Oriënt-Express
(1934)–A. den Doolaard– Auteursrecht onbekend
[pagina 285]
| |
XVI ParijsDE trein donderde door een diepe schacht. ‘Parijs, 200 meter,’ kon hij vaag lezen. Het stond in smoezelige letters tegen een grauwe muur geschilderd. Dadelijk daarop begonnen de wielen over wissels te stooten en de avond hing opeens vol met guirlanden van roode lantarens. Een donkere stationskap nam het laatste paarse licht weg. Ritsen in 't blauw gekleede kerels stonden op het perron en keken geringschattend en onverschillig naar zijn groote koffer, die hij al half door het open raam naar buiten gesjord had. ‘Porteur!’ riep hij nijdig, nog voor de trein stilstond. ‘Tout de suite, mon pôte’ riep een breede kerel, terwijl hij zijn roode konen lachend opblies. Hij keek den sjouwer woedend aan, en gaf hem, toen hij eenmaal veilig en wel in de taxi zat, hooghartig vijf francs. Een jonge man met een Baskisch mutsje op en een slank meisje in 't zwart stonden tegen de rand van het trottoir en kusten elkaar rustig. Het meisje hield haar hoofd ver achterover en haar oogen waren dicht. De auto stoof de avond vol lantaarns in. Parijs rook naar een mengsel van koud geworden stoom, benzine en parfum. Overal helle café's en hooge grijze huizen. Zeer veel vrouwen, slank in 't zwart met roode monden. Arbeiders in 't blauw die vlug op autobussen sprongen. Agenten in korte cape's met schrillende fluitjes en breede bruggen vol gloeiende gele lantaarns boven de plotselinge stilte van de Seinerivier. Straten volgden op straten en wielen duizelden over nat asfalt. Ergens midden in deze eindelooze verwarring van menschen en geluiden woonde de man die hij noodig had: Dr. Blago Chandanov, de vertegenwoordiger voor Frankrijk en Italië der Intern-Macedonische Revolutionaire Organisatie.
Het eenige in de zitkamer van Blago Chandanov wat aan Macedonië herinnerde was een groot blad met porceleinen | |
[pagina 286]
| |
kopjes in korfjes van koper gevat; er hing tot Christo's verbazing zelfs geen kaart van de Balkan aan de muur. Hij hoorde Chandanov in een zijvertrek zachtjes spreken. Een vrouwestem antwoordde in 't Fransch. ‘Zijn vrouw of zijn vriendin?’ dacht Christo. Maar hij wilde niet luisteren, stond voorzichtig van de krakende sofa op, en tuurde de muren langs die volgeprikt waren met afbeeldingen van beeldhouwwerken. Maar weer niets van een Bulgaar; geen enkele reproductie van Nicholov of Pavlov; alleen klassieken en moderne Franschen. Daar! Toch iets van Macedonië! Op de smalle reep donker behang naast het raam, was een portret van Todor Alexandrov geplakt. De randen van de gevlekte foto waren geel van de lijm. De man die de Organisatie vijftien jaar beheerscht had weggekliederd in een hoek om een scheur in het behang te bedekken! Hij stak voorzichtig een lucifer af en bekeek snel het portret. Alexandrov stond in volle velduitrusting rechtop tegen een achtergrond van lage eikestruiken. Hij droeg groote opanken, zijn vrije vuist (de andere hield het geweer vast) was gebald en zijn oogen staarden scherp en ongeduldig voor zich uit. Het duidelijkst op de foto was zijn massieve baard, die als een puntig stuk ijzer aan zijn kin zat vastgegoten. Christo stak juist zijn derde lucifer af toen Chandanov binnenkwam. Hij haalde haastig een cigaret uit zijn borstzak en stak haar krachtig puffend met het stervende vlammetje aan. Hij voelde dat hij rood werd, en trad diep ademend op de sofa toe, waar Chandanov zich langzaam op neerliet, terwijl hij zijn hand even boven de gekrulde leuning liet zweven en haar toen plotseling rond de kale bovenrand klemde, met het venijnige gebaar van een kat, die naar een muis slaat. Toen wees hij met zijn korte dikke vingers naar de andere sofahoek en zei met een scherpe neusstem: ‘Gaat u zitten. Hier zijn ook cigaretten.’ En meteen zwierf zijn dikke bleeke hand in de richting van het rookstel, terwijl er een glimlach onder zijn zwarte gefriseerde snor door speelde. Christo hoorde met verwondering, hoe Chandanov hem met | |
[pagina 287]
| |
‘u’ aansprak, terwijl het in Macedonische kringen toch gewoonte was, om ook onbekende broeders al dadelijk bij een eerste ontmoeting met ‘jij’ en ‘jou’ te begroeten. Was het omdat de man lang in Parijs had geleefd, of wilde hij Christo een zekere eer bewijzen als belangrijkste overlooper uit het Servische kamp? Misschien deed hij het enkel maar om ook op een toon van hoogachting aangesproken te worden. Het zijige gebaar waarmee hij een cigaret nam, terwijl zijn andere hand nog steeds de leuning van de sofa streelde, en de hooge keelstem waarmee hij het dienstmeisje naderbij riep die de Turksche koffie bracht, overtuigde Christo ervan, hoezeer de man vastgepomadeerd zat in zijn eigen ijdelheid. In elk geval hing hij met zijn hagelwit knakboord en zijn glanzend blauwe balletjesdas de diplomaat uit; maar tot