Inleiding
Wie uit een welvaartsstaat komt gelijk de onze, en door India gaat zwerven, en oren heeft om te horen en ogen om te zien, ervaart wat wij niet meer kennen: het drama van het mensenleven op aarde.
Maar het arme India gaf mij meer dan enkel schokken - een rijkdom zo overstelpend, dat ik na twee reizen eenvoudig niet wachten kon tot na een derde om er anderen in te laten delen, het woord van Boeddha indachtig: ‘Wie van zijn rijkdom niet meedeelt, is een dief’. Rijkdommen aan landschapsschoon, aan volksfeesten, aan kunst, maar vooral aan gedachtendiepte. En dan kan ik het niet beter zeggen dan de grote oriëntalist Max Müller het deed in een rede, die hij in 1882 in Cambridge hield:
‘Indien men mij vroeg onder welke hemel de menselijke geest zijn kostbaarste gaven het volst heeft ontwikkeld, het diepst heeft gepeinsd over de grote levensvragen en antwoorden gevonden heeft die belangwekkend zijn zelfs voor hen die Plato en Kant van buiten kennen - dan zou ik wijzen op India. En als ik mij afvraag aan welke gedachtenwereld wij Europeanen, die bijna uitsluitend gevoed zijn met de gedachten van de Grieken en Romeinen, en van slechts één Semitisch ras, het Joodse, een tegenbeeld kunnen ontlenen dat nodig is om ons innerlijk leven voller, rijker, breder en waarachtiger menselijk te maken, en dat niet voor dit leven alleen, maar ook voor het eeuwige daarna - dan wijs ik opnieuw op India.’
Een van de grote, wereldomspannende gedachten die in India geboren zijn heet Boeddhisme. Ik maakte er voor de eerste maal kennis mee oen ik hoog in de Himalaya lag te huiveren in mijn tent, terwijl mijn Tibetaanse muilezeldrijver, die als echte nomade buiten lag bij het stervend vuur, voor het slapengaan de ‘mantra’ bad: ‘Om Mani Padme