Kinderen der eenzame
(1961)–Jo van Dorp-Ypma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
zout en geschilde aardappels te schutteren, dat ik niet kon laten hem te plagen door op te merken, dat hij vast en zeker nog nooit gekampeerd had. Hij keek mij aan, maar het vlugge weerwoord en de gulle lach, die anders altijd volgen op een dergelijke opmerking, van mij of zijn vrouw, kwamen niet op zijn gezicht. - Ze is erg beroerd, zei hij kortaf, vanmorgen ineens, en de dokter is bang dat we de baby zullen moeten verliezen. Er zijn mededelingen, die je benauwd maken, zoals deze. - Nee toch, heb ik gezegd, en ik weet, dat ik met mijn hand naar m'n keel greep. Het was plotseling heel koud en heel eenzaam in de keuken. Vanzelfsprekend heb ik de Jager naar zijn vrouw gestuurd, en zelf voor hen gekookt. Anders en zeker lekkerder, dan zij het gedaan zou hebben. Het was een hulpeloze manier om een klein beetje troost te geven. Wat ben je dan als mens machteloos. Ik heb dit opgeschreven, nadat ik hen geholpen had, nu zit ik alleen in mijn kamer met mijn dagboek voor me. Ze kan wat tegen haar man zeggen, dat helpt misschien, ik heb alleen dit boek, maar ik heb ook niet de bijna vernederende teleurstelling, dat je lichaam het kind uitstoot, waar je hele bestaan aan hangt. Ik kan me nu Hanna plotseling begrijpen, het was niet ‘omdat kindertjes zo lief zijn’, maar het was het falen van een functie, die voor een groot deel je vrouw zijn bepaalt. In zekere zin heeft de ongehuwde staat minder risico, ook al noemt men trouwen voor een vrouw ‘geborgen zijn’. |
|