Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 1. Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiek
(1987)–Marie van Dijk, Ate Doornbosch, Henk Kuijer, Hermine Sterringa– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |||
26
| |||
ToelichtingDe bekering tot het roomse geloof neemt in de liedrepertoires in Noord-Brabant en Limburg een belangrijke plaats in. De bekering van een moslim werd opgevat als een triomf voor de katholieke kerk (vgl. de laatste twee regels van de eerste strofe). De woorden Turk en mohammedaan worden gewoonlijk beide gebruikt om een moslim aan te duiden. Wij troffen het lied slechts eenmaal aan; de laatste, onvolledige strofe hebben wij daarom niet kunnen aanvullen. | |||
Lied
| |||
[pagina 247]
| |||
Opname 9 oktober 19651
Christenen van Gods min,
Laat uw verstand en zin
Eens werken op dit waar en leerzaam lied
Hetgeen tot een exempel duid'lijk wordt bedied.
Hoe ene koopmanszoon
Van Turks geslacht een gloriekroon
Door zijn bekering mag dragen
Tot luister eer en roem
Van 't heilig christendom.
2
De zoon, een enig kind,
Van zijn ouders bemind,
Kwam met zijn vader en moeder gelijk
Om een speelreis te doen door 't Franse rijk.
Dit was een begaafd kind,
Werd uitermate verliefd en bezind
Om de edel Franse taal te leren.
De zoon, vol minzaamheid,
Heeft zijn ouders dit gezeid.
| |||
[pagina 248]
| |||
3
Zijn ouders, wilt verstaan,
Hebben dit toegestaan.
Zij deden hem bij een grote koopman
In de voorname stad van Orleans,
Waar hij leefde naar wens,
Zo stichtbaar als de beste christenmens,
Maar toch in de verdwaalde lering,
Den valsen wet,
Of die van den afgod Mahomed.
4
Schoon hij in deze wet
Voor God was opgewekt
Ging hij daar gelijk al naar die heil'ge mis
Met deze koopmansdochter, jonk en fris.
Het wierd al ras een hallef jaar
Dat zij ter kerke gingen met elkaar.
Hij sprak haar aan, met rechte liefde
O ware christenmaagd,
Mij tot uw hart behaagd.
5
Zij sprak: ach lieve vrind,
Ik ben tot u gezind,
Mijn hart en zin, mijne liefde en begeert'
Zijn om met u te binden hert aan hert
Maar hetgeen dat ons belet
Alsdat gij zijt in Mahomeds valse wet,
En ik geloof in Jezus Christus
En zijn moeder ook gewis,
Die onze voorspraak is.
6
Hij sprak met recht gemoed
Ach lief, ach liefste zoet,
Gij die mijn hert behoedt met ware min
Leert mij toch met verstand en rijpen zin
Wat dat een christenmens
Moet weten om te leven naar Gods wens
Van God en Zijne heilige moeder.
Ik zal, wilt toch verstaan
Het rooms geloof aangaan.
| |||
[pagina 249]
| |||
7
Als hij dit had gezeid
Deez' maagd was heel verblijd.
Zij leerden hem volgens het gebod
Van Jezus Christus onze ware God.
En nu, deez' waarde meid
Zag hare minnaar zijn standvastigheid.
Hij gaf het aan de priester te kennen
Die hem heeft voort volleerd,
Hij werd oprecht bekeerd.
8
Waar hij volgens zijn wens
Als ware christenmens
Met vreugden 't heilig doopsel had ontvangen
Zijn zij te samen in het huwelijk gegangen.
Dan sprak hij met verstand
Weerde bloem van 't christenland,
Laat ons mijn ouders gaan bekeren
Dat zij ook afstaan de wet
Van Mahomed.
9
Ziet hoe het grootste goed
Versterkt door Christus' bloed
Dat dit jong paar te saam
Zijn in het schip gegaan
En zeilden naar Algier,
Meinende met christelijke manier
Om zijn dolende ouders te bekeren.
Maar helaas het was om niet,
Zij kwamen in 't verdriet.
10
Zij zijn dan onbelaan
Bij zijn ouders gegaan
Daar werden zij zeer welkom ontvaan
En vele liefdetekens aangedaan.
Zijn ouders, blij van geest,
Trakteerden hun of was het een bruiloftsfeest.
