Gevangen in de tijd
(2002)–J.A.A. van Doorn– Auteursrechtelijk beschermdOver generaties en hun geschiedenis
2 De eenzame reis door de tijdMerkwaardigerwijs belichamen generaties zowel discontinuïteit als continuïteit: strikt tijdgebonden ervaringen scheppen een collectieve identiteit die zich over een langere periode handhaaft. De generatiegenoten zijn geïmpregneerd geraakt met opvattingen die zij, doorgaans in hun meest gevoelige jaren, hebben opgedaan waardoor zij in zekere mate ongevoelig worden voor latere indrukken. Zij dragen een stempel dat door de stroom van de tijd niet meer wordt uitgewist. Zo luidt de orthodoxe generatietheorie. Critici stellen daartegenover dat dit een irreële voorstelling van zaken is. Mensen veranderen als hun omgeving verandert: ze passen zich aan omdat ze zich niet willen isoleren en omdat ze hun belangen in het oog houden. Wat zij in hun ontvankelijke jaren hebben geleerd, laat hun leervermogen op latere leeftijd intact. Ergo: generaties heb- | |
[pagina 38]
| |
ben niet het eeuwige leven maar zijn sterfelijk of tenminste kwetsbaar. Wie zich met de lotgevallen van een bepaalde generatie bezighoudt doet er goed aan beide standpunten serieus te nemen. Het hangt immers van allerlei empirische factoren af of een generatie een lang dan wel een kort leven beschoren is. Schokkende of vluchtige ervaringen, aangrijpende of oppervlakkige indrukken, de mate van generationele homogeniteit, solidariteit en organisatie - het maakt allemaal een levensgroot verschil. Bovendien kunnen de nieuwe uitdagingen waarmee de generatie in de loop van haar bestaan wordt geconfronteerd, zowel een ontmoedigende als een provocerende en versterkende werking hebben. Keren we terug naar de gedemobiliseerde Indië-militairen, dan valt moeilijk te ontkomen aan de indruk dat hun voortbestaan als veteranengeneratie niet lang kon duren. Aan de ene kant gingen zij op in de burgermaatschappij en verloren ze - anders dan de gerepatrieerde beroepsmilitairen - het contact met het militaire bedrijf; aan de andere kant zagen zij zich door de liquidatie van ‘Indië’, in dienst waarvan zij waren gesteld, voorgoed afgesneden van hun verleden. De ontvangende samenleving bracht voor hun belevenissen weinig interesse op. Men had het einde van het Indische drama met enige gelatenheid aanvaard en ging over tot de orde van de dag. Indië was voor de meerderheid van de Nederlanders altijd een ver-van-mijn-bedshow geweest en was het ook na de oorlog gebleven. Nu ‘onze jongens’ terug waren, kon het boek worden gesloten.Ga naar eindnoot23 De overheid zag het niet anders. De demobilisatie werd redelijk efficiënt afgewikkeld. In materieel opzicht kregen de oud-strijders een fatsoenlijke zij het sobere behandeling,Ga naar eindnoot24 maar daarmee was het dan ook bekeken. Zoals zoveel andere groepen die na de oorlog naar Nederland terugkeerden, werden ze benaderd als een administratieve categorie die na registratie, een paar honderd gulden in contanten en wat distributiebonnen, geacht werd gewoon weer aan het werk te gaan. Anders dan in de omringende landen troffen de gedemobiliseerde militairen geen veteranenbeweging aan waarin zij hun plaats hadden kunnen vinden. Er bestonden enkele bonden, zoals die van militaire oorlogsslachtoffers en | |
[pagina 39]
| |
van (oud-) Stoottroepers, maar voor het overige misten de Indië-veteranen zowel voorgangers als voorbeelden. Dat niettemin al in 1951 het roemruchte Veteranen Legioen Nederland werd gesticht, is daarmee niet in tegenspraak: niet de afgezwaaide Nederlandse dienstplichtigen namen daartoe het initiatiefmaar de verbitterde beroepsmensen van het Indische leger. In hun ogen was de strijd om ‘Indië’ nog niet beëindigd. Uit Indonesië verdreven, zouden ze, met andere middelen, hun offensief van uit Nederland voortzetten.
