| |
| |
| |
Het overheidsbedrijf
In 1928 heeft W. Drees, toen wethouder van Den Haag, een inleiding
gehouden over het overheidsbedrijf voor de Nederlandse Bond van Personeel in
Overheidsdienst. Voor de beoordeling van de waarde van het overheidsbedrijf
voor de gemeenschap is deze principiële uiteenzetting nog altijd van
betekenis.
In de laatste tijd worden weer vele aanvallen gericht op het Overheidsbedrijf,
ook voor zover het betreft de bedrijven, die als monopolies zijn te beschouwen
en waarvan gemeentelijke exploitatie reeds sinds tientallen van jaren als een
normale zaak is beschouwd. Daarbij worden, om het te doen voorkomen, alsof de
Overheidsbedrijven voor verbruikers en belastingbetalers groot nadeel opleveren,
voorstellingen gegeven van de wijze, waarop het particuliere bedrijf vroeger in
de behoefte der bevolking voorzag, die kant noch wal raken.
De heer Zimmerman schreef onlangs in De Telegraaf in zijn
artikel De Praetorianen, dat tegen het gemeentepersoneel
gericht is, o.a. het volgende:
Het getal van dit gemeentelijk personeel is steeds gegroeid. Ten
eerste zijn de steden in omvang en bevolking toegenomen, en ten tweede
werden onder het drijven der radicalen allerlei zaken, die vroeger door het
particulier bedrijf goed en zuinig werden bezorgd, in publiek beheer
genomen.
Men krijgt in het algemeen uit zijn artikelen, en ook wel uit die van anderen, de
indruk als zou het vroeger onder de werking der concessies een idylle zijn
geweest. Het gemeentebestuur behoefde zich niet druk te maken met bedrijfszorgen
op een gebied, waar het particulier bedrijf zo goed en zuinig | |
| |
werkte, het kon al zijn aandacht schenken aan het algemeen bestuur der
gemeente, het had geen last van een talrijk en veeleisend personeel, en de
belangen der verbruikers werden goed gediend.
Zo is de voorstelling, die intussen met de feiten in flagrante strijd is. Het zou
verbazing kunnen wekken, dat het mogelijk is een dergelijke zinsnede neer te
schrijven in een groot Amsterdams orgaan, indien men niet wist, dat een groot
deel van het publiek niet zo bekend is met een geschiedenis, die enkele
tientallen van jaren achter ons ligt, als voor een juiste beoordeling van de
maatschappelijke ontwikkeling wenselijk zou zijn. Het schijnt mij daarom wel
nuttig van het onderwerp Het Overheidsbedrijf schijnbaar af te
wijken, en zijn tegenstelling, het particuliere bedrijf, te behandelen, door in
het kort weer te geven de geschiedenis der Amsterdamse concessiën, die in
Amsterdam tot het tot stand komen der grote gemeentebedrijven geleid heeft. Men
zou een soortgelijk overzicht kunnen geven ook van vroegere concessies in andere
plaatsen, maar het Amsterdamse voorbeeld is het meest sprekend, omdat daar de
ontwikkeling zich ten aanzien van verscheidene bedrijven in een beperkt aantal
jaren heeft voltrokken, terwijl bovendien juist ten aanzien van Amsterdam de
gang van zaken aan het drijven van een bepaalde politieke groep wordt
toegeschreven en de ervaring, die de werkelijke leermeesteres is geweest, door
de heer Zimmerman wordt doodgezwegen.
Drees schetst dan uitvoerig de slechte verzorging en de uitbuiting
van de burgerij door de particuliere exploitanten van het gasbedrijf, de
waterleiding, het trambedrijf en de telefoondienst te Amsterdam. Zij werkten
duur en slecht en gaven aanleiding tot eindeloze processen. Eerst na
overneming door de gemeente werd een goede en goedkopere voorziening
verkregen.