Christo's verluchting slurpte hij de zwarte koffie toch met hoorbare teugen tot op het drab uit, zooals dat een behoorlijk Balkanees betaamt; of was dat enkel maar weer om Christo, dien hij blijkbaar voor een echte boerenzoon hield, vertrouwen te schenken? Na de koffie diende het gesprek te beginnen; doch inplaats van zich behagelijk in zijn hoek te schurken, zooals Christo deed, ging de revolutionaire diplomaat recht overeind zitten, enkel om met opgeheven kin een blik in den spiegel te werpen, en wel een halve minuut lang streek hij vol overgave zijn schaarsche haren glad die pas boven op zijn halfnaakte schedel begonnen. Daarbij bracht hij de hand telkens evenwijdig met zijn voorhoofd omhoog, om haar dan pas tegen de dunne haarslierten te drukken; zeker met de bedoeling, om de machtige welving van zijn denkorganen nog duidelijker naar voren te laten komen. Eerst toen begon hij met veel o's en a's tusschen de woorden te spreken, terwijl hij Christo recht aanstaarde met zijn koudglinsterende oogen: ‘Ik geloof dat ik u kortelings op de hoogte moet brengen van de politiek der V.M.R.O., die den laatsten tijd, sinds het verdwijnen van generaal Boschilov, wel eenigszins veranderd is, en’ (hier tikte hij met herhaalde knipbewegingen de asch van | |
[pagina 288]
| |
zijn cigaret af) ‘die ook belangrijk verschilt van de gedragslijn welke Todor Alexandrov volgde.’ Was dit een steek vanwege het portret, dat Christo zoo vol vurige aandacht bekeken had dat hij de top van zijn wijsvinger aan de eerste lucifer had verbrand? Hij ademde enkel diep, om niet rood te worden en de diplomaat ging door: ‘Vanwege het zeer zeker beperkte, maar toch bijzondere belang dat uw persoon voor ons heeft’ (en hierbij maakte hij een ellipsvormige handbeweging, die zoowel de immensiteit van de V.M.R.O. als de geweldige belangrijkheid van Christo kon beduiden) ‘en verder gezien de handige wijze waarop u zich tot nog toe voor alle verdenking heeft kunnen vrijwaren, heeft het Centraal Comité besloten u wat meer vertrouwen te schenken dan de andere leden van de ‘Mladechka Siouz’.Ga naar voetnoot1) Dat wil zeggen’ (en weer wierp hij een lange blik in de spiegel als wilde hij zich opnieuw van zijn onberispelijkheid overtuigen) ‘indien ik dit na ons gesprek noodig acht. Het comité heeft mij dienaangaande volmacht gegeven, zooals altijd, wanneer het gewichtige Europeesche zaken betreft.’ Meteen bewees hij zijn Europeërdom door het te voorschijn halen van een gouden cigarettenaansteker, waarmee hij Christo vuur gaf en ging door: ‘Indien ik u dus vragen mag, hoelang denkt u in Parijs te blijven?’ De toon was bevelend en Christo zei stroef: ‘Mijn familie heeft goed gevonden dat ik na mijn studie in Zagreb, Munchen en Nancy nog een jaar de cursussen van de Haute Ecole des Etudes Economiques volg.’ ‘Een uitstekend besluit,’ murmelde Chandanov, maar zoo hooghartig alsof hij zeggen wilde: ‘Dat nietswaardig diploma heb ik niet noodig!’ Hij streek over zijn gespannen huid die rozig glansde in het licht van de schemerlamp, waarvan de zijde bij de naden bedenkelijk dun was, en hernam ferm: ‘Nu nog een kleine vraag. Hoe is u eigenlijk met ons in aanraking gekomen en hoe komt het dat men u tot nog toe volkomen ongemoeid liet?’ | |
[pagina 289]
| |
‘Alweer het eeuwige wantrouwen’ dacht Christo bitter, ‘kan ik het helpen dat ik de zoon van voivoda Bora Stankovitch ben? Begrijpen ze dan niet dat ik ook uit haat tegen mijn vader heimelijk tot de Pro-Macedoniërs ben overgegaan? Waarom moeten ze mij tegen beter weten in voor een spion houden?’ Hij antwoordde stuursch: ‘Heeft het Centraal Comité dan mijn dossier soms niet opgestuurd?’ Maar meteen had hij berouw, want hij herinnerde zich wat zijn kameraad Kolarov hem voor zijn vertrek uit Zagreb gezegd had: ‘Chandanov is een van de voormannen van de V.M.R.O.; er gebeurt niets buiten Bulgarije zonder dat hij het weet.’ Hij schoof dus een eind naar voren, als wilde hij door die beweging Chandanov's vertrouwen terug winnen; maar deze hield hem met de uitgestrekte hand tegen: ‘Let wel, ik vraag dit enkel om door een ooggetuige-verslag op de hoogte te komen van de stemming en ook van het milieu der hedendaagsche Macedonische jeugd. Andere bedoelingen heb ik niet. Ik ben een oud comitadji, en sinds de Turkentijd is er veel veranderd...’ Een oud comitadji? Deze bleeke bolwangige aansteller zou in het veld gestaan hebben? Christo keek ongeloovig naar zijn rimpellooze huid, zonder de minste baardstoppel, die glad over de vetkussentjes van zijn wangen heengespannen lag; maar meteen kreeg hij de bevestiging, want Chandanov stroopte meteen onverwachte katachtige beweging zijn hemdsmouw op, en wees op een lidteeken, dat messcherp naar de elleboog liep: ‘Zoo heb ik er nog drie. Dit dateert van het historisch gevecht bij Valandovo, waar twee van mijn broers sneuvelden...’ Christo had in zijn verwarring bijna ‘pardon’ gestameld. Hij wist alleen van twee andere wonden, die Chandanov opgeloopen had bij een schietpartij voor het café ‘Phoenix’ te Sofia. Na de moord op generaal Boschilov had Chandanov onmiddellijk zijn trouw aan de nieuwe aanvoerder, Mihailov, bewezen door een van Boschilov's voivoda's midden in Sofia op straat neer te schieten, waarbij hij zelf twee kogels te | |