Maar als zij stortten hun gebeden
Voor het eten der maaltijd
Den vaar zwol op van spijt.
| |||
[pagina 250]
| |||
11
Hij als dood verwoed
Stuurd' op staande voet
Deez' christenvrouw wredelijk op den vloed.
Hij sprak: Vertrek van hier, gij lelijke papenhoed.
De zoon sprak vol getraan
Vader laat toch mijn beminde gaan
Hij sprak: Mijn zoon, durft gij nog spreken?
Vervloekte paapse hond,
Ook u zal ik straffen terstond.
12
Als gij niet duurt de wet
Die van Mahomed,
Zal ik u aandoen die allergrootste pijn
Die van geen mens te verdenken kan zijn.
Zij spraken beide gelijk
Geen pijn te groot voor 't heilig roomse rijk
Want Christus heeft voor ons geleden.
Wij lijden gaarne te saam
In Jezus Christus' naam.
13
Zodra den vaar dit hoort
Wierd hij nog meer verstoord,
Hij deed het moedersnaakt lichaam
Aan enen boom in 't hof gebonden staan.
Met doornetakken, wat een wreed gemoed
Liet hij hen geselen tot die dood.
Deez' vrouw riep dikwijls met verblijden
Ach man, houd goede moed,
Vertrouw op Jezus zoet.
14
Hij van den anderen kant
Riep dikwijls met verstand
Voor u, mijn vrouw, stort ik gaarne mijn bloed,
En ook voor Maria maget zoet.
Den vaar als een barbaar
Liet hen met haken trekken van elkaar.
Zij riepen heden voor het laatst
Jezus, Maria mijn,
Wilt ons genadig zijn.
| |||
[pagina 251]
| |||
15
Gij christenen, hier op let,
Zijn hoofd dat wierd verplet.
Buiten twee rozen die aan enen kant
Van 't hof stonden, jeugdig en sermantGa naar margenoot*
Men omgroofden met vlijt
Deez' rozen, en aanmerkte hier Gods wonderheid!
Die beiden waren vastgeworteld
In den mond van het paar
Voor ieder openbaar.
16
De moeder teer, vat moed,
Stierf schier van tranenvloed,
Als zij die grote wonderheid aanzag,
Bekeerde zich nog dezelfde dag.
Veel Turken die aldaar
Zagen in 't zonneklaar.
De tijding kwam dat men haar lichaam
Moest brengen met eerbied
Naar het militeers gebied.
17
Dus christen, wie gij zijt,
Bemint God boven met vlijt.
Met dit leerparig genot zult gij als dit
Leerparig leven in vreugde hierna.
De zangeres van dit lied, Gertrudes Dings-Verschaeren te Liessel, werd in 1891 geboren in Helden waar haar eveneens in Helden geboren ouders een boerderij hadden. Vader, moeder en de kinderen, vijf meisjes en twee jongens, zongen vaak met elkaar. Mevrouw Dings vulde haar repertoire aan met liederen die ze in dienstbetrekkingen leerde, en later met de liederen van haar man Hendrik Dings (1886-1980) die uit een boerenfamilie in Meijel stamde; zijn vader werd in Meijel geboren, zijn moeder in Helden. Beide informanten vertelden veel over hun leven. Ze kochten een boerderijtje in 1914 waar ze, aldus mevrouw Dings, begonnen met vier lege handen, een koe, twee biggen en vijf kippen. Aanvankelijk moest Hendrik Dings het meeste werk aan zijn vrouw overlaten omdat hij van 1914 tot 1918 in militaire dienst was. De heer Dings, die de vroegere omstandigheden graag vergeleek met de tegenwoordige, verzekerde ons: Er is geen jongen mens die weet wat een ouwen mens is. De heer en mevrouw Dings gingen heel zorgvuldig om met hun in | |||
[pagina 252]
| |||
liedschriften opgetekende repertoire; tot op hoge leeftijd zongen ze elke dag met elkaar. De eerste vier strofen van het hier weergegeven lied werden gezongen; de overige werden uit een van de liedschriften van de zangeres voor ons overgeschreven door haar dochter, mevrouw Anna van Gog-Dings uit Liessel | |||
Data en plaatsen van opname
| |||
Vermeldingen/LiteratuurGeen |