| |
IV
De dubbele e en o worden gebruikt in opene lettergrepen, wanneer de e en o scherplang zijn, alsook in de geklemtoonde bastaarduitgangen eeren (regeeren) eel, eelen (houweel, houweelen, officiëel, officiëele) en ees, eezen (Portugees, Portugeezen).
Al de moeilijkheid voor de toepassing van dien regel ligt dus in de vraag: wanneer zijn e en o scherplang, en wanneer zachtlang?
Om tot de bepaling van dit onderscheid
| |
| |
te komen, is de commissie naar de oudste vormen der woorden, in gothische, angelsaksische, oudhoogduitsche, latijnsche, en andere talen opgeklommen, en heeft als zachtlang beschouwt al zulke e's en o's, die, in voormelde talen, mede door eene enkele vokaal voorgesteld worden; en daarentegen als scherplang [ee-oo] aanzien al dezulke die van eenen langen klank of tweeklank afstammen.
Met die stelling is de commissie er toegekomen de algemeen aangenomene orthographie, van een aantal onzer gebruikelijkste woorden, te veranderen.
Zoo zal men voortaan, als zachtlang, schrijven:
Beren (ours), blozen, bogen (roemen), boren, broze, deel (plank, dorschvloer), deren, doren, drogen, dwepen, frambozen, generen, geweren, gewone, horen (corne), hozen (kousen), ivoren, joken, kantoren, kastoren, keren (vagen), kloven, komforen, koren (choren? lat. chorus), kronen, kwelen (kwijnen), lenen (leunen), matrozen, meren (water-plassen), moren (zekere stof?), pastoren, patronen, personen, pitoren (?), pogen, Rome, rozen, salpeter, schromen, slepen, sloven (sukkel),
| |
| |
smoren, spoken, sporen (éperons), sporen (traces), stolen (stola), storen, tonen (tons), toren, tronen (trònes), voren (van de ploeg), weren, wonen.
En scherplang:
Beeren (verken), begeeren, boogaard (boomgaard), deelen (gedeelten), deemoed, eega, genooten, goochelen, heeten, hoonen, hoozen (waterhoos), klooten, klooven (doen splijten), knoopen, liefkoozen, kwee (peer), kweelen (zingen), leeken, leenen (prêter), loochenen, mee (krap, honigdrank), mooren (volksnaam), neen, schooven, sleepen (doen slepen), slooven (voorschoot), sloopen, steegel, streepen, strooken, thee, toonen (montrer), troonen (lokken), veete, zeelen (koord), zoogen (laten zuigen), zweemen, zweepen.
Dat die regel, althans aanvankelijk, bij velen tot ernstige bezwaarnis aanleiding geven zal, lijdt geene tegenspraak.
Wij hebben vertrouwen genoeg in de taalwetenschap der stellers van den regel om gereedelijk aan te nemen dat de etymologische navorschingen hier in alles wettig zijn.
Doch, men weet hoe onzeker de gronden zijn waarop men veelal de etymologie en analogie vestigt:
| |
| |
Als algemeen grondbeginsel, wordt bij de taalnavorsching door deskundigen aangenomen dat de vokalen enkel dienen om het uitspreken der consonnanten mogelijk te maken. De ongelijkvloeiendheid der grieksche, zoo wel als die der nederduitsche verba bewijst ons dat korte tot lange en heldere tot doffe klanken overgaan: spreken, sprak, gesproken. Dit is toepasselijk op alle derivata: zog komt van zuigen-zogen. Wij kunnen dus, vooralthans, in het grondbeginsel, door de commissie als basis aangenomen, geen onbepaald vertrouwen stellen. Immers, hoe zouden wij ons volstrekt naar dien regel moeten schikken, als de Hoogduitschers zulks voor hunne taal onnoodig oordeelen? Ware ons de eer te beurt gevallen in den schoot der commissie te zetelen, zoo hadden wij ootmoediglijk ons nederig woord gebruikt om onzen geleerden taalgenoten te doen verstaan dat het oogenblik, ten gunstigste, gekomen was, om de, voortaan gansch doellooze, moeilijkheid der zachtlange en scherplange e's en o's uit onze spelling te bannen. Immers, de
| |
| |
beschaafde uitspraak, de schooluitspraak, onderscheidt dezelve niet meer; de dichter laat zachtlang met scherplang, en omgekeerd, rijmen.
Waartoe dan het onderscheid in de spelling? Beide klanken luiden thans in ons aller taalbeschaafde monden zachtlang; waarom ze ook niet met ons aller taalkundige pennen zachtlang geschreven?
|
|