[pagina 290]
| |
pakken kreeg. Maar in elk geval had Chandanov volkomen het recht om naar Christo's verleden te vragen, en dus begon hij rukkerig te vertellen: ‘Mijn familie stamt uit een dorp ten Oosten van Vranje. Mijn overgrootvader is dus waarschijnlijk nog Bulgaar geweest. Dit, en daarbij mijn rechtvaardigheidszin, hebben mij naar de Pro-Macedonische zijde gedreven. Yougoslavisch Macedonië is vast en zeker Bulgaarsch land; het is een stuk van het gedroomde onafhankelijke Macedonië. Het is nu in onrechtvaardige handen en ik wil helpen dat onrecht goed te maken, ook al denkt mijn vader er anders over.’ Hij schepte diep adem en vervolgde: ‘Hoe ik bij de Organisatie gekomen ben? Het was na het proces der Macedonische studenten in Skoplje, en vlak nadat generaal Boschilov in Sofia door een onbekende was vermoord.’ Hij had de nadruk op het woord ‘onbekende’ gelegd, en keek Chandanov daarbij vragend aan; maar deze hield zich met zijn nagels bezig, en daarom ging hij, geergerd, langzamer door: ‘Door dit proces werd de Jeugdafdeeling in Zagreb volkomen gedecimeerd want de meeste studenten kregen gevangenisstraf. Het was om begrijpelijke redenen mijn bedoeling, en ondanks mijn sympathieën, pas in het buitenland tot de organisatie over te gaan; ik stond in Yougoslavië overal bekend als de zoon van Bora Stankovitch. Maar toen Blago Momtchilov, een der twee vrijgesproken Macedoniërs, vlak voor Kerstmis, midden in den nacht bij mij kwam en kortaf zei: ‘Christo, ik ben vandaag geslaagd; ik ga weg’, toen wist ik wat hij bedoelde en ik kon mij niet langer verbergen. Ik wist dat hij niet meer blijven kon en voor één man was de taak veel te omvangrijk; er moest minstens een DeikaGa naar voetnoot1) of een TroikaGa naar voetnoot2) zijn. Ik ben met hem meegegaan naar zijn vriend Karadjov en wij hebben gesproken. Dienzelfden nacht nog heb ik gezworen een trouw lid van de Jeugdorganisatie te zijn, en te willen leven en sterven voor het mishandelde vaderland.’ Hij streek even de hand over het voorhoofd. ‘Ik herinner me dat het sneeuwde,’ mompelde hij verder, ‘en | |
[pagina 291]
| |
dat ik in het licht van de lantarens verschrikt naar mijn voetsporen keek; ik zag ze in mijn verbeelding in een lange verraderlijke rij van Karadjov's huisdeur naar de mijne loopen. Daarom ging ik dien nacht in een hotel slapen...’ Zijn stem was heet geworden onder het spreken en Chandanov zei, terwijl hij zijn handen wreef waarvan elke vinger er uitzag als een te stijf gestopt worstje: ‘Heerlijke, geestdriftige jeugd!’ Hij legde een bestudeerde nadruk op elk woord. Maar Christo durfde hem niet aan te kijken, want hij was bang om door een blik alles te verraden wat hij verzweeg. Hij zag weer de straat met de gele sneeuwmodder, Karadjov's kale, armoedige kamer, de kachel die ondanks scheuten petroleum telkens weer rookte en uitging, hun hoestend gefluister in de stille nacht. Hij wist dat Karadjov misschien enkel maar bij de ‘Mladechka Organizatsia’ was aangesloten, omdat hij van het Centraal Comité in Sofia elke maand een toelage van vijfhonderd dinar kreeg. Hij had booze vermoedens gehad, dat het Comité eerst de studenten slinks had omgekocht en daarna zelf verraden aan de autoriteiten in Yougoslavië, om zoodoende een opzienbarend proces te verwekken, waardoor alweer het woord ‘Macedonië’ in alle Europeesche couranten zou komen. Toch had hij toegestemd Jong-comitadji te worden. Waarom? Uit behoefte aan spanning? Omdat het trage, gevaarlooze studentenleven hem verveelde? Om nog meer redenen die hij zichzelf niet durfde bekennen... Hij had ferm gezworen ondanks de teleurstelling. Want tot voor dien avond was de Organisatie der Macedoniërs hem veel geweldiger, gevaarlijker en schrikwekkender voorgekomen. Net zoo als een licht in pikdonkere nacht, dat uit de verte een wachtvuur van roovers lijkt, en van dichtbij enkel de zwaaiende lantaarn van een baanwachter is. Hij had van de boeren in Zletovo griezelige dingen gehoord over de inwijding, waarbij met bloed gewerkt werd, terwijl er ook een dolk, een revolver en een evangelie bij te pas kwamen. Maar Momtchilov had enkel een linnen lap uit de binnenzak van zijn vest gehaald, waarop met de schrijfma- | |
[pagina 292]
| |