De bloei van de gemeentelijke bedrijven heeft in het algemeen | |
| |
de
oorspronkelijke verwachtingen niet beschaamd, maar verre overtroffen. De
Vrijzinnig-Democraat Van der Kemp schreef indertijd in De Economist van 1903 een
sympathiek artikel over gemeente-exploitatie, maar verklaarde daarin toch wel
wat bezorgd te zijn over de financiële risico's; b.v. van het gemeentelijk
telefoonbedrijf in een stad als Den Haag, waar het naar zijn mening wel moeilijk
zou zijn spoedig boven de 2000 abonné's te komen, ten gevolge waarvan hij voor
financiële verliezen vreesde. Dit bedrijf heeft intussen aan de gemeente grote
winsten opgeleverd en het aantal abonné's is reeds ver boven de 20.000.
Een ander voorbeeld van een gemeentelijk bedrijf, zij het dan van een geheel
ander karakter dan de fabriekmatige, industriële bedrijven, waaraan men in het
algemeen denkt, is het Gemeentelijk Grondbedrijf in Den Haag, waaromtrent men
vroeger bij herhaling de meest sombere voorspellingen heeft gedaan, waardoor
volgens de critici de credietwaardigheid der gemeente zou worden bedreigd, dat
grote verliezen zou opleveren en dat op een gezonde ontwikkeling van Den Haag
remmend zou werken. De ervaring heeft geleerd, dat van al deze voorspellingen
niets is uitgekomen. Den Haag ontwikkelt zich met ongekende snelheid, de
gemeente, die over een groot grondbezit beschikt, ziet haar credietwaardigheid
zo gunstig geacht als ooit te voren en het bedrijf doet reeds een winstuitkering
van enige tonnen per jaar aan de gemeente. In de periode, toen volgens de heer
Zimmerman in de gemeentebesturen nog enkel het algemeen belang werd behartigd,
in tegenstelling tot de tegenwoordige behartiging van klasse- en groepsbelangen,
werd de grond, die voor uitbreiding nodig was, gekocht niet door de gemeente,
maar door de gemeenteraadsleden. In de veelgeroemde tijd toen de Raad werd
samengesteld door het beperkte kiesrecht, in April 1901, hadden van de 35 Haagse
raadsleden 16 meegedaan aan de oprichting van bouwgrondmaatschappijen. Enige
jaren later waren volgens een van de plaatselijke bladen van de 45 leden 26, dus
| |
| |
meer dan de helft, bij bouwgrondmaatschappijen betrokken. De
tegenwoordige toestand heeft vergeleken daarmede dan toch wel zekere voordelen.
Er zijn intussen tegenwoordig sommigen, zo niet velen, die zeggen, zoals b.v. de
heer Treub heeft gedaan: dat is alles goed en wel geweest voor het verleden.
Gemeentelijke exploitatie van monopolistische bedrijven verdiende aanbeveling,
toen de sociaal-democratie in de gemeentebesturen nog geen invloed had en toen
er niet waren de krachtige organisaties van het gemeentepersoneel, die thans,
ook door hun politieke invloed, naar de voorstelling van de heer Treub en de
zijnen, gemeentebestuur en directeuren tyranniseren. Thans zouden de grote
invloed van het gemeentepersoneel en speciaal de te gunstige arbeidsvoorwaarden
de resultaten der bedrijven bederven. Ik kom terug op de kwestie van de
arbeidsvoorwaarden, maar zou eerst de vraag onder de ogen willen zien of
inderdaad thans de resultaten der bedrijven ongunstig zijn.
