| |
| |
| |
XV De dood van een haidoek
ZIJ werd wakker in het blauwe licht van den morgen en staarde een oogenblik onrustig naar de vreemde omgeving. De laatste dagen hadden ze geen twee keer onder 't zelfde dak geslapen: Petrich, Melnik, Sveti, Vratch, Kiustendil, Razlog, Bansko: overal had Todor met de voivoda's gesproken en telkens moesten ze gescheiden slapen. De eenige verklaring die ze te hooren kreeg, was dat Macedonië en Sofia twee verschillende dingen waren.
Eergisteren en gisteren had ze het niet zoo naar gevonden als vandaag. Want het was 26 Augustus, precies een jaar geleden dat ze samen in het struikgewas geslapen hadden, aan den voet van den Rouien.
Hij zou er wel niet aan denken. Maar toch wilde ze er hem aan herinneren. Ze keek op haar horloge: het was half vijf. Vanuit het raam kon ze net een hooge graat van de bergen zien, waar de sneeuw dof en grauw op de zon lag te wachten. Iedereen sliep nog. Aan de overkant van de vreemde straat stond een bruine ezel suffig tegen een muur en schurkte af en toe zijn magere botten tegen de steenen. Telkens maakte hij trage kauwbewegingen in de richting van een kapotgeplozen zonnebloem die op de steenen lag, en trok zijn kop dan weer mismoedig terug. En meteen wist ze het: waarom zou ze geen bloemen gaan plukken? Wanneer ze hard liep dan kon ze net voor het ontbijt terug zijn, want het was ver en om een armvol bloemen bij elkaar te krijgen had ze best een uur noodig.
Vijf minuten later was ze op straat. Een beetje duizelig door de koude morgenlucht liep ze stilletjes tusschen de stomme muren door, die telkens door een breede hofpoort onderbroken werden. Boven een der muren die er veel witter uitzag dan de andere rees een ritselende populier in de lucht, hooger dan het huis zelf. Ze keek nieuwsgierig naar boven, maar de
| |
| |
gordijntjes voor de tralievensters waren dicht. Dat was het huis dat Todor haar den avond te voren had aangewezen.
‘Wij praten zoo dikwijls over Ilinden,’ had hij met nadruk gezegd, ‘maar weet je waar een deel van het geld voor den opstand vandaan kwam? Uit dat huis!’ En na het avondbrood, in de woonkamer van den voivoda had hij haar de geschiedenis verteld:
‘Het was een denkbeeld van Sandansky. De opstandelingen hadden geweren, revolvers en veel munitie noodig. Maar de Montenegrijnen en de wapensmokkelaars die met hun kleine schoeners de eene lading na de andere aan de Albaneesche kust brachten, gaven die natuurlijk niet voor niets. Toendertijd werkte er een Amerikaansche missie van de Methodistische kerk in Macedonië. Een der leden daarvan, een verpleegster, Miss Stone, werd door de comitadji's in de buurt van Gorna Djoumaja ontvoerd. De Amerikaansche consul in Constantinopel kreeg bericht dat zij tegen betaling van 25.000 Turksche ponden vrijgelaten zou worden. De missie stemde toe en de consul reisde in eigen persoon van Sofia naar Gorna Djoumaja, om het geld af te leveren. De goudstukken waren in kistjes verpakt, de kistjes werden in Sofia op ezels geladen en de heele karavaan ging op weg onder bewaking van een compagnie Turksche soldaten. Want het gouvernement wilde weten waar het geld heenging om op die manier de comitadji's te pakken te krijgen. Maar in Gorna Djoumaja kwam geen enkele comitadji opdagen en de Amerikaansche consul kreeg elken dag op geheimzinnige manier het verzoek, ergens anders heen te gaan. Zoo trok hij met zijn ezeltjes dagen lang Macedonië door; en elken nacht stonden de grauwtjes in een andere stal, waarvoor de Turksche soldaten woedend de wacht betrokken. De reis eindigde in den hof van het witte huis te Bansko. Daar woonde een bekeerde Bulgaar, die in de school van de Amerikaansche missie voor predikant gestudeerd had; en natuurlijk nam de consul zijn intrek bij den rechtleerschen boer, ook al omdat hij goed Engelsch sprak. 's Morgens verklaarde
| |
| |
de consul dat hij moe was van het rondtrekken over de slechte wegen; en met achterlating van zijn ezeltjes keerde hij eenvoudig te paard naar Sofia terug. Toen de Turksche ambtenaren zich op de kostbare lading stortten, vonden ze enkel vier en twintig kistjes vol met grint. En denzelfden dag werd Miss Stone vrij gelaten.
