Maurits. Van Stoutenburg vat, als hij Duifje ziet, terstond het voornemen op een avontuurtje met haar te beginnen. Wanneer hij kontakt met haar zoekt wordt Faessen zich, door een opkomende jaloezie, van zijn eigen gevoelens ten opzichte van het meisje bewust. Hij doet de volgende dag een aanzoek, maar wordt door Olsveen als te onbemiddeld afgewezen, niet zonder hoop overigens van beter sukses als zijn omstandigheden mochten verbeteren. Duifje is hem goed gezind. Faessen meent een kans te zien in aanmonstering voor een expeditie naar de West, maar ondanks zijn schitterende getuigschriften wordt hij geweigerd, omdat bekend is geworden, dat hij op de Arminiaanse bijeenkomst is geweest. Uiteraard maakt dit zijn stemming tegenover de Contra-Remonstranten niet vriendelijker en de samenzweerders weten hem nu in het komplot te betrekken, overigens alleen met zeer vage aanduidingen, dat er iets ondernomen moet worden om het recht te herstellen. Faessen meent zelfs, dat het met goedkeuring van de Prins zal gebeuren. De ware toedracht wordt hem evenwel nog juist op tijd bekend, doordat Duifje hem waarschuwt. Zij hoorde van het komplot, toen Stoutenburg, juist op het punt om geweld tegen haar te gebruiken, door Coornwinder werd gewaarschuwd voor verraad van de aanslag. Stoutenburg had Duifje alleen aangetroffen omdat haar vader niet uit de kerk was teruggekeerd; Coornwinder komt nu aansnellen met het juiste bericht, dat Olsveen is gearresteerd, maar de samenzweerders trekken daaruit de verkeer- | |
[pagina 129]
| |
de konklusie, dat het komplot is ontdekt. De arrestatie was echter alleen maar één van de maatregelen, genomen door de Rotterdamse justitie, die nog steeds de verboden Arminiaanse godsdienstoefening napluisde! Faessen en zijn, eveneens onwetend van de ware bedoelingen, aangeworven drie makkers waarschuwen nu de Prins. De aanslag wordt verijdeld en de schuldigen, alsmede een aantal onder valse voorwendsels medegesleepten, worden met de dood gestraft. Alleen Stoutenburg en nog een ander ontsnappen. Faessen krijgt, evenals zijn makkers, een schitterende beloning en promotie, en niets staat zijn geluk met Duifje meer in de weg. | |
StruktuurDe struktuur van dit werk wordt bepaald door het streven van de auteur om een werkelijk historisch verantwoord verhaal te geven van een spannende historische episode. Mulder heeft zelf een verklaring ontworpen van de wijze, waarop het komplot werd ontdekt en daartoe de figuur van Duifje, die niet door de historie gegeven is, ingevoerd. De liefdesgeschiedenis van Jan Faessen en haar is als een eenvoudige liefde-met-hindernissen volgens het avonturenromanrecept beschreven. Op zichzelf is deze geschiedenis nauwelijks belangrijk, maar ze wordt de sleutel van de ontdekking van het komplot, doordat ook Stoutenburg zich tot Duifje voelt aangetrokken. Dat Stoutenburg door de schoonheid van het meisje wordt aangelokt en plannen ontwerpt voor een avontuurtje, is gegeven het karakter dat Mulder hem toeschrijft zeker niet te verwonderen. Minder waarschijnlijk is het, dat hij zich tot een aanslag op haar eer laat verleiden vlak voor de uitvoering van het grote plan; als men dit evenwel accepteert, moet men toegeven, dat Mulder het verdere verloop van de gebeurtenissen goed sluitend geeft, en dat ook de wijze, waarop Faessen in het komplot betrokken raakt, en de omstandigheden, waaronder Coornwinder tot verraad van het komplot konkludeert, logisch zijn uitgewerkt, steeds in goed verband met de historische situatie. Door zijn streven, de verschillende draden van het komplot en de handelingen van de voornaamste daarbij betrokken personen nauwkeurig te volgen, kwam Mulder soms voor kompositorische moeilijkheden te staan. Het duidelijkst is dit merkbaar, als hij aan het eind van het eerste deel Faessen een herberg laat binnentreden, terwijl | |
