| |
| |
| |
Partij van de Arbeid
Op 9 Februari 1946 werd de Partij van de Arbeid opgericht. In de
oprichtingsvergadering in Krasnapolsky te Amsterdam voerde o.m. Drees het
woord. Dit was zijn redevoering:
Partijgenoten,
Wij hebben deze dag meer dan één ontroerend moment doorleefd. Ik zou durven
zeggen, voor velen van ons is heel deze dag een ontroerend moment, nu in
Nederland bereikt wordt wat nog weinig jaren geleden volstrekt onmogelijk en
onbereikbaar zou hebben geschenen. Het is vandaag een historische dag in het
Nederlandse politieke leven, maar het zal aan ons zijn om het in verdere
samenwerking te doen worden een dag met grote en goede gevolgen voor heel ons
volksleven en voor onze economische, sociale en geestelijke verhoudingen. Een
historische dag, omdat hier een partij oprijst, die onmiddellijk groot is en vol
van betekenis, een partij, door samenvoeging en niet door versplintering en
scheiding ontstaan. Bijna sedert mensenheugenis, zou men kunnen zeggen, is er in
Nederland geen politieke partij meer gesticht, die waarlijk tot een grote partij
is uitgegroeid, en alle partijen, die de laatste halve eeuw ontstonden, kwamen
tot stand door afsplitsing van andere. Hier echter heeft een samenbundeling
plaats van diegenen, die in de Nederlandse politiek andere methoden en andere
opvattingen willen doorzetten. Sedert een halve eeuw waren de politieke
verhoudingen vrijwel gefixeerd. Aanvankelijk nog niet naar de getalsterkte, maar
naar de aard van de partijen; later ook naar de krachtsverhoudingen. De
scheidingslijnen schenen in hoofdzaak voorgoed vastgelegd. Muurvaste stellingen
waren betrokken. Zij werden goed bewaakt en | |
| |
niet verlaten. Daar
stonden de rooms-katholieken als politieke partij, de anti-revolutionnairen, de
christelijk-historischen; het bleef tientallen jaren onveranderd. Daar stonden
aan de andere zijde - gerekend naar de gedachte der antithese - de liberalen, de
vrijzinnig-democraten, de sociaal-democraten. Tot 1918 vonden nog sterke
numerieke verschuivingen plaats. De laatste tientallen jaren, nadat algemeen
kiesrecht en evenredige vertegenwoordiging waren ingevoerd, bleven ook die
verschuivingen echter uit. Elke keer weer werd een verkiezingsstrijd met kracht
aangevat en door meer dan een partij met geestdrift gevoerd, en elke keer liep
het weer uit op verschillen van een of twee zetels.
Er was overigens niet alleen een verstarring in uitkomsten, maar spanning bleef
ook steeds meer uit, omdat minder dan vroeger om duidelijke concrete
geschilpunten werd gestreden.
Sinds de schoolstrijd in hoofdzaak was volstreden, sinds het algemeen kiesrecht
en de acht-urendag waren verkregen, sinds de tegenstelling tussen vrijhandel en
protectie grotendeels haar betekenis had verloren, kwam het bij de verkiezingen
niet meer tot een klare uitspraak in welke richting werd gestuurd.
Verkiezingsprograms werden opgesteld, volkomen ernstig doordacht en eerlijk
bedoeld, maar waarbij ieder toch wist, dat het na de verkiezingen geen enkele
partij gegeven zou zijn om haar program te verwezenlijken. Er kon geen
parlementaire meerderheid meer worden gevormd. Een regeringsvorming, die
inderdaad op een volksuitspraak berustte, was daardoor niet mogelijk. Er waren
nog wel grote doeleinden, maar verwerkelijking kwam niet in uitzicht. Zo kon er
die politieke onverschilligheid groeien, die zich van velen meester maakte.