Het geheim bleef onoplosbaar, voor de Turken tenminste, die het goud toch met eigen oogen hadden zien inpakken en opladen. Maar de onvindbare comitadji's lachten. Soms hadden de ezeltjes 's nachts in stallen gestaan die een geheime kelder hadden, waarvan de toegang onder het stroo lag; en in het holst van den nacht wanneer de soldaten sliepen, werden telkens een paar kistjes met goud verruild voor even zware en even goed verzegelde kistjes met grint. Terwijl deze goocheltoeren plaats hadden, werd Miss Stone ook van het eene huis naar het andere vervoerd, geblinddoekt natuurlijk, ondanks den nacht. Overigens was haar geleide uiterst beleefd. En toen de nachtelijke afbetalingen voorbij waren, kwam zij te voorschijn op een heel ander punt dan de Turken haar zochten. En wondelijkerwijze wist zij zich niets meer van de mannen te herinneren die haar begeleid hadden, noch van de plaatsen waar zij geweest was. Zij had enkel kamers gezien, nooit wegen of dorpen, en zij had geen oogenblik het vermoeden gehad, dat zij 25.000 Turksche ponden waard was. Zoo kwam de V.M.R.O. aan geld voor den opstand. ‘En’ had Todor er aan toegevoegd, ‘ik geloof dat die oude geschiedenis nu weer actueel is.’
De voivoda had niets geantwoord; hij had vaagjes geglimlacht en verder norsch voor zich gekeken.
Ze dacht er over na terwijl ze over het steenige pad tusschen de maïsakkers liep. Had de V.M.R.O. weer groote geldmoeilijkheden? Bereidden ze toch weer een groote opstand voor? En waarom had de voivoda van Bansko heelemaal niet gelachen, zooals de rest van de kerels, die het uitgebulderd hadden vanwege de dure pleegzuster?
| |
| |
Ze moest over een zijarm van de beek springen, die in wijde windingen uit de bergkloof naar beneden kwam. Vanaf de eerste hoogten achter het dorp gezien lag het water in de doffe morgenschemering onbewegelijk tegen de berg aan alsof het van tin was, en zoolang ze het ruischen niet hoorde leek het enkel een helle streep, tegen de donkere boschwand aangeschilderd. Maar hier liep het opeens levend en vlug, in glanzende gorgelingen onder haar voeten door. Het was uit met de beklemmende stilte; de stomme morgen werd mededeelzaam, tot de steenen toe kregen hun levende kleuren terug, heel anders dan in de stad, waar ze allemaal eender leken, ook al waren ze grauw of geel. Maar hier lagen keien die zoo wit waren als vogeleieren, en andere, die dwars waren doorgebroken en er uit zagen alsof er verroest ijzer in zat en daarnaast stukken die lichtgroen glansden als een gemaaid veld en toch roomgele aderen hadden. En overal glommen puntjes en vlekjes als zat er zilver doorheen gesmolten. De steenen hier waren ook heel anders dan in de heuvels rond Kounovo; ze herinnerden aan het leven, niet aan den dood. Ze hadden rimpels net als een mensch, en de groote brokken grijnsden en trokken gezichten. En ook het water had honderd stemmen, het dreinde langzaam voorbij de aardkluiten met mos, zeurig als een ontevreden kind, en dan spoot het ineens met zooveel geweld, dat het zich verslikte in zijn eigen vaart en in zwierende kringen vol tollende schuimblaasjes weer omhoog scheen te willen schieten.
Maar ze moest zich haasten want ze had nog geen enkele bloem. Die groeiden hooger, voorbij de grinthellingen, daar waar onder de sparren het mos begon. Ineens bleef ze getroffen staan; de top van de Kamenitza glansde als een oog dat openging. De sneeuw gloeide als de zon zelve, zoo brandend en onbereikbaar hoog dat ze er radeloos van hikte. Ze nam langzaam haar vuisten van haar borst en hief ze naar het licht en draafde toen verder de zon tegemoet. Het licht scheen van de bergkruinen omlaag te kruipen, maar eer ze drie keer met de oogen kon knippen, stond ze er zelf midden in.
| |
| |
Nu werd het loopen vanzelf huppelen, en ze riep links en rechts goedenmorgen naar elke boom die ze van gisteren kende. Daar was de steile helling, en ze klauwde hijgend naar boven op handen en voeten, met haar gezicht dicht tegen den grond, om de aardbeien beter te kunnen zien. De meesten waren volrijp en hingen als dikke roode droppels onder drie gekartelde blaadjes. Met tien stappen links en rechts had ze haar zakdoek vol. Toen ze haar neus er in stak, rook ze alle verrukkingen van het warme, wilde Piringebergte.
