Dit zijn zonnestralen(1873)–Jan van Droogenbroeck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 102] [p. 102] Smidslied. 1 De smid! ha de smid is aan 't smeden, Aan 't smeden, Hoe dondert zijn hamer beneden, Beneden! Hij slaat, dat de smisse er van dreunt, Er van dreunt, Terwijl hij zijn liedeken deunt: ‘'t IJzer is warm; Staal in den arm! 't IJzer is heet, Lustig gesmeed!’ 2 Hij blaast, en daar sprankelen vonken, Ja vonken; In 't vuur is het ijzer verzonken, Verzonken; Weldra is het weder in gloed, Weer in gloed; Hij zingt met nog meerderen moed: ‘'t IJzer is warm, enz. [pagina 103] [p. 103] 3. Wat maakt hij? Hij maakt er van alles, Van alles: De grendels, de sloten eens stalles, Eens stalles; Den rooster, de schaar van den ploeg, Van den ploeg; - Pas op! het is gloeiend genoeg! ‘'t IJzer is warm, enz. 4. De buizen voor kachels en stoven, En stoven; Den krabber, de schop van den oven, Den oven; De tanden voor rijf en voor eg, En voor eg; - He jongens! maar gauw uit den weg! ‘'t IJzer is warm, enz. 5. Wie maakt er de pinnen voor doppen, Voor doppen? Wie smeedt er hier nagels met koppen, Met koppen? Wie zal er de paarden beslaan, Ja beslaan? Heisa! op 'nen wenk is 't gedaan! ‘'t IJzer is warm; Staal in den arm! 't IJzer is heet; Lustig gesmeed! Vorige Volgende