Veteranenactivisme als naspel - Soldaten die uit een oorlog terugkeren, hebben geen goede naam. Ze heten ontworteld te zijn en gewelddadig, gedesillusioneerd en geradicaliseerd. Zeker in het geval van een verloren oorlog kunnen ze ertoe neigen de politici verantwoordelijk te stellen voor de nederlaag en met de regerende klasse te willen afrekenen. Dat de Nederlandse autoriteiten zich over de stemming onder de terugkerende massa Indië-gangers werkelijk bezorgd hebben gemaakt, is niet waarschijnlijk. Men wist van de diepe ontevredenheid in de troep over de steeds maar weer uitgestelde demobilisatie en men kon met reden verwachten dat het abandonneren van Indië slecht zou vallen bij degenen die er hun leven voor hadden gewaagd, maar men zal niet in revolutionaire woelingen hebben geloofd. Toch werd er wel aan gedacht. Op een demobilisatie-studiedag in 1947 gaf een staflid van de Psychologische Dienst van de Koninklijke Landmacht bij wijze van vingeroefening een overzicht van alle acties, stakingen en revolutionaire bewegingen tussen 1919 en 1946 waarbij veteranen in een reeks van landen betrokken waren geweest.Ga naar eindnoot25 Achter de schermen herinnerde de directeur van het demobilisatieprogramma van de landmacht einde 1948 zijn minister ‘aan de opmars van Mussolini naar Rome, met behulp van oud-strijders, aan Hitler die zich omringde met ontevreden oud-strijders-werklozen’, ter ondersteuning van zijn pleidooi voor een goede opvang van de komende stroom Indië-militairen.Ga naar eindnoot26 Hij had ook, minder alarmistisch, kunnen wijzen op de ernstige ongeregeldheden die bijvoorbeeld de Amerikaanse veteranen na de Eerste Wereldoorlog in eigen land uitlokten.Ga naar eindnoot27 | |
[pagina 40]
| |
In Nederland zou zich niets van dit alles voordoen. Er waren opwindende momenten toen generaals openlijk zeer omstreden uitspraken deden en een ogenblik circuleerden er zelfs geruchten over het voornemen van een militaire staatsgreep, maar verder dan tot verhitte gesprekken aan de borreltafel is het nooit gekomen.Ga naar eindnoot28 Toch was er in de jaren vijftig wel degelijk in brede kring sprake van een omzien in wrok, met name onder de leden van het voormalige koloniale leger. Het knil werd al medio 1950 zonder veel omslag opgeheven en wie voor overgang naar het Nederlandse leger koos, werd niet bepaald met open armen ontvangen. De regering deed bovendien weinig om de pijn te verzachten: het was voor het knil-personeel een kwestie van slikken of stikken. Terecht is opgemerkt dat het Indische leger in het dekolonisatieproces het kind van de rekening werd.Ga naar eindnoot29 En zo gebeurde wat viel te verwachten: hetzelfde knil dat in de jaren 1945-1949 de leiding had gehad van de operaties tegen de Republiek, leverde in de jaren daarna de voormannen van het Veteranen Legioen Nederland. In 1954, bijvoorbeeld, was het voorzitterschap van het Legioen in handen van een gepensioneerde knil-generaal terwijl in de tienkoppige adviesraad niet minder dan vier knil-generaals zitting hadden.Ga naar eindnoot30 De toon van de woordvoerders van het Legioen was dienovereenkomstig militant. Vooral in de eerste jaren richtten felle verwijten zich tot de politici die ‘achter de rug’ van de militairen de Indische zaak hadden ‘verraden’.Ga naar eindnoot31 Tevens beet men zich vast in de eis tot handhaving van het Nederlands gezag over Westelijk Nieuw-Guinea, als laatste bolwerk van het rijk overzee, een streven dat overigens ook bij de bevolking veel sympathie vond.Ga naar eindnoot32 Hoeveel voormalige oorlogsvrijwilligers en dienstplichtigen tot het Legioen toetraden is niet bekend, maar de daar gebezigde retoriek zal hen zeker hebben aangesproken: de grieven van het knil waren, in verdunde vorm, ook de hunne. Met hun herinneringen aan het veronderstelde communistische gevaar dat in de Indonesische Republiek lag verborgen, zullen ze ook het krasse anti-communisme van het Legioen op prijs hebben gesteld. Niet toevallig gaven nog al wat Indië-veteranen zich als vrijwilliger op toen in 1950 de Koreaanse oorlog uitbrak. Ze lieten trouwens | |
