meisjes hun niet als vluchten toescheen, gaven zij zich niet al te groote moeite om hen in te halen.
Katharine was nu nog slechts vierhonderd schreden van de jagers verwijderd en Hans besloot haar tegemoet te snellen, om hunnen vervolgers den weg te versperren. Ook wist hij dat een plotseling salvo, dat nu onvermijdelijk geworden was, de Matabele's - onbekend als zij waren met het getal hunner tegenstanders - zoozeer zou doen opschrikken, dat zij hun heil in een overhaaste vlucht zouden zoeken en hem in het onbestreden bezit van Katharine en hare zuster zouden laten.
Zonder eerst zijnen makkers de gronden uiteen te zetten, riep Hans: volgt mij! en de drie mannen verlieten daarop ijlings hunne schuilplaats en renden naar het einde van het ravijn, waar Hans zijne geliefde Katharine weldra in de armen sloot.
- De Matabele's komen daar aan, riep Katharine uit, zij zijn met hun tienen; zijt gij sterk genoeg om den strijd met hen aan te binden!
- Ja, al waren zij dubbel zoo sterk, nu gij maar bij ons zijt, Kaatje!
- Maar Hans, er liggen er nog veel meer op de loer, hier in de buurt. Ik vrees voor uw leven. Hoe kunnen wij nu aan hunne moordenaarshanden ontkomen? Ach, dat zou ontzettend zijn! Zoo heeft men ook vroeger mijn armen vader voor mijne oogen vermoord! Maar waar zijn de mannen toch gebleven? Zij waren zooeven nog dicht achter ons.
Hans was evenzeer door het plotseling verdwijnen der Matabele's verrast, die hij nu ieder oogenblik achter Katharine en hare zuster kon verwachten te zien opduiken. Toen dit niet geschiedde, keerde zich Hans naar zijne gezellen en riep: ‘Naar de paarden, vrienden, er is geen oogenblik meer te verliezen!’
De kleine schare vloog nu naar de plek, waar men de paarden had achtergelaten en spoedig was men op de plek