[pagina 130]
| |
hij hem pas in het tweede deel, 40 bladzijden verder, weer op hetzelfde punt laat optreden: Een ogenblik later, terwijl zij gezamenlijk in een hoek van het vertrek zaten te praten, trad, zoals wij vroeger vermeld hebben, Jan Faessen binnen (dl. II, pag. 40).Deze zonde tegen de chronologie werkt een ogenblik verwarrend, maar blijft in dit goedgebouwde werk een hoge uitzondering en is in het geheel niet te vergelijken met wat we bij mejuffrouw de Neufville aantroffen.Ga naar voetnoot35 Merkwaardig is, hoe Mulder door de manier, waarop hij Stoutenburg ten val laat komen, een morele faktor in het spel brengt. Tijdens de Arminiaanse prediking laat hij Stoutenburg het oog op Duifje slaan en overwegen dat ‘een nadere kennismaking’ de moeite waard is. En dan vervolgt hij: Hoe weinig vermoedde Stoutenburg op dat ogenblik, dat de gedachte, die toen in hem opkwam, de eerste vonk was van het vuur, waarin hij en de zijnen hun verderf zouden vindenGa naar voetnoot36 (dl. I, pag. 112).Deze morele faktor maakt de afloop van het gebeuren zinvoller en verhoogt daardoor de geslotenheid van de roman. Uiteraard was Mulder echter gebonden aan de historische afloop, waardoor hij gedwongen was juist Stoutenburg's ontsnapping te melden. In een avonturenroman zou het mislukken van diens plannen geen straf | |
[pagina 131]
| |
genoeg geweest zijn, maar had hij geheel ten onder moeten gaan.Ga naar voetnoot37 De intrige van eigen vinding speelt, zoals we reeds opmerkten, slechts een aan het historische ondergeschikte rol. Het heeft daarom weinig zin de enkele motieven, die we terloops reeds aanduidden (liefde met hindernissen, de schurkachtige medeminnaar), apart te behandelen. We gaan liever meteen over tot de behandeling van de karaktertekening. | |
KaraktertekeningMulder besteedt niet weinig aandacht aan de tekening van de voornaamste karakters en de motivering van hun handelwijze. De karaktertekening vertoont uiteraard - want de handeling is tot enkele maanden beperkt - geen eigenlijke ontwikkeling in de zin van verandering, maar er is wel bij verschillende figuren verklaring van hun gedragingen uit hun verleden (Stoutenburg, Slatius, Van Dijck, Coornwinder). Verder is de tekening meestal statisch in die zin, dat slechts enkele dominante trekken duidelijk en herhaaldelijk tot uiting komen, zonder dat men overigens bepaaldelijk typen-tekening krijgt. | |
[pagina 132]
| |
Dit is duidelijk te zien in de figuur van StoutenburgGa naar voetnoot38, die vrijwel steeds als een zeer verwerpelijk mens wordt getekend, maar wiens reakties men toch niet, zoals bij het echte type, kan voorspellen. Hij wordt niet met verschillende situaties gekonfronteerd om dan ‘typisch’ te reageren. Behalve aan Stoutenburg wordt ook aan de andere historisch bekende figuren, die bij de samenzwering betrokken waren, regelmatig aandacht besteed; de edele maar wat zwakke figuur van Groeneveld kontrasteert duidelijk met Stoutenburg. De verbeten-fanatieke Van | |
[pagina 133]
| |
Dijck is één der meest pregnant getekende figurenGa naar voetnoot39, zoals ook ds. | |
[pagina 134]
| |