[pagina 41]
| |
nog iets anders zien of beter, horen: bij hun vertrek naar het oorlogstoneel zongen ze ‘Voor Westerling en Vaderland’. Want ook Westerling was niet vergeten. Vooral onder veteranen telde hij vele bewonderaars. In het midden van de jaren vijftig trok hij volle zalen, waarbij hij behalve de zaak van de Republiek der Zuid-Molukken en de Nieuw Guinea-kwestie steevast de strijd tegen het wereldcommunisme aan de orde stelde. Buiten de zaal eisten betogers zijn berechting.Ga naar eindnoot33 Het werd door de regering allemaal met argwaan en afkeer gadegeslagen. Men hield Westerling scherp in het oog en men stoorde zich aan het feit dat officieren in actieve dienst in uniform vergaderingen van het Veteranen Legioen bijwoonden. Ook in de media was het Legioen omstreden, in een mate zelfs dat het soms werd vergeleken met een oud-strijdersorganisatie als de Duitse Stahlhelm.Ga naar eindnoot34 In de latere jaren vijftig ebde de opwinding langzaam weg en met de overdracht van Nieuw Guinea aan Indonesië in 1962 was de Indische kwestie eindelijk en definitief ter ziele. De Indië-veteranen, voorzover bij het koloniale naspel betrokken, hadden voor de tweede keer, nu op Nederlandse bodem, voor een verloren zaak gestreden. Door zich te verbinden met de verbitterde houwdegens van het knil en met een omstreden figuur als Raymond Westerling hadden ze het maatschappelijke isolement waarin ze toch al verkeerden, alleen maar bevestigd en verdiept.
In de schaduw van de verzetsgeneratie - De Tweede Wereldoorlog bestond uit twee gescheiden en verschillende oorlogen: een Europese en een Aziatische. Het Koninkrijk der Nederlanden was bij beide even intensief betrokken, en wel op een sterk overeenkomstige wijze: de snelle bezetting door de vijand werd gevolgd door jaren van harde onderdrukking van de bevolking en tenslotte door een moeizame bevrijding door toedoen van de bondgenoten. Van het begin af aan is er in Nederland weinig oog geweest voor deze overeenkomsten; het ging altijd over de verschillen. De ‘echte’ oorlog, zo luidde het oordeel, had zich in Europa afgespeeld, die in Indië vond plaats op een zijtoneel. De Japanse kampen mochten dan onaangename verblijfplaatsen zijn geweest, de Duitse kampen waren oneindig veel erger. En wat vooral niet ver- | |
[pagina 42]
| |
geten mocht worden: terwijl de Nederlanders hier te lande in hun strijd tegen het verfoeilijke nationaal-socialisme pal stonden voor menselijkheid en democratie, vormden de belaagde Nederlanders in Indië de bevoorrechte bovenlaag van een kolonie, dus van een dubieus politiek systeem; ze deden er om die reden goed aan zich over hun lot niet te luid te beklagen. Dit was geen goedkope retoriek maar overheidsbeleid. Kijken we bijvoorbeeld naar de oorlogsmonumenten in Nederland, de plaatsen dus waar het verleden officieel wordt herdacht, dan blijken er rond 1980 1.500 monumenten te zijn opgericht ter herinnering aan de oorlog in ons land tegenover slechts enkele Indische herdenkingsplaatsen.Ga naar eindnoot35 De ongelijke behandeling begon meteen na de oorlog. De zeer breed samengestelde Nationale Monumenten Commissie (nmc) kwam in 1947 met de plannen voor negen nationale monumenten waaronder geen enkele gewijd aan de oorlog in Indië. De voornaamste herdenkingsplaats, het Nationaal Monument op de Dam, was eveneens uitsluitend op Nederland gericht: de elf urnen zouden gevuld worden met aarde van executieplaatsen in de elf provincies, en hoewel er druk van Indische zijde werd uitgeoefend, wenste het betreffende werkcomité van de NMC geen urn uit Indië te