Tenslotte werd vooral schrijnend gevoeld het feit, dat de crisis ons volk niet
rijp vond voor een sluitend geheel van maatregelen, die bescherming boden tegen
de bestaansonzekerheid. Toen brak de oorlog uit in een Nederland, waar zeer veel
goede dingen waren, maar met onbevredigende poli- | |
| |
tieke
verhoudingen, met een democratie, over welker krachtdadigheid en
besluitvaardigheid steeds meer twijfel gerezen was. Bezetting en verzet zijn
gekomen. Bezetting en verzet, waarin wij elkander hebben gevonden in de strijd
tegen de overweldiger, in de strijd om ons hoogste goed, om onze nationale
waarden en om de geestelijke vrijheid, die meer voor ons betekende dan enig
materieel goed. In die strijd hebben in het Nederlandse volk verschillende
groepen elkaar gevonden. Er groeide de wil om na de oorlog een andere
staatkunde, een politiek van brede visie te voeren, tot het welzijn van het
gehele Nederlandse volk. Daarbij werd ook versterkt de wil tot democratie en
socialisme. Democratie niet enkel als zeggenschap van heel het volk, maar als de
samenvatting van de gedachten van vrijheid, recht en menselijkheid, van de
waarde der persoonlijkheid tegenover onderdrukking en dictatuur, en tegenover de
vorming van een willoze massa. Socialisme, organisatorisch ongetwijfeld in zeer
verschillende vormen gedacht, maar algemeen gezien als een ordening naar vast
plan van het economische leven in tegenstelling tot de ongebonden concurrentie
van het kapitalisme, en ook als het doorzetten van sociale rechtvaardigheid in
alle arbeidsverhoudingen en maatschappelijke groeperingen, en in die zin dus ook
als een erkenning van de waarde der persoonlijkheid. Het is voor velen een
teleurstelling geweest, dat aanvankelijk de oude partijen herrezen. Maar heeft
men wel eens in de kringen, die tevoren niet politiek georganiseerd waren,
beseft, wat voor velen van ons onze partij betekende? Hoeveel daarin gegroeid
was aan kameraadschap, welk een arbeid van scholing, van opvoeding, van
staatkundige vorming daarin was tot stand gebracht? Ik ben overtuigd, dat het
goed is geweest, dat men de gelegenheid heeft gehad eerst zichzelf in eigen
rijen te bezinnen en dat niet door de besturen bij voorbaat is gedecreteerd, dat
de partijen moesten verdwijnen.
Ik verheug mij, dat een versmelting tot stand is gekomen, niet alleen van
partijen, maar ook met personen uit verschil- | |
| |
lende richtingen, ook
van de jeugd, die zoveel offers heeft gebracht in de jaren van verzet en die aan
de ervaring der ouderen toevoegt de frisse aanpak van wie jong en onbevangen tot
de staatkunde komen. Zij komt in de politiek op een ogenblik, dat men de
staatkunde meer dan ooit kan beseffen als een hoge plicht. De politiek werd zo
dikwijls geringschattend beoordeeld, maar nu staan wij voor een periode, waarin
waarlijk iets groots kan en moet worden verricht. Wij staan voor vrijwel
onoverzienbare moeilijkheden. Niet alleen in letterlijke, maar ook in
figuurlijke zin bevinden wij ons voor puinhopen en op verwoest land. Maar dit
maakt ook de mogelijkheden groot. Wij zijn nu geroepen om met een nieuw plan
voor ons volk en ons land te komen. Het is nu nodig en mogelijk om in dit
verwoeste land plannen te maken om het schoner te doen herboren worden. Op dit
beslissende moment staat nu ook de Partij van de Arbeid op. Een partij van een
ander karakter dan de partijen, die er waren. Een partij, breed in haar
maatschappelijke grondslag; breed in de verscheidenheid van geestelijke
stromingen, die zij verenigt; breed in de visie, die zij heeft op het
maatschappelijk gebeuren. Een partij, niet van te voren opgesloten in een vaste
bedding. Een partij, die voor het eerst de mogelijkheid opent om de meerderheid
van het Nederlandse volk te omvatten, die aan geen enkele kant zo afgegrensd zal