chine in 't Bulgaarsch de naam van het Jeugdverbond getikt stond met daaronder de woorden ‘Vrijheid of Dood’ rond het teeken der Organisatie heen. De poot van de brieschende leeuw was bij het stempelen gebrekkig overgekomen, en hij had er aldoor naar moeten kijken terwijl hij manhaftig de eenvoudige eed zwoer met de hand op de koude kolf van Karadjov's revolver. Ook was het werk hem tegengevallen: elke maand geld uitdeelen aan een paar studenten en soms verzegelde brieven doorsturen. Tweemaal had hij met een valsch stempel het paspoort van vluchtende Kroaten in orde gemaakt voor Hongarije. Dat was alles in anderhalf jaar. Was dat de woeste strijd om Macedonië? Waar moest hij heen met zijn droomen waarin treinen sprongen en viaducten in de lucht vlogen? En nu zat hij bij dezen marsepeinen kerel die een der machthebbers van de V.M.R.O. was en die hem met kille ronde oogen aanstaarde; de oogen waren het eenige levende in zijn popperig diplomatengezicht. Achter in zijn oogen zat een klein koud lichtje, hard als de glimmer op een revolverloop; maar voor de rest leek Chandanov op een pop in een panopticum: de afbeelding van een gentleman-gangster bijvoorbeeld: overdreven keurige étalage-kleeren en afgrijselijk wreede oogen. Hij zat, dronk koffie, rookte cigaretten en beantwoordde eindeloos vragen, terwijl hij zich steeds stugger en wezenloozer ging voelen. Buiten dreunde Parijs voorbij. Een hand had de deur van de zijkamer, die op een kier stond, dichtgetrokken, en hij had het geplas van water gehoord. Nu was het stil. De vrouw (of vriendin) sliep. Hij kreeg zelf slaap en begon tegelijkertijd vaag naar een vrouw te verlangen. Maar Chandanov onderbrak zijn droomen. Hij was peinzend langs de foto-galerij van beeldhouwwerken die op het behang geprikt zaten, naar het buffet geloopen en kwam terug met een flesch Chateau Neuf du Pape. ‘Het werken voor de V.M.R.O. is voor alles opoffering, Gospodin Christo,’ zei hij met een poging tot gemoedelijkheid. ‘Wij zijn hier als schildwachten op voorpost...’ Christo had | |
[pagina 293]
| |
blijkbaar het lange examen goed doorstaan, want nu kwamen de vertrouwelijke mededeelingen: ‘Alles wat in Europa samenzweert hokt samen in Parijs. Waarom? Ik vraag het mij dikwijls af. Is het omdat Parijs de klassieke stad is van de revolutie? Of omdat hier zooveel duizenden café's en restaurants zijn dat men steeds van rendez-vous kan wisselen? In elk geval gaat men hier onder in het gewoel en dit gewoel is vroolijk; wat op een samenzweerder die een duistere taak te vervullen heeft, een opwekkende uitwerking uitoefent.’ Christo dacht schamper aan de kamer, waar de vrouw sliep, maar Chandanov liet hem geen tijd voor spottende gedachten, want hij ging in één adem door, met de klaarblijkelijke bedoeling om Christo te verrassen: ‘Om kort te gaan: u is ingedeeld bij de bewakingsdienst die ik op order van het Centraal Comité organiseer. Het wemelt hier namelijk van elementen die ons ongunstig gezind zijn; wat bij een machtige beweging als de onze nauwelijks anders mogelijk is. Het zijn afzonderlijke groepen, en men wenscht in Sofia te weten, in hoeverre er tusschen die groepen verband bestaat. Daar zijn allereerst onze bittere vijanden, de gevluchte voormannen van de Bulgaarsche Boerenpartij, waaronder vier ministers, die zich meestal in Parijs ophouden, en hier invloed op de pers probeeren uit te oefenen. De leden van deze ‘Zemgor’ groep dienen bijzonder in het oog te worden gehouden. Dadelijk geef ik u een lijst ter inzage met namen, adressen en signalementen; en tevens een opsomming van de café's, waar zij verkeeren, meestal in de buurt van Montparnasse en van de Boulevard St. Germain. Dan de Italiaansche anti-fascisten...’ Zijn stem verminderde plotseling zoo in sterkte, alsof er tusschen hem en Christo een deur was dichtgegaan. ‘Ik kan u in het diepst vertrouwen mededeelen,’ klonk het gedempt, ‘dat de huidige Italiaansche regeering herhaaldelijk haar sympathie voor ons streven te kennen heeft gegeven...’ ‘Alweer een paar millioen franc per jaar,’ dacht Christo. Hij dankte buigend met oogen die nu werkelijk dicht begonnen te vallen, voor de uiterst vertrouwelijke mededeeling, en ver- | |
[pagina 294]
| |
geleek werktuigelijk Chandanov's glimmende lakschoenen met Alexandrov's boerenopanken. Chandanov sprak door, enkel vervuld van de wisselende klank zijner woorden, terwijl hij nauwelijks op Christo lette. Zijn pupillen waren nu groot en glinsterend; hij was blijkbaar een van die menschen, die pas met zonsondergang wakker worden uit een troebele dagdroom, en tegen het diepst van den nacht de helderheid der sterren in hun oogen krijgen. Christo voelde dat hij geen kracht meer bezat om Chandanov tegelijk aan te kijken en ook nog nauwlettend te luisteren: daarom sloot hij half de oogen en hoorde de koude neusstem beurtelings dichtbij en veraf: ‘Daarnaast ontevreden Albaneezen... Doktor Klissura... Dôme... Hoofdkwartier Italianen Faubourg St. Denis ... uit café daar tegenover mij telefoneeren ... hulp