| |
| |
| |
VI.
- Ik wil het hebben, sprak de pachtersse.
- Gy hebt groot ongelyk, vrouw, zei de pachter.
- Als ik het nu hebben wil! bromde de gade op klemmenden toon.
- Zoo eene samenspraek zou zonder einde wezen, bemerkte Welmoed op kalmen toon.
- Dat is om het even! donderde op nieuw de vrouw. Ik wil gelyk hebben! voegde zy er als slotrede by.
- Dit is goed en wel, vervolgde de pachter, gy wilt gelyk hebben; maer als nu de goede rede zich tegen dit gelyk verzet; hoe kunt gy dan gelyk hebben?
- Omdat ik het wil hebben, hield de pachtersse staende.
Welmoed keerde zich met eene ongeduld verradende beweging
| |
| |
om; hy wilde uitgaen, maer eene bedenking deed hem op zyne stappen terugkeeren.
- Maer, vrouw, vroeg hy op zachten toon, waerom wilt gy dan geene rede verstaen?
- Ik wil wel rede verstaen, antwoordde de vrouw.
- Welnu, zet u dan neêr en aenhoor my met aendacht.
- Dat zal ik; maer denk niet my te overhalen, sprak zy op voorwaerdelyke wyze.
Beide namen plaets by den vuerhaerd, waerover een volle ketel melkpap te zieden hing.
Pachter Welmoed wilde klaerblykelyk al zyne welsprekendheid uitputten om by deze gelegenheid zyne vrouw te overtuigen. Hy ving dan in dezer voege aen:
- Wy hebben maer één kind; wy moeten dit kind gelukkig maken, dit is onze hoogste pligt; die pligt vervullen wilt gy zoowel als ik, niet waer?
- Zeker, ja, zeker wil ik dit, onderbrak de pachtersse.
- Wel, ging Welmoed voort, dan is het enkel nopens de te gebruikene middelen dat wy elkander niet verstaen. Laet ons dan eens rypelyk overwegen wat onze dochter voor- of nadeelig wezen kan.
- Wat kan haer voordeeliger wezen dan rykdom, grootheid, achting?... viel de pachtersse driftig in de rede.
- Gy hebt beloofd my te zullen aenhooren, vrouw, herinnerde Welmoed; luister dan voort, verders vraeg ik u niets meer.
| |
| |
- Welnu, ja, ik zal luisteren, zei de vrouw, terwyl zy op haren stoel van ongeduld ronddraeide.
De pachter hernam zyne rede:
- Gy wilt dat onze Nathalia met Theodoor trouwe; en ik kan myne toestemming voor dit huwelyk niet geven, omdat ik daerin de verzekering, ons kind gelukkig te zullen zien, niet vind. Integendeel, als ik alles rypelyk overweeg, ben ik byna zeker dat die jongman haer ongeluk zal veroorzaken, en zie hier, waeruit ik zulks besluit.
Vrouwe Welmoed zat als op eene hekel van ongeduld; zy had gestadig woorden op de lippen om haren man te onderbreken, maer zy wederhield zich; zy voelde ontzag voor den ernstigen toon, op welken hy sprak; hy kon dus ongestoord voortgaen:
- Theodoor is ryk en grootsch opgebragt; maer hy is ook ligtzinnig en verkwistend; en het ergste van al is dat onze Nathalia niet tot zynen stand behoort. Nu schynt hy haer vuriglyk te beminnen, maer later, als het eerste vuer der liefde zal verkoeld zyn, zal hy haer misachten en het zal hem berouwen met een boerenmeisjen getrouwd te wezen. Dit spyt zal hem onvermydelyk tot buitenspoorigheden leiden, die eene echtgenoote niet dulden kan zonder diep ongelukkig te wezen. En daerenboven, Nathalia is nog zoo bitter jong, negentien jaren! Zy kan wachten, er zal zich voor haer altoos wel eene goede gelegenheid opdoen. De liefde, die een meisjen van haren ouderdom voor een jongman voedt, is natuerlyk maer een onbeduidend
| |
| |
gevoel; hadde men haer laten in betrekking komen met welkdanig ander jongman, die eenige uiterlyke hoedanigheden bezat, zy zou hem evenzeer bemind hebben. Wy mogen dus aen het eerste liefdegevoel onzer dochter zoo gauw geen gehoor geven; de tyd zal leeren; en wy zullen zien of Theodoor ons kind wel opregt bemint.