aanvaarden. Pas na veel gesteggel werd besloten tot het plaatsen van een twaalfde urn, gevuld met aarde van een aantal erebegraafplaatsen in de archipel. Hoewel het werkcomité dus door de knieën was gegaan, had het weten te bedingen dat de as voor de ‘Indonesische urn’ uitsluitend afkomstig zou zijn van slachtoffers uit de periode 1941-1945. Wie daarna in Indië gewelddadig om het leven was gekomen, was niet welkom. De opzet lukte echter niet. Daar de urn pas einde 1949 werd gevuld, bevatte zij ook as van gevallenen die in de jaren 1945-1949 op de erebegraafplaatsen in Indië ter aarde waren besteld. Het feit werd angstvallig verzwegen. Het deksel van de Indonesische urn die in april 1950 in het voorlopige Nationaal Monument op de Dam werd geplaatst, vermeldt alleen de jaartallen 1941-1945.Ga naar eindnoot36 Heel de jaren vijftig volhardde de regering bij haar herdenkingsbeleid in het negeren van de Indische gevallenen - precies het decennium dat de veteranen diezelfde regering luidkeels beschuldigden van grove nalatigheid in de Indië-politiek. De | |
[pagina 43]
| |
tegenstelling kon niet groter zijn. Pas sinds 1961 werd de jaarlijkse herdenking op de Dam uitgebreid tot ‘allen die sinds mei 1940 voor het vaderland zijn gevallen’, onder wie dus ook degenen die in Indië het leven lieten.Ga naar eindnoot37 Eindelijk waren de doden symbolisch verenigd. Niet alleen op het gebied van de herdenkingsmonumenten, ook in de herinneringsliteratuur gingen de twee oorlogsgeneraties van de aanvang af uiteen. De periode 1940-1945 kreeg een eigen rijkshistorisch onderzoeksinstituut waar - mede door toedoen van de zeer actieve directeur dr. L. de Jong - in grote stijl generationele geschiedenis werd bedreven: het boekstaven van Nederlands lijden en strijden gedurende de Duitse bezetting. Een veelbekeken televisieserie en talloze beschouwingen in de geschreven pers zorgden voor de verspreiding van de historische resultaten onder een uitermate breed publiek. Indië kende niets vergelijkbaars. Integendeel: de vroegere interesse voor het Nederlandse verleden in de gebieden overzee viel na 1950 praktisch weg. De historici haakten af, het publiek ontbrak. Het verleden van kolonisatie en dekolonisatie, schrijft Wesseling, was ‘eenvoudig uitgesneden, verdrongen, verdwenen’.Ga naar eindnoot38 Toch lieten de direct betrokkenen bij het einde van Indië zich allerminst onbetuigd. Wat zij produceerden was echter geen uitgebalanceerde geschiedschrijving maar getuigenis- en herinneringsliteratuur in de stricte zin van het woord. Militaire hoofdrolspelers als admiraal Helfrich en kapitein Westerling kwamen met memoires, talloze militaire onderdelen met gedenkboeken of bijdragen aan militaire periodieken. Ze waren meestal samengesteld door de leden van een onderdeel en bepaalden zich in hoofdzaak tot een feitelijk verslag van de eigen operaties en prestaties, ruimschoots gelardeerd met anekdotes van het genre dat ook reünistenbijeenkomsten pleegt op te luisteren. Ze waren steeds mede bedoeld als een eerbetoon aan de gevallenen. Ook dit was duidelijk een vorm van generationele geschiedschrijving, zij het doorgaans zeer beperkt van opzet en in hoofdzaak bedoeld voor de oud-leden van de betrokken eenheid. Het ging veelal om kleine oplagen, in eigen beheer of bij een onbekende uitgever gepubliceerd.Ga naar eindnoot39 Het kolossale oorlogsmonument van De Jong en de zijnen en de vele bescheiden memoires van de Indië-veteranen komen | |
[pagina 44]
| |