Elk van die vruchtjes was een levend wezen; het had kleine bruine poriën, net als een echte huid. En wanneer je ze kapot drukte op de tong proefde je de heele heerlijkheid van den zomer.
Zij schudde heftig het hoofd want ze kreeg het warm bij de gedachte aan straks: om Todor tegemoet te komen met een handvol vruchten en een arm vol bloemen.
Zoodra ze haar anjers bij elkaar had, wipte ze over de steenen naar beneden. Want ze had honger en voelde dezelfde leegte die ze in zich kreeg wanneer ze lang naar de bergen staarde. Straks kwam eerst de sterke zwarte koffie, met regenboogbelletjes bovenop, die je een hartklopping gaf wanneer je ze te vlug opslurpte, daarna de kiselo mleko met maïsbrood, en dan de aardbeien toe. Hollen Milja, de zon is al voorbij Bansko. Daar komt de herder met zijn geiten; het is nog niet zoo laat, want het waterrad van de zaagmolen staat nog stil, maar haast je toch, want misschien moeten we vandaag verder. De laatste maïsakker, een stukje braakveld vol steenen, het eerste huis. De buffels liggen al in de zon; gelijk hebben ze. Maar waarom kijken de boeren mij zoo vreemd aan? Omdat ik mijn Macedonische jurk draag of misschien omdat mijn hoofddoek in mijn hals gegleden is? Ik heb geen handen over om hem recht te trekken; links bloemen, een arm vol, rechts vruchten, en die moet ik voorzichtig dragen want ze zijn overrijp, en wanneer ik ze te veel schud, dan drukken ze elkaar in mijn zakdoek kapot, het sap maakt nu al roode vlekken. En ze moeten heel blijven voor het verjaarsontbijt!
| |
| |
Vanaf zijn smal balkon waar hij zijn morgenkoffie dronk, zag de voivoda haar aankomen. Ze holde zoo hard dat achter elk van haar voeten een stofwolkje bleef zweven. Hij kende geen mythologie en was evenmin poëtisch aangelegd; anders had hij zeker zijn cigaret uit zijn mond genomen en tot zich zelf gezegd: ‘Daar komt de godin van de zomer, der bloemen en vruchten! Wie anders dan zij kan zoo bekleed zijn met het rood van de dageraad, terwijl de zon in haar oogen woont en de wind in haar haren, die telkens anders zwieren? Haar linkerborst is bedekt met bloemen, de rechter met vruchten; zoo houdt zij haar intocht in het dorp, tusschen buffels, schapen en ezels door; en niemand die haar herkent, want iedereen denkt dat de goden reeds lang dood zijn. Alleen geleerden en schoolkinderen herinneren zich nog vaag hun namen. De goden zijn morsdood, jazeker; maar indien er ooit een vrouw het geloof in de godin van den zomer weer wakker zou kunnen maken, dan is deze het wel, met haar oogen, die grooter zijn dan menschenoogen, en met haar mond, rood van vruchtensap.’
De godin van de zomer, die niet wist dat zij het was, liep zwijgend het houten trapje op, en stiet de deur van Todor's kamer open. Vlak voor het omgewoelde bed bleef ze onbewegelijk staan en de godinnegestalte viel plotseling van haar af: de bloemen ritselden uit haar hand, de vruchten vielen op het laken, de zwierende haren zonken stil rond haar hoofd en het licht van de zon ging uit haar oogen weg.
De godin van de zomer was een klein schreiend meisje geworden, dat haar armen uitstrekte over het omgewoelde bed en haar vuist vastdrukte in de plek, waar onder het kussen een revolver gelegen had.
Boven op het kussen lag een stukje papier. ‘Ik ben op reis. In je kamer ligt een brief.’
