Terug naar de auteur
(1989)–G.J. Dorleijn– Auteursrechtelijk beschermdOver de dichter M. Nijhoff
[pagina 57]
| |
9. 't Zijn woordenHet gaat uiteindelijk om de poëzie. En dan is het tijd om de twijfel in mijn beschouwing nogmaals stem te geven, want poëzie is een onmogelijk genre. Je kan een gedicht niet aan de muur hangen, je kan het niet in een park zetten, je kan het niet avond aan avond in een zaal ten gehore brengen, je kan het niet dansen, je kan het niet filmen - je kan er eigenlijk niets mee. Toch zijn er de afgelopen eeuw velen geweest die het beste deel van hun leven hebben ingezet voor ‘een stuk of wat gedichten’ en er zijn er die dat nu nog doen. Uiteindelijk vormt voor die dichters een handjevol versregels de rechtvaardiging van het bestaan, ook al twijfelen zij steeds weer aan de zin van dit alles. Voor veel dichters geldt wat Nijhoff eens over Leopardi schreef: Hij leefde ten slotte voor deze enkele momenten, die hij in zijn verzen uitdrukte en in zijn proza voorbereidde. (VW; ii, p. 415)Een dergelijke inzet, een dergelijke kosmische creativiteit op ‘een plat vlak met een omvang / van honderd vierkante centimeter’Ga naar eindnoot53 vervult mij met een enorm ontzag. De beste resultaten van die inzet en creativiteit raken ons bestaan en verdienen, steeds weer, onze diepste aandacht. Lezers, critici, letterkundigen blijven geboeid door de paradox van taal die de auteur tot stand heeft gebracht. Ik wil dan ook nog een keer terug naar de auteur gaan en hem ten slotte het woord geven. Ruim tien jaar na ‘Liedje’ worstelt Nijhoff met een passage waarin ook een liedje voorkomt en waarin iets doorklinkt van het heldere raadsel dat poëzie voor hem is: | |
[pagina 58]
| |
Leg ze niet uit, die woorden; sta niet stil
het haarlint strikkend, bij wat zeggen wil,
trouwen, geld, reizen, kinderen; 't is taal
van kaartlegsters; 't zijn woorden; dat ze eenmaal
wanhoop betekenen en diep verdriet
valt bij 't genot van 't zeggen in het niet.
Het raadselachtige, het paradoxale, het plezier in het woordenspel, het zit hier allemaal in. Toch is de dichter niet tevreden, want hij verandert de laatste regels: 't zijn woorden allemaal;
het is de lokvink die zijn prooi verkrijgt
doordat zijn lied herhaald wordt als hij zwijgt.
Nijhoff is ook hiermee niet gelukkig; waarschijnlijk was die lokvink hem te krachtig. Hij probeert het dus nog eens: alleen omdat eenmaal
elk liedje een zin krijgt die het hart vernielt
was 't dat de mond van 't melodietje hield.
Mooier kan het niet gezegd: het lied dat een nieuwe zin krijgt die het hart waaruit het voortkomt te buiten gaat, ja die het hart zelfs doet verdwijnen (vergelijk het zuiveringsproces in ‘Liedje’). Het kan niet mooier gezegd, zei ik, behalve door Nijhoff zelf. Zijn laatste versie luidt: 't zijn woorden waar eenmaal
een verre wanhoop in is vastgelegd,
maar vol van diepe vreugd als men ze zegt.Ga naar eindnoot54
De paradox van de poëzie, het pijnlijke en het vreugdevolle, de twijfel en de rechtvaardiging, het is bij Nijhoff in zijn beste momenten telkens weer te vinden. Herfst 1988 |
|