Dit zijn zonnestralen(1873)–Jan van Droogenbroeck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] [De molen] Daar staat hij, Met zijne grijze kap, Zijnen langen staart, Zijnen steilen trap, En vier roode wieken, Hoog in de lucht, Die zwieren en zwaaien in volle vlucht. Aan eene koorde hangt een zak, Die langzaam gaat naar boven, En de molenaar, wit bestoven, Fluit een deuntjen op zijn gemak. Hij fluit een deuntje, blij van zin En trekt den zak het venster in. [pagina 10] [p. 10] De wieken zwaaien en zwieren; De wielen draaien en gieren; De steenen knarsen en ronken Waartusschen het graan is gezonken. Van boven was dit graan geheel; Van onder is het stuivend meel. Zoo God het niet meer waaien liet, Hadde de molenaar veel verdriet; De man en wist niet wat beginnen; Hij moet met den wind zijn broodje winnen. Vorige Volgende