XI
Op grond der uitspraak verwisselt men in ko ninklijk, koninkrijk, jonkheid, de oorspronkelijke g met k.
Op grond der uitspraak, zegt men; goed. Maar het zal immers ook geen kijf lijden dat hij, die goed uitspreekt, even eene k in jong als in jonkheid, en in alle dergelijke woorden, laat hooren. Kon men dan niet insgelijks jonk, konink, enz., schrijven? Neen, want bij de enkele verbuiging ware de onregelmatigheid alreeds te zeer in het oog loopend geweest: jonk, jonge; konink, koningen. Men ziet het, dit kon er niet door; ofschoon men Branbander van Brabant mag afleiden. Doch dat nu het doel ‘op grond der uitspraak’ slechts ten halve