overeen in zoverre ze voldoen aan ‘het verlangen het beleefde te herinneren en ingepast te zien in een gecondenseerd geheel van oorlogservaringen’.Ga naar eindnoot40 Niet intelllectuele nieuwsgierigheid of wetenschappelijke interesse lag aan de basis, maar het streven een historisch beeld te ontwerpen dat door lotgenoot en tijdgenoot moeiteloos zou worden herkend. Bedoeld of onbedoeld kregen deze publicaties de functie van collectieve zelfbevestiging en morele zelfrechtvaardiging. Maar al was de strekking dezelfde, de uitkomst en de uitwerking verschilden hemelsbreed. De Jong plaatste het korte intermezzo van de Duitse bezetting in de lange geschiedenis van het Nederlandse volk. Hij codificeerde de talloze individuele en groepservaringen van de oorlogsgeneratie tot een alomvattend normbeeld ten dienste van de publieke moraal.Ga naar eindnoot41 De veteranen volstonden met een meestal onbeholpen registratie van persoonlijke belevenissen en lokale evenementen, zonder boven hun beperkte en verregaand gefragmenteerde geschiedbeeld uit te stijgen. En terwijl De Jong zich tot de hele Nederlandse bevolking richtte en dit ook wist te bereiken, werden de groepsmemoires van de veteranen doorgaans alleen gelezen door de kameraden van hun eigen compagnie of bataljon. Iedere generatie schrijft haar eigen geschiedenis, maar in de onderlinge strijd der generaties kan de ene de andere verdringen en zelfs wegspelen, zeker indien ze gelijktijdig op het publieke toneel verschijnen. Dat is wat we hier zien gebeuren. De oorlogsgeneratie van '40-'45 had in alle opzichten de beste papieren en de beste kansen. Het verzet tegen de Duitse overheersing werd boven alle lofverheven. De hele bevolking had die overheersing aan den lijve ondervonden. Wie over die jaren van leed, verraad en heldendom op bekwame wijze wist te berichten, kon op algemene en instemmende belangstelling rekenen. Wat de Indische generatie onder de Japanners had meegemaakt, had zich afgespeeld in een overzees Verweggistan en wat de Indië-militairen daarna, in de oorlog tegen Indonesië, hadden gepresteerd en doorgemaakt, onttrok zich al evenzeer aan het oog van de bevolking in Nederland. Bovendien: terwijl Nederland zich had verzet tegen het Duitse geweld, hadden de Nederlandse troepen in Indië zich juist met gewelddadige middelen | |
[pagina 45]
| |
tegen het nationalistische verzet gekeerd. Voor die troepen moest iedere vergelijking met '40-'45 altijd in hun nadeel uitvallen. Dus geen monumenten en geen geschiedschrijving maar uitsluitend eigen initiatief waarvoor buiten de eigen kring geen interesse bestond. Het is typerend dat het Indische monument voor de gevallenen dat einde jaren tachtig in Roermond werd opgericht, tot stand kwam door toedoen van een aantal oud-dienstplichtigen.Ga naar eindnoot42 Toen pas sloot de regering zich aan, als was het met tegenzin.
In botsing met de protestgeneratie - De twee oorlogsgeneraties die wij tegenover elkaar hebben gesteld, hadden niettemin veel gemeenschappelijks. Hun waarden en normen ontleenden ze aan de vooroorlogse periode, aan een Nederland dat werd gekenmerkt door soberheid, burgerlijkheid en gezagsgetrouwheid. De Tweede Wereldoorlog had dit bestel geschokt maar allerminst vernietigd. De politieke partijen hadden hun machtspositie hernomen en de kerken herbevestigden de publieke moraal. Zelfs wat vernieuwing leek, wortelde vaak in het verleden: een versterkt patriottisme, een streven naar meer eenheid, de doorvoering van sociaal-economische ordening, rooms-rode samenwerking.Ga naar eindnoot43 De terminologie is sprekend genoeg: ‘Herrijzend Nederland’ werd opgeroepen tot ‘Wederopbouw en herstel’ - zoals trouwens ook in de overzeese gebiedsdelen alles in het teken stond van herstel: van rust en orde, van vrede en recht. Het was deze generatie van ‘herstellers’ die in de jaren zestig in botsing kwam met een jonge generatie van ‘vernieuwers’. In dit generatieconflict, het meest speelse én het meest venijnige dat in het moderne Nederland is uitgevochten, werd door jongeren de complete bestaande orde op de korrel genomen: de politieke elites en hun partijen, de ondernemers en de vakbeweging, de kerken en de publieke moraal, de universiteiten en de kunsten. Het oorlogsverleden van de oudere generatie ontsnapte al evenmin aan de beeldenstorm. Het gevestigde en welhaast onaantastbare imago van vaderlandse vastberadenheid ging aan stukken. Verleden en heden werden op een geraffineerde manier gekoppeld: de kritiek op het bestaande gezag werd teruggeprojecteerd op het oorlogsverleden dat daarmee werd ontluisterd; de preten- | |