zijn dat ze geen uitbreidingsmogelijkheden meer biedt. Wij zijn niet zo
optimistisch, dat wij haar bij deze eerste verkiezingen een meerderheid
voorspellen, maar wij zullen er ons best voor doen. Ik ben er van overtuigd, dat
er grote mogelijkheden liggen, dat in tal van gevallen de
uitbreidingsmogelijkheden veel groter zullen blijken dan zij aanvankelijk
schenen. Wij gaan in ieder geval de verkiezingsstrijd in, met de wil de leiding
gevende kracht in onze staatkunde te zijn. Het urgentieprogram van de Partij van
de Arbeid heeft een andere betekenis dan die van een wensenlijstje, waarvan
misschien wel het een en ander zal worden vervuld. Het is zodanig ontworpen, dat
het mogelijk moet zijn, | |
| |
het in de komende parlementaire periode te
verwerkelijken en wij zullen met volle kracht er voor strijden om van het
Nederlandse volk het mandaat te ontvangen dat te doen. Wij zijn een merkwaardige
partij, als wij bedenken, dat wij al dadelijk één derde van de
volksvertegenwoordiging als onze afgevaardigden kunnen beschouwen, terwijl wij
reeds zelfs de minister-president in ons midden hebben. De regering steunt
natuurlijk niet op de Partij van de Arbeid. Zo is het niet gegroeid. Er zitten
in het kabinet verscheidene ministers, die geen deel uitmaken van de Partij van
de Arbeid, doch met wie wij voortreffelijk samenwerken. Het feit echter, dat de
partij zeven van de ministers tot haar leden mag rekenen, die mede de
verantwoordelijkheid op zich nemen voor wat in het program geformuleerd is,
geeft ook aan dat urgentieprogram een ander karakter dan verkiezingsprograms
onder andere omstandigheden hebben.
Wij zullen, hoop ik, een partij worden, vol van realisme en idealisme. Een
werkelijkheidszin, die rekening houdt met het bereikbare, doch die beseft, dat
in de werkelijkheid het ideaal ook meedoet. Anderzijds een idealisme, dat ver
vooruitziet, maar daarom niet voorbijgaat aan wat vlak voor ons ligt. Het gaat
om vèrstrekkende doeleinden. Wij staan nu op een punt, waarbij het niet alleen
meer kan gaan om propaganda. Er zijn tijden geweest, dat het enkel propageren
van een gedachte onmetelijke waarde kon hebben, ook al duurde het lang voor het
tot enig resultaat kwam, maar wij staan thans voor beslissingen, die nù genomen
moeten worden. Ik denk b.v. aan het probleem Indonesië, waarbij meer dan bij
iets anders, brede visie en combinatie van reëel begrip en hoge idealen nodig
zijn. Thans moet worden beslist door de Nederlandse regering en door het
Nederlandse volk, welke verhouding tot Indonesië zij willen aanvaarden. Wij
moeten ook nu beslissen, op welke manier wij in ons volksleven de moeilijkheden
het hoofd moeten bieden. Wij staan voor een financiële toestand, die een mate
van ingrijpen eist, zoals wij nooit hebben gekend. Wat | |
| |
de
geldsanering betreft, durf ik zeggen, dat daarmee in Nederland, beter dan in
enig ander land, een begin is gemaakt.
Wij moeten thans beslissen over de vraag welke leiding aan het economisch leven
zal worden gegeven. Aanvaardt men het beginsel der geleide economie of wil men
zo spoedig mogelijk terug tot de vrije concurrentie? Wij willen geleide economie
teneinde bestaanszekerheid te waarborgen bij een stijgend bestaanspeil, maar
niet als een systeem van ambtenarij en bureaucratie. Een van de argumenten, die
in de verkiezingsstrijd tegen de regering zullen worden gebruikt, is de
bureaucratie.
Er zijn nog vele misstanden, waarvan de bronnen te vinden zijn in de
oorlogsverwarring en het nijpend tekort aan levensbehoeften. Wij leven nog in
een schaarste-economie. Het regeringsplan is erop gericht om aan de schaarste zo
spoedig mogelijk een einde te maken, opdat distributie en toewijzingen kunnen
vervallen, maar men mene niet, dat het doen wegvallen van de
levensmiddelendistributie voordat er genoeg is, voor de bevolking betere
verhoudingen zou hebben opgeleverd.