Slatius.Ga naar voetnoot40 Opmerkelijke bladzijden wijdt Mulder ook aan de lage figuur van de Leidse proponent BlansaertGa naar voetnoot41. De waard Olsveen is meer als type behandeldGa naar voetnoot42 en zijn dochter Duifje vertoont de gewone trekken van de onschuldige en in momenten van gevaar heroïsche heldin van de avonturenroman.Ga naar voetnoot43 Bij de tekening van de titelheld ontstaat een merkwaardige moeilijkheid voor de auteur, omdat hij hem uit de historische stukken leerde kennen als een eenvoudig man, zonder karakteristieke trekkenGa naar voetnoot44. En de tekening van een doorsnee-mens | |
[pagina 135]
| |
uit het verleden, zodanig, dat die overtuigend is, is wel de moeilijkste opgave, waarvoor een historisch romancier kan komen te staan.Ga naar voetnoot45 Mulder tekent hem als een rechtlijnige, ongekompliceerde figuur, rondborstig en weliswaar sterk voelend, maar geenszins sentimenteel. Op deze wijze weet hij te vermijden, dat er een opvallende breuk ontstaat als Faessen in de laatste hoofdstukken optreedt zoals dat historisch is overgeleverd.Ga naar voetnoot46 | |
Roman en HistorieWij wezen in het voorgaande er reeds op, hoe Mulder aansluiting zocht bij het historische. Dit gold uiteraard voor de handeling, het komplot tegen Maurits dus, waarin hij terwille van de romanhandeling enige, in zijn aantekeningen verantwoorde, wijziging aanbracht. Eveneens gold dit voor de karaktertekening; in zijn aantekeningen | |
[pagina 136]
| |
verantwoordt hij met verwijzing naar verschillende bronnen de tekening, die hij geeft van figuren als Stoutenburg, Slatius en gedeeltelijk ook Van Dijck (met name voor diens kloekmoedig gedrag na zijn gevangenneming). Het verachtelijke van de figuur van Blansaert illustreert hij in zijn aantekeningen ‘ten duidelijkste uit hetgeen hij in de gevangenis geschreven heeft, met de hoop zich daardoor te redden.’Ga naar voetnoot47 In de aantekeningenGa naar voetnoot48 neemt Mulder ook dat deel van het verslag van het verhoor van Faessen op, dat bewaard is gebleven, en hem door Bakhuizen van den Brink was medegedeeld. In deze aantekening deelt de auteur ook mede, dat hij zich bij het openbaren van het komplot aan Maurits zoveel mogelijk aan de historische werkelijkheid heeft gehouden. Faessen stelt in dit hoofdstuk aan de Prins een brief ter hand, waarin hij de voornaamste punten heeft opgeschreven; in de aantekening bij dl. II op pag. 253-254 geeft Mulder deze brief in extenso.Ga naar voetnoot49 Behalve in de beschrijving van het komplot en in de tekening van de historisch bekende personen valt de opzet om historie te geven ook op te merken in uiteenzettingen over de algemene toestand. In de gesprekken der optredende personen, in de ervaringen, zoals b.v. Faessen die heeft tijdens het bijwonen van de Arminiaanse bijeenkomst en bij zijn vergeefse poging tot monstering, alsmede aan de hand van vele andere gebeurtenissen, maakt de auteur ons de politieke en godsdienstige verhoudingen duidelijk. Speciaal aan de figuur van Slatius en zijn aktiviteiten wordt veel aandacht besteed.Ga naar voetnoot50 | |
[pagina 137]
| |