Nu kon vrouwe Welmoed zich niet langer bedwingen.
- Opregt bemint! opregt bemint!... viel zy uit; maer hoe is het Gods mogelyk te veronderstellen dat hy haer niet bemint! ik zweer dat hy voor haer sterven zou!.... dat hy....
- Zweer niets, vrouw, vervolgde de pachter; sta my enkel toe, dit huwelyk nog te zullen uitstellen; wy zullen Nathalia intusschen beproeven; wy zullen de twee gelieven gescheiden houden; hunne byeenkomsten beletten en dan, binnen één jaer of twee, zoo hunne liefde blyft voortduren en Theodoor zich wel gedraegt, dan zullen wy zien.
- Ha, dan zullen wy zien! binnen één jaer of twee!... antwoordde de pachtersse op spottenden toon; neen, man, gy zyt verblind en ik mag uwen raed niet volgen, ging zy voort, dit huwelyk moet nog dezen zomer gesloten worden; ik wil myn kind gelukkig zien, ik wil haer op het dorp een schoon huis zien bewoonen en haer dagelyks, als ik ter misse ga, bezoeken; dit wil ik, omdat ik myn kind bemin! maer gy, gy wilt haer doen boerin blyven; gy zoudt haer doen werken en slaven als eene eenvoudige meid; gy bemint uwe dochter niet, gy!...
| |
| |
Die woorden, op beledigenden toon uitgesproken, bragten een zichtbaer uitwerksel op Welmoed te wege; doch hy bleef koelbloedig en antwoordde:
- Vrouw, als gy, door uwe, misschien al te groote, liefde, uwe dochter zult ongelukkig maken, zult gy eene gewigtige verantwoordelykheid op u trekken, en ik kan niet dulden dat, na twintig jaren gelukkig huwelyksleven, het onheil door uwe onbedachtzaemheid in ons midden kome; daerom zal ik van al myn gezag gebruik maken om de verwezenlyking van uw noodlottig gedacht tegen te houden. Verneem dan van stonden aen, dat dit huwelyk, dat gy buiten myne wete gedurende myne ziekte zooverre bewerkt hebt, geene plaets hebben zal.
Nu barst de pachtersse hevig uit:
- Wat! geene plaets hebben! Hoe! ho! dat zullen wy zien!...
De binnenkomst der dochter onderbrak de uitgalming der moeder; het meisjen had een korf bloemen geplukt en zong op lustigen toon:
- Zie eens, moeder, sprak zy geheel opgeruimd, toen zy hare ouders ontwaerde, wat fraeijen ruiker ik van deze frissche bloemen maken kan tegen t'avond. - Wat zal Theodoor te vreden wezen, zegde zy halfluid, terwyl zy de bloemen in eenen hoek der kamer op tafel plaetste.
- Spreken wy in hare tegenwoordigheid over niets, fluisterde Welmoed zyne vrouw toe.
| |
| |
- Ja, spreken wy dan over niets; zoo zoudt gy ons gemakkelyken misleiden, niet waer? maer denk niet dat het zoo gaen zal, schreeuwde de pachtersse overluid.
- Wat? wat? vroeg het nieuwsgierige meisjen toesnellend; wat is er, moeder?
- Wat er is, myn kind, antwoordde de moeder, op halfdroevigen toon, wat er is? - Uw vader die zich nu openlyk tegen uw geluk verzet.
- Hoe, vader, zult gy t'avond niet meêgaen naer den heer burgemeester? vroeg zeer eenvoudig het jonge meisjen; hy heeft u zoo vriendelyk doen verzoeken; hy heeft wel zes mael herhaeld dat gy zeker meêkomen moest; hy geeft een fraei feest in den hof op het grasplein; jofvrouw Hortense zal op den piano spelen, terwyl wy dansen zullen.
