d'Enchuyser Ybocken
(1666)–Femme Gerbrantsz. Drieduym– AuteursrechtvrijOp de Voyse: Yets moet ick u Laura vragen.1. KOude, lange, nare nachten
Dringen ons verstant en krachten
Tot haer rechte weder-deel:
Wie soud' niet het Paren wenschen?
Want een Lichaem, en twee menschen,
Warmen eens en eens soo veel.
3. Maer hoe hoogh ons' sinnen malen,
Boven alle Hemels stralen
| |
[pagina 207]
| |
Is'er een, die twee ver-eent,
Is'er een, die haer by namen
Roept, en voeght voor af te samen,
Eer de een de ander meent.
3. 't Blijckt hier op den dagh van huyden
Aen dees twee getrouwde Luyden,
Onse Bruydegom en Bruyt.
Als de Speel-noots komen t'samen,
En een-drachtigh seggen Amen,
Daer mee is het praetjen uyt.
4. Wel dan nieu-getrouwde Lieden,
Zegen, kan ick niet gebieden,
Niemandt doet dit als de Heer:
Daerom sal ick u toe wenschen,
Saligheyt by Godt en Menschen,
Dan behoefje doch niet meer.
| |
[pagina 208]
| |
5. Noch soo wensch ick u te samen,
Datmen noemt u beyder namen
Taet en Mem wat om-gekromt,
Als de Maen in 't Maeghde-teken
Preuts en prachtigh uyt-gestreken,
Even oudt te woonen komt.
6. Oock soo raed ick de Speel-nootjes,
Eer verstrammen hare kootjes,
Eer de Grijsert komt aen-boort,
Nae een goet Partuur te ramen;
Want een Man en Wijf te samen
Maken verr' het best accoort.
|
|