Kroatische vluchtelingen, niet tevreden met bewind in Yougoslavië ... beter voorzichtig zijn, voorloopig alleen probeeren ... bemoei U voorloopig ook niet met andere Bulgaarsche studenten ... man alleen kan ongemerkt meer doen ... taxi's natuurlijk voor onze rekening... Voorloopig in het bijzonder letten op drie personen ... oud-minister Dimitrov uit Sofia, gevaarlijk man, onverschrokken, woont Rue Lacretelle, ontvangt altijd in Meudon ... nummer twee, geheime agent Yougoslavische regeering, lichtelijk grijs haar, lidteeken linkerhand, verandert eens per week van hotel, noemt zich Lavallière, heet echter Ljubo Gavrilovitch ... nummer drie een vrouw, waarschijnlijk communiste, was maitresse van Todor Alexandrov ... heet Milja Dr...’ Christo werd wakker. Tegelijk met het woord ‘Drangov’ ging er een harde schrik door hem heen, als werd er een spiraaldraad door zijn ruggemerg getrokken. Hij nam het glas wijn dat voor hem stond en goot het met een gulp naar binnen. Hij voelde hoe de druppels op zijn kin sprongen. Chandanov had schijnbaar niets gemerkt, want hij praatte door, met de vingertoppen tegen elkaar, terwijl hij telkens twee vingers uiteen liet slaan en dan de toppen weer | |
[pagina 295]
| |
tegen elkander sloeg. Vooral de krachtige wijsvingers knakten telkens kwaadaardig tegen elkaar. Christo werd er onrustig van. Of verried dit vingergespeel enkel Chandanov's eigen zenuwachtigheid? Het hoofd schuin opzij, zonder Christo aan te zien ging hij verder: ‘Zij is een persoon die voor ons van het grootste gewicht kan wezen, in verband met een andere, zeer gewichtige taak, die zonder pardon dit jaar nog uitgevoerd moet worden. Zij moet ons namelijk helpen bij een aanslag, waarbij u ons ook een dienst moogt bewijzen.’ Hij maakte een spottende buiging, waarbij hij Christo niet uit de koude oogen verloor. ‘Zij trad in 1924 tot de V.M.R.O. toe; wie eenmaal comitadji is blijft comitadji en moet de orders van het Centraal Comité zonder aarzelen uitvoeren. Er is geen keus: gehoorzamen of de doodstraf. En onze arm reikt ver.’ Hij strekte zijn grijze mouw uit en greep toen naar het glas. Christo zag hoe hij de haren van zijn handrug en pols had weggeschoren, doch net niet ver genoeg, want vlak onder de witte manchet groeiden ze donker en in beestachtige dichtheid tegen zijn arm op. Hij dorst Chandanov niet aan te zien, maar deze dronk hem toe en dwong hem zoo het hoofd op te heffen: ‘Giveli, jonge vriend! Dit moet een vruchtbaar jaar worden! Indien deze aanslag lukt, zal de eer enkel voor mij en u zijn! Want de vrouw is enkel het werktuig...’ Hij rekte zijn mond in een dunnen glimlach naar zijn fijne snorpunten, en keek vragend naar het plafond, waar hier en daar nog een lik verguldsel aan het afgebladderde stucadoorwerk hing. ‘Ik geloof niet dat het voor September zijn zal, want de politieke constellatie is op dit oogenblik niet gunstig, maar dan moet alles ook klaar wezen. Wanneer gaat u voor het eerst met vacantie naar huis? Met Paschen misschien?’ Christo knikte. Hij voelde een scherpe kant in zijn keel, zoodat hij niet spreken kon, maar misschien was dat enkel van het vele rooken en drinken. Hij werd kriegel van het koele praten van Chandanov dat maar niet op wilde houden, terwijl de benauwdheid hem in alle porieën prikte. Was het werkelijk zoo heet in de kamer? | |
[pagina 296]
| |
‘Ik zal de verwarming afstellen,’ zei Chandanov. Achter zijn rug haalde Christo diep adem. Chandanov mocht niets merken! Milja! Wat moest er met Milja gebeuren? Waar was ze? Maar hij kon niet aan Kounovo denken, hij moest weer luisteren. ‘Voor u weggaat zal ik u de noodige instructies geven omtrent de persoon te Skoplje, die u helpen moet. Hij heet Ivan Hadji Prlevitch en is hoenderkoopman.’ Christo glimlachte, en hij had graag hardop gelachen om eindelijk lucht te krijgen, want Chandanov sprak het woord ‘hoenderkoopman’ zoo deftig uit, alsof hij eigenlijk ‘Dokter in de Rechtswetenschap’ had willen zeggen, of ‘Lid van de Hooge Raad’. Maar het scheen tot de goede diplomatieke toon te behooren om van het heele leven éen grauwe titulatuur te maken, want zonder op Christo's vroolijkheid te letten neusde hij weer verder: ‘Doch eerst moeten wij de vrouw ontdekken. Zij is dikwijls in Bulgarije en soms in Parijs. Waarvan en waarvoor zij leeft, dat weten wij niet; wij weten enkel wat zij voor ons doen moet. Zij is iets grooter dan ik, maar zeer slank; niet mooi, maar uitzonderlijk. Zij heeft zeer groote bruine oogen en dichte wenkbrauwen. Soms is zij zeer elegant gekleed en dan weer armelijk. Zooals ik u al zei houden wij haar voor een communiste, voor een actief agente zelfs. Zij heeft ons nooit kwaad gedaan, maar sinds het plan van de aanslag opkwam is zij een factor geworden. Zeven aanslagen zijn nu al mislukt: dit keer moeten wij zeker zijn en niets verzuimen.’ Zijn woorden gleden nu druppelsgewijs. Hij schonk ze als het ware langzaam van zijn lippen, zooals een wijnkenner doet die een bijzondere flesch onder handen heeft. ‘Wij dachten dat zij een wees was zonder familie. Maar door een bijzondere omstandigheid, ontdekten wij dat zij nog een oude oom heeft, een landbouwer. Hij woont tusschen Veles en Gradsko, vlakbij de gewichtigste spoorlijn van Yougoslavië. Nog sterker, vlakbij een spoorbrug. Twee maal per dag rijdt de trein der diplomaten, de Orient Express, daar overheen. En langs deze | |