De aandacht voor uiterlijke dingen is in de roman niet zeer groot. Een uitzondering daarop vindt men in het begin, waar een tamelijk uitvoerige beschrijving is te vinden van Rotterdam vóór en tijdens de aankomst van Maurits, en een zelfs zeer uitvoerige beschrijving van de opvoering van een zinnespel door de Rederijkerskamer. In zijn aantekening in dl. I pag. 281 zegt Mulder na een korte verhandeling over de zinnespelen in het algemeen: Het Sinnespel waarvan wij de voorstelling op pag. 60-75 beschreven hebben, bestaat in werkelijkheid niet; wij hebben alleen getracht, zo getrouw mogelijk de geest weer te geven der dramatische stukken van die tijd.Er volgen nog diverse aantekeningen over detailpunten uit de beschrijving. Ondanks de uitvoerigheid van deze beschrijving, waarbij Mulder ook details van opbouw en aankleding geeft, blijft de indruk bestaan, dat hij niet sterk visueel was aangelegd: nergens geeft hij n.l. het visueel karakteristieke dat onze verbeelding treft, alles blijft opsommend. | |
Samenvatting en waarderingSamenvattend kunnen we zeggen, dat de Jan Faessen in vele opzichten het karakter van een geleerdenroman heeft. De bedoeling was, een episode uit de geschiedenis gestalte te geven, en het geleerde aspekt wordt geaksentueerd zowel door de citaten en uiteenzettingen in de tekst zelf, als door de aantekeningen achterin. De romanhandeling is duidelijk sekundair, de tekening van de historische personen van meer gewicht dan die van de voor de romanhandeling eigenlijk belangrijker personen. De kompositie is redelijk goed te noemen, al wezen we op een enkele ontsporing. Over het algemeen is Mulder er zeker in geslaagd, een belangwekkend beeld te geven van deze | |
[pagina 138]
| |
historische gebeurtenis, die door haar duidelijke begrensdheid in de tijd en het definitieve van de afloop een geschikt objekt voor een historische roman vormde. Men zou alleen vanuit het romanstandpunt het bezwaar kunnen opperen, dat een al te sterke gebondenheid aan de authenticiteit van het historische de auteur belemmerd heeft om tot een grootse en vrije visie te komen. We kunnen ons een werk over dit onderwerp voorstellen, dat meer overziet en minder nagaat, dat zich vrijer van zijn bronnen durft losmaken en niet het citaat van node heeft om overtuigend te zijn in de tekening van een toch de verbeelding duidelijk treffende figuur als Slatius. | |
V. SlotkonklusiesHet is aan geen enkele twijfel onderhevig, dat de Jan Faessen het sterkste werk in de hier besproken kategorie is. Immers, we hebben gekonstateerd, dat het werk van De Neufville mislukt is, zelfs tot mislukking gedoemd was, omdat de door haar gekozen, zeer omvangrijke en in onsamenhangende fragmenten aan Meerman ontleende historische stof ten enen male ongeschikt was voor de verbinding met enkele primitieve avonturenromanmotieven. Krabbendam was veel gelukkiger in de keuze van zijn goed afgeronde stof, die in zichzelf voldoende spanning bevatte; het talent van de auteur was evenwel beslist onvoldoende om tot een aanvaardbaar geheel te komen. Bosdijk schreef geen historische roman, maar een (enigszins) geromantiseerde historie, die overigens kwalitatief de vergelijking met Mulder's werk niet kan doorstaan. Lodewijk Mulder tenslotte is de enige van de hier besproken auteurs, die op werkelijk overtuigende wijze een romanhandeling heeft weten te vervlechten met een nauwkeurig getekend en deugdelijk gedokumenteerd historisch gebeuren. Zijn werk wordt niet uitsluitend gedragen door het verhaal van een duidelijk afgeronde en spannende historische episode, maar door een kombinatie daarvan met de ermee gepaard gaande psychische spanningen. Bij alle waardering voor Mulder's roman boven de andere in deze kategorie moeten we echter billijkheidshalve wel in aanmerking nemen, dat de historische roman sinds de verschijning van De Schildknaap een enorme ontwikkeling had doorgemaakt, waarvan een auteur als Mulder zeker heeft kunnen profiteren. |
|