Tot de brief toe was het een paar stappen, maar het duurde lang eer ze hem vond en nog langer voor ze hem open dorst te scheuren. Ze had het gevoel dat alles voorbij was; wat kwam het er dan nog opaan of ze de brief nu las of een uur later?
| |
| |
‘Ga naar Ivanov te Budapest, met de brief die je daar Poste Restante vinden zult, en wacht daar op mijn telegram. Todor.’ Dat was alles.
Milja verliet het huis zonder naar de andere kamer terug te gaan, en de vrouw van de voivoda bromde omdat ze een groote roode vlek van de kapotgedrukte boschaardbeien uit het laken wasschen moest. De verwelkte bloemen veegde ze met haar voeten onder het bed. Toen de voivoda het roode laken zag, waarop Todor geslapen had, haalde hij zijn beide borstelige wenkbrauwen op en knikte, alsof hij van meer wist en dit rood voor hem een bijzondere beteekenis had.
Tusschen de schaarsche reizigers die de Predeal Express van Bucarest naar Weenen voerde, viel Todor Alexandrov geenszins op. Met zijn donker reiscostuum en verzorgd uiterlijk onderscheidde hij zich niet van den rijken tabakskoopman in het compartiment naast hem. Wie kan heden ten dage een gezantschapssecretaris aan zijn kleeren van een opiumhandelaar onderscheiden? En een beroepsrevolutionair is de laatste man die er op gesteld is om door zijn uiterlijk op te vallen.
Todor Alexandrov was een rustig reiziger. Hij scheen alleen veel minder last te hebben van de hitte dan de anderen, maar geen van hen vermoedde dat dit kwam door zijn harde leven in de gloeiende Macedonische heuvels. Toch was het Macedonië dat hem uit den slaap hield. En de gedachte aan Milja evenzeer. Maar hij dacht niet aan haar wilde mond, doch aan haar groote kinderoogen die in hun onbedorvenheid dadelijk gezien hadden wat er met de organisatie schortte. Beter dan hij zelf, wiens oogen door het aanschouwen van vijftien jaar bloedige troebelen rood doorloopen waren.
Hij had haar laten praten; zij kende het kwaad, maar niet het geneesmiddel. Kinderlijke romantiek, de veldtocht dwars door Macedonië die zij zich voorstelde! Het zou anders en beter gaan! Terwijl de trein hem voortschokte door de heete kloven der Karpathen, dacht hij er rustig over na, zooals
| |
| |
alleen een aartssamenzweerder dat doen kan, die zich kriegel gaat voelen wanneer na vele jaren de revolutie routine wordt. Eindelijk kon hij dan de groote ruk doen, om de Organisatie te bevrijden, en met één slag alles aflossen wat hij Macedonië sinds jaren te kort had gedaan. Wat was het bommenwerpen door comitadji's die onder voogdij stonden van de Bulgaarsche regeering? Kinderspel, en vernederend op den koop toe, want wanneer de ministers in Sofia het zakgeld weigerden was er zelfs geen geld voor projectielen. Geen mogelijkheid om na de starre vredesverdragen weer tot een herstel van het oude Macedonië te komen, dat nu op raad der diplomatieke marskramers in Parijs in drieën gescheurd was. Het middel van Milja dan? Een woeste, onverwachte aanval en een nieuwe oorlog? Het zou weer een burgerlijke krijg worden, met burgerlijke vredesverdragen, door de zelfde machthebbers gedicteerd: en Macedonië zou opnieuw versjacherd worden. Drangov en Deltchev hadden van een onafhankelijk Macedonië gedroomd, als middelpunt van een broederbond van Balkanstaten. Maar wie belette deze verbroedering? De oude, maatschappelijke orde die de landen enkel afmeet naar hun bezit aan vee, goud, koper, koren, rijst, opium, tabak. In naam van deze orde werden duizenden menschen verkwanseld om zoogenaamd strategische redenen; enkel daarom was Macedonië zoo kapot gepeuterd, opdat er een veilige reep zou komen aan weerszijden van de Orient-Express-lijn. Er was maar één mogelijkheid om Macedonië te redden: de aanvaarding van het geheime aanbod uit Moskou, om de V.M.R.O. voortaan met geld en wapens te steunen. Bulgarije en Jougoslavië moesten allebei onderst boven: alleen uit de chaos kon Macedonië weer opstaan, een nieuw land van kleine boeren, waar voor den enkeling met kwanselen geen voordeel meer te halen viel. Dat was wat Milja bedoeld had en wat zij niet uit kon spreken, noch tot stand brengen, omdat zij niet verder dan de grenzen van Macedonië zag. De tocht naar Vardar zou een heldhaftige zelfmoord geweest zijn, een laatste verblindende flikkering, vóór de organisatie
| |
| |
stierf. Maar wat beduidde dat naast de communistische opstand, die op alle punten van de Balkan tegelijk uit zou breken, in Bulgarije en Montenegro, in Macedonië en Kroatië? Een nieuw en grooter Ilin Den; een vuurgloed die niet enkel van den Pirin tot den Korab reiken zou, maar van de Zwarte Zee tot de Adriatische, van de Donau-Delta tot Triest, van Solun tot Budapest. Een brand die de sterren hooger dooven zou dan de vuren van Ilin Den het gedaan hadden, maar die ditmaal door één man ontstoken zou worden. Hoe de strijd ook afliep, het zou voor hem een overwinning wezen op den dood. Todor Alexandrov, comitadji en oorlogsmisdadiger, zou buiten Macedonië gauw vergeten zijn; doch de geschiedenis zou zeker spreken van Todor Alexandrov, stichter van de Radenrepubliek Macedonië...!