[pagina 46]
| |
ties van het verzet in oorlogstijd werden door de jonge generatie toegeëigend in hun acties tegen contemporaine misstanden of wat daarvoor doorging.Ga naar eindnoot44 Anders dan de generatie '40-'45 lijken de Indië-veteranen in het verhaal niet voor te komen. In de omvangrijke literatuur over de ‘culturele revolutie’ van de jaren zestig worden ze niet of nauwelijks vermeld. Hun absentie lijkt de indruk te bevestigen dat ze sinds de late jaren vijftig zijn weggezakt tot een gemarginaliseerde zwijgende minderheid, zelfs niet waard geattaqueerd te worden. Zijzelf zullen het anders hebben beleefd. Als oud-militairen uit een tijdperk van law and order zullen ze met verbijstering kennis hebben genomen van het groeiende anti-militarisme en de acties en organisaties van rebelse dienstplichtigen. En voorzover de veteranen uit het Indië-avontuur een diepe weerzin tegen linkse politici hadden overgehouden, moesten ze ontdekken dat de spraakmakende jonge generatie naar ultra-linkse standpunten overhelde en zich zelfs nadrukkelijk engageerde met communistische regimes als die in China, Noord-Vietnam en Cuba. Het is trouwens niet juist dat ze ongemoeid werden gelaten. Als gevolg van de sterk negatief geworden herwaardering van het koloniale verleden kwamen ze alsnog in de vuurlinie terecht. Dat provo's in het midden van de jaren zestig het Van Heutsz-monument met verf bekladden zal hen mogelijk koud hebben gelaten, maar het zal de veteranen niet zijn ontgaan dat zij met terugwerkende kracht ingelijfd dreigden te worden bij het ‘verkeerde verleden’ van Nederland. Het heftige protest tegen het Amerikaanse geweld in Vietnam liet zich immers maar al te gemakkelijk vertalen in een aanval op het Nederlandse geweld in het toenmalige Indië. En zo gebeurde het. De onthulling - door een Indië-veteraan! - van oorlogsmisdaden door Nederlandse troepen in Indië kwam voor de jonge generatie als een godsgeschenk. Wie naar munitie zocht om het koloniale verleden te desavoueren, kreeg die hiermee met handenvol aangereikt. De ‘excessen-affaire’ resulteerde in de bevestiging en aanscherping van een historisch beeld dat al langer bestond maar nu, in termen van de dankbaar geleende goed-fout-onderscheiding, tot de hele recente koloniale geschiedenis kon worden uitgebreid. Nederland had nu zijn | |
[pagina 47]
| |
eigen Vietnam alsook - en dat klonk nog minder prettig - ‘sein Kriegsverbrecher-Problem’.Ga naar eindnoot45 De affaire leidde uiteraard tot buitengewoon emotionele discussies. De paar televisie-uitzendingen over de kwestie werden beantwoord met een stroom van welgeteld 841 brieven terwijl daarnaast in de kranten 464 berichten en commentaren aan de zaak werden gewijd. Ministers en oud-ministers, oud-generaals en oud-bestuursambtenaren lieten zich horen en de regering voelde zich gedwongen er op korte termijn een archiefonderzoek aan te wijden dat de Kamer werd aangeboden.Ga naar eindnoot46 Toch werd het geen nationaal debat. Veel reacties, de positieve zowel als de negatieve, waren afkomstig van veteranen. Veel commentaren werden geleverd door personen die eerder bij het Indische drama betrokken waren geweest. Wat misschien nog meer zegt: de drie televisie-uitzendingen die de vara aan het onderwerp wijdde, weken voor wat betreft kijkdichtheid en waardering niet noemenswaard af van de ‘normale’ Achter het Nieuws-uitzendingen.Ga naar eindnoot47 Het laat opnieuw zien dat de India-veteranen in