Gedurende de oorlog en kort daarna zijn er, zoals voor de hand ligt,
moeilijkheden geweest. De kolenrantsoenering, daarnaast de hoge prijzen van de
kolen, de hoge kosten van alles wat bij uitbreiding nodig was, de stijging van
de rente, ook de verbetering der arbeidsvoorwaarden, leidden eerst hier en daar
tot tekorten, vervolgens tot tariefsverhogingen. Er is echter geen sprake van,
dat die verschijnselen zich bij particuliere bedrijven niet zouden hebben
voorgedaan. Ieder weet bij ervaring, hoe zich daarbij een zelfde ontwikkeling
heeft voltrokken. Bovendien hebben de gemeentebedrijven zich na een korte
periode van moeilijkheden schitterend hersteld zowel doordat de daling van de
kolenprijzen en van andere artikelen de uitgaven weer vanzelf deed dalen als
doordat vele bedrijven zich ernstig hebben toegelegd op beperking van hun
onkosten door toepassing van elke mogelijke verbetering van de techniek, door
rationalisering, ook door inkrimping van het personeel, waarvan de heer
Zimmerman alweer volkomen ten onrechte zegt, dat het aantal steeds is blijven
stijgen. Tal van tarieven | |
| |
zijn dan ook de laatste jaren bij
herhaling verlaagd. In Den Haag b.v., waarvan ik natuurlijk de meeste ervaring
heb, geldt dit voor alle bedrijven. De tarieven zijn dikwijls niet gemakkelijk
te vergelijken met die van voor de oorlog, omdat zij veel meer gedifferentieerd
zijn, maar b.v. voor electriciteit is veelal de gemiddelde prijs stellig een
stuk beneden die van voor de oorlog. In het algemeen is reeds sedert jaren waar
te nemen een stijging van de productie der bedrijven, een doelmatige voorziening
in zeer uiteenlopende behoeften, terwijl niettemin die bedrijven belangrijke
inkomsten blijven leveren aan de gemeentekas. Men kan er over twisten in
hoeverre de inkomsten uit de bedrijven in een goede verhouding staan tot hetgeen
geput wordt uit belastingen, maar men kan toch zeker zeggen, dat het beter is,
dat die inkomsten ten goede komen aan de gemeente dan dat zij zouden gevloeid
zijn in de zakken van particuliere aandeelhouders. Er is in elk geval geen
sprake van, dat de exploitatie der bedrijven zou drukken op de financiën der
gemeente. Integendeel, waren al dergelijke bedrijven in particulier beheer
gebleven, de financiën der grote gemeenten zouden er veel slechter voor staan.
Ondanks alle beweringen, dat het gemis aan financiële prikkels bij leiding en
personeel, de inmenging van bestuurslichamen, de bureaucratie, het openbaar
bedrijf zouden doen achterstaan, is gebleken, dat tal van openbare bedrijven hun
taak voortreffelijk volbrengen.
Natuurlijk is het openbaar bedrijf evenmin vlekkeloos als enig ander mensenwerk.
Er kunnen fouten gemaakt worden als indertijd bij de Giro, er kan corruptie
worden aangetroffen als bij de gasbedrijven. Ook omtrent die corruptie heeft de
heer Zimmerman de voorstelling gegeven, als zou die zijn voortgevloeid uit de
overmatige aanstelling van personeel in de laatste jaren met onvoldoende
selectie ten gevolge van politieke protectie, die tegenwoordig zou heersen. Het
merkwaardige is, dat het allereerst de gasbedrijven betrof, waar in de | |
| |
laatste jaren het personeel vrijwel over de gehele linie niet is
uitgebreid, maar ingekrompen.
Wat mij overigens bij het onderzoek en de besprekingen over de gevallen, waarin
giften van leveranciers waren aanvaard, gebleken is, is allereerst dit, dat men
in verscheidene kringen van het particulier bedrijf geneigd is er zich over te
verbazen, dat men in het openbaar bedrijf daarvan zoveel ophef maakte. Niet
altijd gelukkig, maar toch vaak worden dergelijke misbruiken daar veel meer
normaal geacht dan bij het openbaar bedrijf het geval is. Dat er in grote
particuliere bedrijven dikwijls nog veel erger misbruiken bestaan, is in de
laatste jaren op zo verbijsterende wijze gebleken, dat daaraan nauwelijks
woorden behoeven te worden verspild. Ik ben overtuigd, dat de mogelijkheid voor
dergelijke misbruiken in het openbaar bedrijf veel geringer is, omdat het
voortdurend onder contrôle staat. Men woont er in een glazen huis, elke
onvolkomenheid wordt veel eerder opgemerkt.