Hij kon het doen: Milja had een eind gemaakt aan zijn aarzelingen, aan zijn klein en verkronkeld bestaan dat anderen voor groot hielden. Hij had zijn vuur vernieuwd aan haar vuur. Hij had alles genomen wat zij gaf, en kon haar niets teruggeven. Zij was binnengedrongen in zijn sombere geslotenheid, zooals een vogel een kamer binnenvliegt. Wat kon hij haar geven? Hij had haar enkel de zorgen willen besparen door zijn eigen zorgen voor zich te houden. Zij was een kleine comitadji, die gehoorzamen moest en dus gehoorzaamd had, ook in de liefde. Liefde? Hij had enkel bij haar uitgerust, wanneer de eenzaamheid en de teleurstelling te groot werden. Maar voortaan zou er geen eenzaamheid meer zijn; enkel een nieuwe groote strijd tegen de oude macht die Macedonië vermorzelde.
De oude macht staat stevig en poogt alles wat haar aanrandt uit den weg te ruimen. Want alles wat bestaat wil voortbestaan, en vecht zonder genade voor eigen behoud. De oude macht heeft haar politie, haar leger, haar geld, haar spionnen. Terwijl Alexandrov naar Weenen reisde, om daar een afgezant der Sovjetrepublieken te ontmoeten, was hij door de Bulgaarsche regeering reeds ter dood veroordeeld. Men wist
| |
| |
de voivoda's te overtuigen dat hij Macedonië verraden wilde, en de meesten zijner ochrana's werden omgekocht.
Bij zijn terugkeer had hij de voivoda's in Melnik bijeen geroepen, een stadje dat diep in Bulgaarsche Macedonië tegen den bergwand hangt als een gems tegen een rots. Op een der steile paden die naar Melnik leiden stond Todor plotseling alleen tegenover den dood.
Houthakkers vonden hem een paar dagen later in het struikgewas, recht onder de plek waar een paar adelaren zwevend en kantelend hun kringen sloegen.
De kogels die hem gedood hadden waren aan de rugzijde naar binnen gedrongen en generaal Boschilov volgde hem zonder verwijl op als eerste voivoda van de V.M.R.O. Alle Balkanbladen schreven over het raadselachtig einde van den raadselachtigen voivoda. Sommigen deden het smalend, anderen met heimelijke bewondering; maar allen waren het er over eens dat met hem de gevaarlijkste man van de Balkan verdwenen was. Iemand van wien men alles kon verwachten, omdat het hem allereerst om oproer, daarna pas om beginselen en in de laatste plaats om geld te doen was. Zelfs zijn vijanden gaven smalend toe dat met hem de laatste ware haidoek van de Balkan was heengegaan, wiens naam waardig was om genoemd te worden naast andere gehangenen en doodgeschotenen, zooals Christo Botev en Vassil Levsky.
Maar een ding vergaten de bladen te vermelden: dat er nog nooit een groot haidoek gestorven is, of zijn dood werd gewroken. Misschien vergaten ze het omdat Alexandrov bekend stond als de eenzaamste onder eenzamen, een man om wiens dood zich wel niemand lang zou bekommeren.
|
|