een maatschappelijk isolement leefden: zelfs de felste openbare discussies over hun doen en laten beperkten zich in hoofdzaak tot insiders, onder wie allereerst zijzelf. Van de kant van historici en andere wetenschapsbeoefenaars bestond voor de zaak geen belangstelling. Het gevolg was dan ook dat een serieuze reconstructie van de affaire in de context van het dekolonisatieproces achterwege bleef: ‘het gat in het historisch geheugen werd louter afgedekt, niet gedicht’.Ga naar eindnoot48 De veteranen valt weinig te verwijten. Ondanks al hun kritiek was het van hun kant dat tenminste enkele pogingen werden ondernomen om over de pijnlijke gebeurtenissen opheldering te verschaffen. Nog in het jaar van het excessendebat - 1969 - verschenen er enkele publicaties, deels in romanvorm, terwijl een jaar later de enige diepergravende studie over ‘ontsporing van geweld’ verscheen. Maar de storm was toen al lang en breed gaan liggen.Ga naar eindnoot49
Veteranen in de aanval - Twintig jaar later stak de storm opnieuw op, deze keer door toedoen van dr. L. de Jong die in het twaalfde deel van zijn magnum opus het optreden van het Nederlandse | |
[pagina 48]
| |
leger in Indië op de korrel had genomen. Hoe hoog bij deze ‘tweede excessenaffaire’ de golven gingen, kan worden afgeleid uit het ongehoorde feit dat De Jongs concept-tekst door een medelezer voortijdig in de openbaarheid werd gebracht en tot een zó furieus debat leidde dat De Jong, geheel tegen zijn gewoonte, de definitieve tekst in positieve zin aanpaste. Wat ook een novum was: een criticus kreeg de gelegenheid in De Jongs werk een ‘alternatieve’ zienswijze toe te voegen.Ga naar eindnoot50 De opwinding was niet onbegrijpelijk. De Jong, door veel leken op historisch gebied gezien als de ontwerper van het ‘officiële’ en ‘definitieve’ geschiedbeeld van de oorlogsjaren, had in zijn concept-hoofdstuk onder de kop ‘Oorlogsmisdrijven’ een harde aanval gedaan op de Indië-militairen, wier gedrag hij op diverse plaatsen vergeleek met de wandaden van de Duitsers en de Japanners. In de kranten verschenen talloze boze brieven, interviews en artikelen; radio en televisie wijdden er commentaren aan. Een enkeling achtte zich in eer en goede naam aangetast en diende tegen De Jong een strafklacht in. Onder oud-Indiëgangers werd gekscherend gepleit voor een derde politionele actie, met als codewoord MADJOMODO (MAak De JOng MOndDOod). De begrafenis van Westerling, die temidden van het tumult plaatsvond, liep uit op een publiek protest tegen De Jongs geschiedschrijving.Ga naar eindnoot51 Anders dan in 1969 weerden de veteranen zich nu, in 1987, met kracht en anders dan destijds kregen ze hulp van onverwachte zijde, onder meer van H. Teengs Gerritsen, vice-voorzitter van de Stichting Samenwerkend Verzet. Ze waren nu ook beter georganiseerd en opponeerden collectief.Ga naar eindnoot52 Ze maakten deel uit van een veel bredere Indische generatie waarvan de samenstellende groepen rond het midden van de jaren tachtig in actie waren gekomen: de Indische Nederlanders met hun grieven tegen de arrogantie van hun nieuwe vaderland, de ex-krijgsgevangenen met hun eisen aan het adres van de Japanse regering en zo ook de Indië-veteranen met hun nooit vergeten frustraties. Het late ‘ontwaken van deze verworpenen’ van de Indische geschiedenis wordt doorgaans toegeschreven aan de beëindiging van hun werkzame periode waardoor sluimerende herinneringen in verhevigde mate bovenkwamen en er bovendien tijd en | |
[pagina 49]
| |