Er moet komen een algemeen welvaartsplan, er zal moeten worden beslist over de
organisatie van het bedrijfsleven. Veel willen wij weer voor een groot deel in
handen geven van het bedrijfsleven zelf, maar wij moeten niet hebben alleen het
organiseerd werkgeversbelang, noch het georganiseerd groepsbelang van werkgevers
en werknemers, doch een evenwicht van werkgevers, werknemers en
vertegenwoordigers van het algemeen belang. Daarachter liggen verdergaande
gemeenschapsbemoeiingen. In de eerste plaats in verband met het credietwezen. De
regering heeft zich uitgesproken voor het overbrengen in gemeenschapsbezit van
de Nederlandse Bank. Ons program spreekt zich verder uit voor contrôle op het
credietwezen. Het urgentieprogram spreekt van het in gemeenschapsbezit brengen
van de mijnen.
Wij hebben ongetwijfeld in de partij niet allen dezelfde | |
| |
denkbeelden
over de vraag hoe ver in de richting van socialisatie moet worden gegaan. Wij
zijn het eens over de grondbeginselen van eerbieding van de vrijheid van de
menselijke persoonlijkheid, over de plicht om een nationaal welvaartsplan te
ontwikkelen en over de noodzaak van een bedrijfsorganisatie, die gericht is op
het algemeen belang. Voor de komende vier jaren zijn wij het eens over de
richtlijnen, waarlangs deze geleide economie moet worden gevoerd. Ook over
socialisatie op concrete punten. Verder zullen wij allen erkennen, enerzijds dat
het kleinbedrijf, als het gezond is en economisch doelmatig, niet moet worden
aangetast, maar beschermd, ook als een stukje menselijke vrijheid, anderzijds
dat de gemeenschap beslissende zeggenschap moet hebben op de centrale punten van
het economische leven. Hoever men daartussen in moet gaan, daarover zullen wij
nog wel van mening blijken te verschillen en wij zullen daarover ook van
gedachten wisselen. Wie daarom samenwerking zou willen weigeren zou echter niet
méér, maar minder bereiken.
Daar is verder het vraagstuk van de sociale zekerheid. Onder twee dingen vooral
heeft een groot deel van de bevolking geleden: de bestaansonzekerheid door
werkloosheid of, wat de kleine zelfstandigen betreft, door teruglopen van de
omzet, en de onverzorgde oude dag. Het eerste zal moeten worden bestreden door
te zorgen voor volle werkgelegenheid voor allen. Wij zullen verder een betere
bestaansbasis moeten verschaffen aan diegenen, die tijdelijk, b.v. door ziekte,
niet in staat zijn aan de productie deel te nemen. Wij zullen het invalidenen
ouderdomszorg-probleem tot een oplossing moeten brengen. De combinatie oud-arm
zal moeten verdwijnen. Het Nederlandse volk zal, wanneer de regering daartoe de
weg wijst, bereid en in staat blijken offers te brengen teneinde dit te
verwezenlijken.
Als deze dingen in het midden van de aandacht komen te staan, bij de een mede op
grond van zijn christelijk geloof, bij de ander uit een gevoel van menselijke
verbondenheid, dan | |
| |
zal hiervoor op het ogenblik in de massa van het
volk een diep begrip worden gevonden.
Ook in het loonvraagstuk zijn wij reeds bezig te trachten een grotere sociale
rechtvaardiging te verwerkelijken. Wij zijn overgegaan tot het vaststellen van
nieuwe lonen, achtereen-volgens voor de verschillende bedrijfstakken. Daarbij
wordt een rechtvaardiger en harmonischer loonsysteem opgebouwd. Het gemiddelde
reële loon zal voorlopig onvermijdelijk lager komen te liggen dan voor de
oorlog, omdat ons land sterk verarmd is, maar de grootste verhogingen zullen
voorkomen bij diegenen, die er vroeger het slechtst aan toe waren, zoals de
landarbeiders.
Ook in geestelijk opzicht bestaat er een gemeenschappelijke taak. Er is in ons
volk na de oorlog aan de ene kant een dieper geestelijk en zedelijk besef
gegroeid, maar aan de andere kant heerst er in brede kringen van ons volk een
geestelijke en zedelijke verwarring, die ons met zorg vervult. Daarbij kan niet
de staat allereerst leiding geven. De staat is, in een geestelijk zo gespleten
volk, niet in de allereerste plaats geroepen om op zedelijk en geestelijk gebied
richting te geven. Toch weten wij, dat ook hierin veel gemeenschappelijks ons
verbindt. Het nazi-régime heeft ons daarvan sterker dan tevoren doordrongen. Bij
verschil in levensbeschouwing kan er toch in menig opzicht zijn eenzelfde
levenshouding. Wij erkennen de betekenis van de bronnen der Westerse cultuur.
