Dit zijn zonnestralen(1873)–Jan van Droogenbroeck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina XIII] [p. XIII] Aan mijne Leerlingen [pagina XV] [p. XV] Aan mijne Leerlingen. Ik ging met mijnen vader Eens op een schoon kasteel; Daar zag ik bloemen, bloemen, Ik weet niet meer hoeveel! Van allerhande soorten, Van allerhanden geur; Van allerhande grootte; Van allerhande kleur. - ‘Zeg, welke zijn de liefste?’ Vroeg mij de hovenier. Ik liet mijne oogen weiden En wees eerst daar, dan hier. Toen wandelde ik wat verder, Door eene rozenlaan En kiezend sprak ik telkens: - ‘Zie, deze staat mij aan.’ [pagina XVI] [p. XVI] Doch, als ik, moe van kijken, Nu wederkeeren wou Dan vroeg hij: ‘of het vriendje Niets mededragen zou?’ En lachend bracht de man mij Een' ruiker voor den dag, Van al de schoone bloemen Die ik het liefste zag. Ik heb voor u, mijn' jongens! Geschreven menig dicht. En als het u behaagde, Dat zag ik op 't gezicht. Dan kwam er op uw wezen Een lach van gul onthaal; Dan blonk er uit uwe oogen Een vreugdezonnestraal! Toen dacht ik aan de bloemen En aan den hovenier: Ik maakte u ook een ruiker: Hij doe u veel plezier! Vorige Volgende