Woord vooraf
In de vernietigende kritiek die Kant in 1766 schreef op de Zweedse spiritist Schwedenberg, verontschuldigt hij zich de lezer een paar ogenblikken te ontroven ‘die hij anders waarschijnlijk met even weinig resultaat aan de lectuur van grondige geschriften over deze materie was kwijt geweest’. Toch meende Kant de lezer tegemoet te komen ‘door vele wilde hersenspinsels weg te laten’, waarvoor hij evenveel dank verwachtte ‘als een patiënt zijn artsen ooit eens schuldig dacht te zijn, omdat ze hem alleen de bast van de kinineboom lieten verorberen terwijl ze hem net zo goed hadden kunnen dwingen de hele boom op te eten’. Dat is, denk ik, de beste houding die een filosoof aan kan nemen wanneer hij of zij zich op het gebied van de kunsten waagt, iets waar ik mij de laatste jaren tot mijn eigen verbazing in heb vermeid. In dit boek zijn de vele hersenspinsels die zich in de esthetica voordoen zoveel mogelijk over het hoofd gezien, zij het aan het eind vooral om de eigen speculaties de ruimte te bieden die ik anderen nauwelijks heb gegund.
De titel van dit boek en enkele zinsneden uit de laatste hoofdstukken ontleende ik aan het gelijknamige artikel dat ik in 1989 in De Gids publiceerde. Ook hoofdstuk 5 over de Beweging van Vijftig verscheen eerder in een wat kortere versie in De Gids (1991). De citaten in Steeds mooier zijn alleen dan vertaald, als het origineel gemist kon worden. Bij enkele citaten ben ik de lezer tegemoet gekomen door in de noten een vertaling op te nemen, strevend naar de hachelijke balans tussen achting voor de lezer en een behaaglijk snobisme.
Dit boek was zonder de onvermoeibare en even strenge als opbeurende kritiek van Gerard de Vries niet in deze vorm ver-