Met eerbiediging van het eigen recht der verschillende geestelijke stromingen
kan van staatswege veel worden gedaan om onderwijs en cultuur te bevorderen.
Op ons rust de zware taak om te doen zien, wat de democratie op haar best is. De
democratie is een prachtig beginsel en een schone levensvorm, maar haar
levensvatbaarheid is niet duurzaam, als zij niet weet te werken en vertrouwen te
wekken. Wij moeten alle krachten inspannen om te komen tot een vlot werkende,
zuiver gerichte, besluitvaardige democratie. Wij gaan nog harde jaren tegemoet.
Wij krijgen thans | |
| |
nog veel op crediet, dat later betaald zal moeten
worden, en wij moeten zorgen, dat overal het besef doordringt, dat wij alleen
door inspanning van alle krachten door deze jaren heen kunnen komen. Wij zijn
Partij van de Arbeid, niet alleen omdat wij opkomen voor rechten van de arbeid
en de arbeiders en omdat wij de arbeid centraal willen stellen tegenover het
kapitaal, maar ook omdat wij de arbeid zien als een plicht en als het cement der
samenleving. Wij doen daarom een beroep op alle werkers van hoofd en hand, van
leiding en uitvoering, om in dit geschonden en beroofde Nederland, met
terzijdestelling van kleine grieven en bezwaren, en ook wel van grote klachten,
te beseffen, dat de plicht van ons allen tegenover het volksgeheel is: werken,
werken, werken!
Wij willen niet ons volk begoochelen met de voorstelling, alsof het binnenkort in
een luilekkerland zou kunnen arriveren. Wij weten dat er moeilijke jaren komen,
doch wij weten ook, dat wij achter die plicht tot arbeiden, het perspectief
kunnen bieden van een wederopbloeiend land, van een volk dat zijn gezondheid en
kracht herwint en zich geestelijk herstelt en van een stijgende welvaart, van
een rijker cultureel leven, in verscheidenheid en in eendracht.
Wij gaan een verkiezingsstrijd tegemoet, die wij zullen moeten, mogen en kunnen
voeren op een hoge en waardige wijze om de doeleinden te verwezenlijken, die wij
voor ogen hebben. Wij zijn daarbij een deel van wat zich afspeelt in een groot
deel van Europa, waar het democratisch socialisme de hoop der bevolking is. Het
moet een verkiezingsstrijd worden, die wordt gezien in het licht van een
worsteling om de geest van ons volk, gevoerd met een élan en een overtuiging,
zoals wij in Nederland, met hoeveel geestdrift er ook vroeger werd gestreden, in
tientallen jaren bij een verkiezingsstrijd niet meer hebben gekend. Ik twijfel
niet aan de mogelijkheden, die de nieuwe wegen ons zullen bieden en ik ben er
van overtuigd, dat wij in dit werk tot een éénheid zullen versmelten. Ik zie de
groepen en partijen, die samenkomen, als grotere en | |
| |
kleinere
riviertjes, die zich verenigen tot één grote stroom. Als wateren samenkomen, die
van wat verschillende kleur waren, omdat zij door verschillende grondsoorten
hebben gestroomd, dan kan men in zo'n rivier nog een tijdlang verschillende
schakeringen naast elkaar waarnemen. Dat verhindert niet, dat dan toch dadelijk
het brede en diepe water, dat zo gevormd is, machtige schepen draagt, die op de
zijtakken niet konden varen en dat water voor vruchtbaarheid brengende
bevloeiingen veel ruimer beschikbaar is. Laat het zo zijn ook met de machtige
stroom, die vandaag is gevormd.
Moge hij weldra breken door de vaak zo dorre velden der Nederlandse politiek, die
doen groenen en tot vruchtbaarheid brengen, en moge hij bovendien naar de
toekomst dragen schepen met een rijke lading, een lading van socialisme en
democratie, van bestaanszekerheid en stijgende welvaart, van menselijkheid en
recht, van geestelijke en zedelijke verheffing.
|
|