't Is open en de vrouwen ze staan schreiend er bij,
Zij zuchten en gluren wat of dat hier zij.
Wat klaagtoon, hij is er, hij is er niet meer.
Elk zet nu een kruik terzijde zich neer
Scheen daar in het donker een verbazend gezicht.
Een jongeling in blinkend gewaad,
Een tweede 't zijn serafs, een tweede 't zijn serafs.
De schrik veegt de tranen van het doodsbleek gelaat.
Vreest niet vreest niet, want Jezus is verrezen,
Wat duidt zich wat een lot
't Wordt alles heilgenot,
Wij juichen Jezus vrolijk na
Wij juichen Jezus na, ha ha, wij juichen Jezus na, ha ha,
Het lied werd gezongen door Lammert Hof (1896-1973) en zijn zuster Trijntje de Jong-Hof (1901-1985) in Wier (Fr.). Ze leerden het van hun moeder, die afkomstig was uit een landbouwersfamilie in Appelscha. Hun vader, een schipperszoon en aanvankelijk ook zelf schipper, werd later landarbeider en landbouwer. Lammert werd op het schip geboren, in Laban bij Wartena. Trijntje werd geboren in Gersloot. Voor de eerste wereldoorlog woonde het gezin in verschillende plaatsen in Duitsland, waar vader Hof als landarbeider werkte.