[pagina 297]
| |
lijn heeft het ons altijd aan goede en onopvallende steunpunten ontbroken. U begrijpt waar wij heen willen nietwaar? Alleen moesten wij het gunstige oogenblik afwachten; het gaat er niet alleen om dat de trein springt, maar ook met wie...’ Hij zweeg, knikte tevreden in de richting van den spiegel, tastte in de zilveren tabaksdoos en rolde met éen hand een dunne cigaret. ‘Dat heb ik geleerd toen ik twee maanden met mijn linkerarm in verband liep,’ glimlachte hij. Maar Christo was hem met zijn gedachten al ver vooruit. Hij drukte de nagels in zijn heete handpalmen: ‘Hoe kan ik haar vinden? En hebt u geen portret van haar?’ Chandanov legde zijn gebalde vuist vlak bij Christo's knie, zoo plotseling en zwaar, dat de veeren van de sofa kraakten en zijn stem klonk dof tusschen zijn tanden door, toen hij zei: ‘Ik geloof dat u zich meer voor de vrouw dan voor de aanslag interesseert! Wat moet dat worden wanneer u haar ontmoet? Voorzichtig jonge man! Zij mag desnoods op u verliefd worden; dat zou zelfs uitstekend wezen. U bent jong en knap, u kunt dingen tot stand brengen die mij zouden mislukken...’ Hij sloeg de blauwe oogleden neer, maar het oogenblik daarop had hij zijn valsche bescheidenheid alweer verloren en liefkoosde met zijn knokkels de zachte bocht van zijn wangen die in twee bulten buiten zijn snor hingen. En zijn stem was even vleiend toen hij zei: ‘A propos, dit moet ik u nog namens het Comité vragen: Hoe staat het met de ... liefde? Verloofd? Een vriendin? Huwelijksplannen voor later?’ Meteen boog hij zich naar Christo toe en keek hem strak aan als wilde hij den jongen waarschuwen niets te verbergen. ‘Verloofd ... verloofd...’ zei Christo schouderophalend en toen stug: ‘Verliefd is misschien een beter woord, maar u weet hoe dat gaat: uit het oog uit het hart ... bij mij tenminste...’ Hij haalde nog eens geringschattend zijn wenkbrauwen op en zei toen, nijdig omdat hij zich voelde blozen: ‘Wij hebben sinds twee jaar een nichtje in huis: Marouchka Iljitch uit Nisch, omdat mijn moeder anders zoo eenzaam is. | |
[pagina 298]
| |
Ik had haar best willen trouwen, vroeger dan, ook al omdat’ (en hier liep zijn stem hakkelend omlaag) ‘mijn vader het niet wou...’ ‘Voivoda Stankovitch zal voor zijn knappe zoon wel een uitstekende partij uitgezocht hebben,’ onderbrak Chandanov hem. ‘... Maar nu met mijn nieuwe taak moet ik dat opzij zetten,’ besloot Christo woest. Wat had dat ingebeeld bolhoofd met zijn vader te maken? Doch Chandanov bleef er boven op zitten. ‘En zij?’ ‘Zij? Zij beschouwt mij als een vriend... Maar ze is nog heel jong...’ ‘Mag ik haar portret zien?’ Meteen strekte Chandanov een dikke linkerhand uit in de richting van Christo's borstzak, terwijl hij voldaan glimlachte in het zeker weten dat Christo minstens één foto bij zich zou hebben. Hij gaf de foto met afgewend gelaat. Het was een klein zwart kodakkiekje. Chandanov haalde een handloupe uit zijn vestzak en schoof met de foto onder de wijnroode schemerlamp. Christo had hem op dat oogenblik graag een trap in zijn breede rug willen geven. De stilte suisde en zijn oogleden brandden. ‘Merkwaardig, merkwaardig!’ zei Chandanov. Hij draaide zich om en rikketikte met de dunne loupe, die meer op een monocle leek, tegen het portretje: ‘Dit meisje dat u mij hier vertoont,’ (hij zei het op een toon alsof hij haar naakt voor zich had) ‘lijkt eenigszins op de vrouw die wij zoeken. Alleen is ze, hoewel knap, lang niet zoo uitzonderlijk.’ Hij hief speelsch zijn vinger op: ‘Maar deze vage gelijkenis kan u het zoeken slechts vergemakkelijken. Doch ik zei u reeds dat zij onvindbaar is als ... als ... een zeldzame wilde orchidee.’ Hij maakte met zijn beide handen een langzaam dansende beweging, die blijkbaar de prachtige buiging van een orchidee voor moest stellen; voor een diplomaat als hij natuurlijk de eenige bloem waarmee een ongewone vrouw te vergelijken viel; en hernam: ‘Maar nu ons plan! Het lijkt mij beter hier meteen op door | |
[pagina 299]
| |