gelegenheid was ontstaan om daarmee iets te doen. Het kan niet de enige verklaring zijn. Gedurende het hele decennium na 1985 werd het land overspoeld met Indische romans, fotoboeken, films en documentaires, terwijl tegelijkertijd een jonge generatie van historici het koloniale verleden herontdekte, inclusief de dekolonisatieperiode. Terecht is gesproken van een ‘Indië-rage’.Ga naar eindnoot53 Hoe dat zij, in ieder geval gingen de veteranen op meerdere fronten in de aanval. Het begon met pogingen tot eerherstel van Raymond Westerling, uitmondend in het initiatiefvan een groep sympathisanten, onder wie mevrouw Spoor, tot een geïllustreerde heruitgave van zijn memoires onder de veelzeggende titel: Westerling: ‘De Eenling’.Ga naar eindnoot54 Een nieuwe toon zette de publicatie in 1986 van het dagboek van Anton P. de Graaff over zijn diensttijd in Indië. Het relaas als zodanig was conventioneel maar het had een bijzonder doel dat tot uiting kwam in de ondertitel waarin sprake is van ‘het vergeten leger’. De uitdrukking komt terug in latere boeken van De Graaff. Ze worden geleidelijk programmatischer: de informatie krijgt de functie van een protest, resulterend in de oproep de belevenissen van de veteranen een - eervolle - plaats te geven in de geschiedenisboeken.Ga naar eindnoot55 De Graaff, die met zijn boeken veel succes had - meerdere uit zijn serie werden herdrukt, de eerste publicatie zelfs vijf maal - stond niet alleen. In hetzelfde jaar 1986 publiceerde een andere veteraan zijn herinneringen, eveneens refererend aan ‘het vergeten leger’, terwijl een jaar later een ander dagboek de titel De verzwegen oorlog meekreeg.Ga naar eindnoot56 De anekdotiek is hier vervangen door een duidelijke politieke strekking; de persoonlijke herinneringen staan in dienst van een streven naar collectieve zelfrechtvaardiging. Opvallend is ook dat meerdere van deze boeken werden ingeleid door professionele deskundigen en aandacht kregen in de historische vakpers en de media.Ga naar eindnoot57 De overheid kon niet achterblijven. Op 7 september 1988 werd door Prins Bernhard in Roermond een monument onthuld - let op de omschrijving- ‘ter ere en ter nagedachtenis’ van de 5.000 militairen die sinds 1945 in Indië het leven verloren. Jaarlijks vindt er op die dag een herdenkingsplechtigheid plaats waarbij telkens vele duizenden veteranen acte de présence geven. Tussen de zuilen met de namen van de gevallenen en de gedenktafels van de | |
[pagina 50]
| |
afzonderlijke militaire onderdelen staat op een prominente plaats een borstbeeld van generaal Spoor. In diezelfde late jaren tachtig gingen de veteranenverenigingen samen in de Stichting Veteranen Platform dat momenteel circa veertig organisaties representeert. De overheid startte een veteranenbeleid, deels op erkenning, deels op nazorg gericht. In 1995 kwam er een geillustreerd tijdschrift van en voor veteranen - De Opmaat - dat zich in een grote populariteit kon verheugen; het werd tot een trefpunt van de vele oud-strijders die persoonlijk of onderdeelsgewijs contact wilden onderhouden met hun generatiegenoten. Het blad werd in 2000 door een nieuw orgaan met dezelfde functies vervangen: Checkpoint. Met dit alles waren de emoties allerminst gedempt. In de jaren negentig deden zich even heftig als voorheen nog verscheidene incidenten voor waarbij veteranen te hoop liepen en scherp protesteerden. De beschuldigingen die zij te horen kregen waren even oud als de gevoeligheden die zij toonden. De argumenten werden ad nauseam uitgewisseld zonder dat een van de partijen van de plaats kwam. De historicus Joop de Jong, die het slagveld in kaart heeft gebracht, vond er de juiste woorden voor: ‘een absurdistisch debat’, met ‘stilstand en herhaling’ als de meest opvallende trekken.Ga naar eindnoot58 Het veelbezongen streven naar ‘verwerking van het verleden’ - wat dat ook mag betekenen - is in het geval van de Indië-veteranen mislukt. De reis door de tijd die deze oorlogsgeneratie een halve eeuw geleden begon, heeft bij vele leden aan het oorspronkelijke gevoel van miskenning weinig of niets veranderd. De reis duurt voort tot het einde, tot de laatste ‘old soldier is fading away’. |
|