Hoe staat het echter met de kwestie van de arbeidsvoorwaarden van het
gemeentepersoneel en de pressie, die deze Praetorianen, zoals de heer Zimmerman
ze noemt, uitoefenen? Allereerst zou ik de opmerking willen maken, dat het niet
de voorstanders van het behoud van het kapitalisme zijn, die het recht hebben te
jeremiëren over ongelijkheid in inkomsten, over bevoorrechting van de ene groep
van personen boven de andere, over het streven van het gemeentepersoneel naar
meer inkomsten. Een paar gulden verschil tussen arbeiders onderling is hun een
doorn in het oog. Dat er andere en ontzaglijke inkomensverschillen zijn, schijnt
minder te hinderen. Toch komen ook deze inkomsten uit de zakken der verbruikers.
Arbeiders betalen niet alleen in de tarieven van gas, electriciteit, water voor
loon van mede-arbeiders, zij betalen ook in tal van verbruiksartikelen voor hoge
bedragen aan ondernemerswinst en kapitaalrente. Hoeveel wordt niet bij artikelen
als petroleum, koffie, thee, suiker, tabak, het rubber van hun fiets, | |
| |
bijgedragen in de winsten b.v. van de Indische cultuurondernemingen met hun
enorme uitkeringen.
Wat de inkomensverschillen betreft, in een jaar, waarin ook druk gedebatteerd
werd over de hoge inkomsten van de gemeente-arbeiders en de druk, die dat op
anderen uitoefende, was het inkomen van de hoogst aangeslagene in Den Haag ƒ
2.900.000.- per jaar. Daarvan zouden bijna 2000 arbeidersgezinnen kunnen bestaan
of zelfs als men zou aannemen, dat er bijna de helft aan belasting afgaat, nog
bijna een 1000-tal. Het inkomen van dit ene gezin was meer dan het bedrag, dat
10% loonsverhoging of verlaging zou betekenen voor de 10.000 personen in Haagse
gemeentedienst samen. Indien men nu dergelijke inkomensverschillen wenst te
behouden of althans hun behoud onvermijdelijk acht, dan moet men enigszins
spaarzaam zijn met klachten over inkomensverschillen, die zich beperken tot
enkele guldens in de week. Juist de in tal van kringen heersende weelde maakt
het zo moeilijk voor arbeidersgroepen om te begrijpen, dat speciaal in de
vermindering van arbeidersinkomsten de redding der maatschappij moet worden
gezocht.
Tenslotte mijn betoog samenvattend, zou ik willen zeggen, dat gebleken is, dat
het gemeentelijk bedrijf in tal van gevallen beter dan het particuliere heeft
voldaan aan de behoeften der verbruikers, dat het bovendien financieel voordeel
voor de gemeenten heeft opgeleverd en desondanks in staat is geweest aan zijn
personeel een beter bestaan te verschaffen.
Wij mogen daaruit het vertrouwen putten, dat het openbaar bedrijf bij stijging
van onze invloed zich zal kunnen uitstrekken ook over die bedrijfstakken, waar
het geen monopolie heeft, dat het de kern zal kunnen worden van de
gesocialiseerde bedrijven der toekomst. Ik heb de overtuiging, dat daarbij ook
op de medewerking en op het inzicht van het Overheidspersoneel en van zijn
vakverenigingen zal kunnen worden gerekend. Ondanks alle moeilijkheden van de
overgangs- | |
| |
tijd groeit reeds nu, wat er ook over gezegd wordt, in
vele gevallen een beter begrijpen en een betere verstandhouding tussen
gemeentebestuur, bedrijfsleiding en arbeiders.
Ons wordt verweten, dat wij strijden voor een groepsbelang. Wij weten dat dit een
fout zou zijn. Onze strijd moet gericht zijn op het dienen van de belangen èn
van de arbeiders als producenten èn van de verbruikers en daarboven uit van de
gemeenschap.
|
|