Welmoed stond regt, zonder op het gekakel zyner dochter te antwoorden, keerde zich om en ging de kamer uit, terwyl hy, het hoofd schuddend, zegde:
- Het is reeds ver gekomen!... God! wat zal ik aenwenden om dit kwaed te keer te gaen! Hoe zal ik myne vrouw en myn kind voor een wis ongeluk behoeden!... Die Theodoor is eene ligtvink, een doorbrenger; zyn vader zou welligt dit huwelyk goedkeuren om van zyn zoon ontslagen te zyn....
Terwyl hy aldus zichzelven ondervroeg over den moeijelyken toestand, waerin hy zich bevond, stond hy op het voorhof.
Klaes kwam juist den peerdenstal uit:
| |
| |
- Ha, zegde hy by zichzelven, zoo Klaes my by deze gelegenheid helpen kon; de jongen is niet zonder doorzicht. Dit zeggende, was hy tot by Klaes genaderd en sprak hem in dezer voege aen:
- Klaes, kent gy Theodoor, den zoon van den burgemeester?..
- Ja wel, baes, antwoordde Klaes als met verwondering; ik zie hem bytyd hier en op het dorp, en ik hoor ook al het een en ander van hem zeggen.
- Wat hoort gy zoo al van hem zeggen?
- Wel, goed en kwaed, baes, zoo als dit in de wereld gaet; maer gy weet wel dat men op het gezegde der menschen niet veel staet mag maken en wat ik persoonlyk van hem weet, is niet voldoende om hem te beoordeelen.
- Hoor, Klaes, sprak de pachter verder, ik mag u dit wel zeggen, ik beschouw u thans als myn eigen zoon: onze Nathalia voedt liefde voor dien jongeling; hare moeder is op dit huwelyk verzot, en ik zie daer een afgrond van onheilen voor onze gansche familie in. Zoudt gy my niet helpen kunnen om myne vrouw en Nathalia te overtuigen, om haer te doen begrypen dat men zoo ligtzinnig niet mag te werk gaen, als men zich later over zyne daden niet wil beklagen?
- Baes, gedurende uwe ziekte ben ik meermaels op het punt geweest u te spreken over zekere dingen die ik gebeuren zag, en waerby ik uw geluk in de waegschael meende te zien; maer, na diep nadenken, heb ik de overtuiging gekregen, dat ik my daer
| |
| |
geenszins mede te bemoeijen heb; en nu nog, baes, nu gy my vraegt u in die liefdezaek ten dienste te staen, moet ik u zulks weigeren. Neem het niet kwalyk, baes, ik heb byzondere reden daertoe; maer anders, gy weet het, behoor ik u van ganscher harte toe.
Terwyl Klaes den pachter zyne tusschenkomst, zoo uitdrukkelyk en op eene beleefde wyze, ontzegde, beraemden de twee vrouwen in de keuken hare plannen voort..... De moeder vuerde de liefde der dochter door allerlei zotte vooruitzichten aen; de dochter weende als een kind, omdat haer vader niet gereedelyk in haer huwelyk toestemde.
Klaes zette middelerwyl zyne bezigheden op de hoeve voort, en pachter Welmoed dacht na over de oorzaek van Klazens stellige weigering; nu eerst scheen het hem gansch aerdig dat Klaes byzondere reden mogt hebben om zich in geenen deele met dit huwelyk te bemoeijen. Byzondere reden! herhaelde hy reeds voor de derde mael; wel, het is zeker omdat hy vreest zich daerdoor vyanden te maken, overlegde hy verder; de jongen heeft nog gelyk; hy is voorzichtig.... Maer, vroeg hy dan weêr zich zelven af, als het anders niets ware, dan de vrees voor vyandschap, waerom zou hy my dan de rede zyner onthouding niet zeggen? Hy heeft my nooit eenigen dienst geweigerd... zou hy misschien zelf?.... doch neen, neen; ik heb nimmer kunnen bemerken dat Klaes myne dochter liefdeblikken toewerpt... En dan, mompelde de pachter binnen 's monds, terwyl hy den boom- | |
| |
gaerd opging, als het zoo ware, dan had ik nog meer genoegen in haer huwelyk met Klaes dan met den zoon des burgemeesters; zoo had zy minstens een man, die haer getrouw en verkleefd zou wezen, en die, heeft hy geene fortuin, er zou kunnen winnen, dewyl Theodoor maer goed is om er alles door te brengen.
|
|