te gaan; dan kunt u er vast over nadenken. Misschien vindt u zelfs nog verbeteringen.’ Maar meteen keek hij Christo aan met harde oogen die beduidden: ‘Probeer het liever niet!’ Hij bracht de loupe naar het oog, tuurde er door heen naar een stofje op zijn mouw en sprak: ‘Tot in de kleinste bijzonderheden heb ik mij alles voorgesteld. Via onze vertrouwenslieden wordt de springstof bij stukjes en beetjes over de Yougoslavische grens gesmokkeld. Doodgewoon als handbagage in de internationale treinen... De verouderde methode, die zelfs Alexandrov nog aanwendde, om een paar kerels met rugzakken vol kluiten dynamiet vanuit Bulgarije door de bergwildernis heen te zenden is niet meer op de hoogte van dezen tijd. Volgens de laatste berichten staat er veel te veel prikkeldraad aan de grens,’ (meteen trok hij de knieën van zijn scherp geperste streepjesbroek op, alsof hij bang was, haar aan de denkbeeldige versperring te scheuren) ‘en bovendien geeft de Yougoslavische regeering tegenwoordig overmatig veel geld voor gendarmes uit, waarvan het dientengevolge in het stuk van ons Macedonië dat zij stalen, eenvoudig wemelt. Ook u zult dus de eer hebben, bij uw eerstvolgende terugkeer met springstof te reizen.’ Hij spreidde de dikke vingers waaiervormig uit en tikte af. ‘Het kan doodgewoon dynamiet zijn, misschien ook cheddiet, nitrodynamon, ekrasiet of ammonal ... dat is van later zorg. Een en ander wordt in Skoplje opgeborgen. U bezorgt ons een nauwkeurige situatieteekening van de betreffende brug - zoo er één rustig in Macedonië kan rondwandelen, dan bent u dat wel. Verder, en gezien de autoriteit die uw vader bij de gendarmes heeft, zal ook dit u makkelijk vallen, verschaft u ons inlichtingen omtrent de wachtpost (of posten) bij de brug en hun aflossing. Een voettocht langs de Vardar in de Paaschvacantie lijkt mij tot dit doel geknipt.’ Christo luisterde gespannen. ‘Zouden we niet probeeren om ons uniformen van gendarmes te verschaffen?’ zei hij aarzelend. ‘Op die manier zouden onze mannen ongemerkt bij de brug kunnen komen!’ | |
[pagina 300]
| |
Chandanov wuifde afwerend: ‘Daar is reeds voor gezorgd! Bij een kleine schermutseling in de buurt van Bosiljgrad hebben wij reeds drie uniformen buit gemaakt. Ik kreeg er juist een bericht over.’ Hij wees met zijn duim over zijn schouder in de richting van een gesloten muurkast. ‘De voivoda die het zaakje voor ons opknapte is een handig schutter; hij trof ze alle drie recht in het gezicht, om aldus de kogelgaatjes in het uniformlaken te vermijden.’ Christo kreeg een misselijk gevoel in zijn maagkuil. Hij zag de drie uitgekleede lijken in de sneeuw liggen met hun verpletterde gezichten waar het bloed uitliep. Hij ging recht overeind zitten en hikte. Het liefst had hij achter de roode portière's, die zwaar en benauwd omlaag hingen, het raam open gegooid en zijn hoofd naar buiten gestoken in den regen, die hij omlaag hoorde plassen. Maar Chandanov glimlachte door: ‘Tot zoover is alles eenvoudig. Opdat het verder zoo blijve, moet de vrouw in het spel komen. Zij haalt de koffer in Skoplje, gaat haar oom bezoeken en brengt het valies ongemerkt bij de brug. Op dat punt is er geen straatweg langs de rivier; aan de eene kant zijn de akkers van het dorp; aan de andere hooge rotsen. Ondertusschen zijn onze mannen daar in hun veilige vermomming aangekomen. Vanzelfsprekend reizen ze als eerzame burgers met de boemeltrein, via Roumenië en Hongarije, met valsche paspoorten. Eenmaal ter plaatse wordt de wacht overmeesterd. Naar ik reeds ervoer, staat er meestal maar één gendarme. Een mijn is vlug gelegd. Dat kunnen we die knapen veilig toevertrouwen. De rest zullen we in de groote Europeesche couranten lezen.’ ‘En... als we die vrouw niet vinden? Moet de oude boer dan soms mee helpen?’ Chandanov blies verachtelijk voor zich uit. ‘Pffff! De Macedonische boeren zijn heden ten dage ons vertrouwen nauwelijks waard. Neen, in dat geval laten we ù de koffer transporteeren, hoewel de vrouw, die wij op een Amerikaansch paspoort laten reizen, natuurlijk veiliger gaat, via haar oom dan.’ | |
[pagina 301]
| |
‘Zooals u wilt,’ zei Christo kort. De gedachte om met een koffer vol cheddiet langs de Vardar te sjouwen kwam hem heelemaal niet schrikwekkend voor. Ook wilde hij een eind aan het gesprek maken. Hij voelde de behoefte om hardop te vloeken, alleen al wegens de eigenwijsheid van den ander. Hij bedwong zich, maar kon toch niet nalaten te mompelen: ‘De aanslag lukt zeker. Ik vraag mij alleen af wat wij er mee opschieten, zoolang wij het onderling niet eens zijn.’ Chandanov vouwde de handen onder zijn horlogeketting en zette langzaam en statig een hooge borst op: ‘U bedoelt?’ Christo lachte hard. ‘De strijd tegen de aanhangers van wijlen Boschilov natuurlijk! Waarom wordt die zuiveringsactie niet krachtiger doorgezet? Alle couranten drijven de spot met onze verdeeldheid, niet alleen in Yougoslavië, maar ook in Frankrijk!’ Chandanov had zijn schrijftafella open gedraaid en er een klein zilveren kunstvoorwerp uit genomen: het geweer met de doodskop en daaraan de wimpel met het devies van de V.M.R.O.: ‘Vrijheid of Dood’. Het was een teeken dat alleen de voivoda's bezaten, en toen Chandanov het met een harde tik op het glazen blad van de rooktafel legde, wist Christo al dat verdere vragen en opmerkingen overbodig waren. Chandanov tikte met zijn korte wijsvinger tegen het geweer, en keek Christo met omlaag getrokken wenkbrauwen aan: ‘Ik hoef u niet te zeggen, jonge vriend, dat dit gesprek plaats gevonden heeft in dit teeken!’ Hij krabde met zijn nagel peinzend langs het woord ‘Smert’ en zei toen met een lichte buiging: ‘Goeden nacht! Hier zijn uw papieren met alle bijzonderheden. Onthoud het goed: voortaan houden wij slechts voeling per telefoon. U kunt in elk café telefoneeren, alleen staat mijn nummer niet in de officieele gids.’ Hij glimlachte en stelde zich lichtelijk voorover gebogen naast de deur op om zijn gast uit te laten. Tegen de achtergrond der klassieke beeldhouwwerken stond hij er in zijn bleeke verzorgde vadsigheid als een marsepeinen pop. Alleen zijn oogen vormden twee harde glinsterende kringetjes. Terwijl hij de trap afliep | |
[pagina 302]
| |
dacht Christo er over na, waar hij zulke kringetjes eerder gezien had. Opeens wist hij het: de ronde monding van de revolverloop die de comitadji in Kounovo recht op zijn oogen gericht had. Buiten op straat haalde hij diep adem en liet de regen met genot over zijn gezicht loopen. Het was een ontstellende en benauwde avond geweest. Maar het ontstellendste van alles: hij wist nu hoe hij zich zelf maanden lang in zijn gevoelens bedrogen had. Hij was vagelijk verliefd geweest op zijn nichtje Marouchka. Waarom? Enkel omdat ze op Milja Drangov leek, de kleine ondankbare Bulgaarsche die hij in Kounovo losgesneden had en die hij nu weer terug moest vinden. Zij hadden elkander het leven gered; dus wie weet?... Hij herinnerde zich de woorden van zijn vader: ‘Jeugdliefde! Bah!’ En ondanks de snijdende regen voelde hij een heerlijke warmte in zich opstijgen. De eerste weken in Parijs waren een verwarrend wonder. Maar ook daaraan kwam een eind. Bij zijn achtervolgingen tusschen de aschgrauwe huizenrijen door leerde hij ook buurten kennen die niet in zijn gidsje ‘Parijs in tien dagen’ stonden, en langzamerhand werd Parijs een harde, ongastvrije stad die hij alleen van buiten bekijken kon en waarin hij steeds een vreemdeling bleef. En toch boeide de stad hem elken dag opnieuw. Parijs had honderd reuken en duizend gezichten. Rond de Hallen stonk het naar slecht-bijgeveegde bloemkool en de buurtwinkeltjes met hun open étalages roken naar olijfolie en ranzig vleesch. Hij wist nu dat de vrouwen in de buurt van de Porte de la Villette hoofddoeken droegen en glanszijden rokken, terwijl de vrouwen uit het parade-Parijs, de buurt der groote boulevards, elegant en zelfbewust op hooge hakken rond trippelden in een wolk van parfum. Maar ook wist hij dat de heete walm die uit de roostergaten van de ‘Metro’ opsteeg, de meest verpestende stank op aarde was en dat de goedmoedige Fransche arbeider, die hij in kleine restaurants ontmoette vol geestige moppen zat die hij er met een dralende neusstem uitgooide. Doch waar was de echte | |
[pagina 303]
| |
hartelijkheid van mensch tot mensch? Bijna niemand sprak langer met een onbekende dan de beleefdheid gebood; hier was geen kans op de plotselinge vriendschappen van één avond, zooals in de Balkan, die altijd in afmattende en toch hartverheffende drinkgelagen eindigden. Hier leefde elk afzonderlijk of in gesloten groepen, en Christo at, sliep en werkte alleen, ook al wegens Chandanov's verbod om zich met de andere Bulgaarsche studenten te bemoeien. De hoeren met wie hij soms sliep, uit louter eenzaamheid, gaven hem een bitter en vijandig gevoel, en zijn rennen door Parijs leek weldra op het ronddraaien in een mallemolen. En Milja bleef onvindbaar. Honderd maal had hij haar meenen te zien, tusschen de wachtenden achter de roode deuren van de Metro, op terrassen en rond straathoeken. Hier was het een donker oog dat aan haar herinnerde, daar een snelle en lenige gestalte. Maar rond de straathoek, wanneer hij haar had ingehaald, was het een onbekende. Het liep tegen Paschen en de lucht was soms zomersch blauw. En toen hij voor de drie en dertigste maal teleurgesteld de groote groene hall van de Gare de l'Est verliet, waar de propvolle treinen uit de Balkan aankwamen, besloot hij te vertrekken. Wanneer hij haar hier niet vond, dan in Bulgarije. Hij glimlachte wanneer hij aan de hooghartige Chandanov dacht, die toch één ding niet wist: dat het Milja Drangov was, die Christo naar de geheime Organisatie gedreven had. Hij telde de oorzaken op zijn vingers af, gelijk Chandanov zijn springstoffen. De haat tegen zijn vader, het vage idealisme, de doffe kreet naar nieuw en anders, de hoop op een ontmoeting met haar. Maar wat was daarvan het sterkste? Zij, Milja... |
|