Inleiding
In de vierde druk van mijn autobiografie Het leven van een landloper (1979) heb ik mijn eigen Londense belevenissen neergelegd uit de periode 1941-45. Ongeveer tegelijkertijd verscheen deel 9 van dr. L. de Jongs Het koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog. Het openbaarde mij een Londen waarvan ik, net zoals verreweg de meeste Londense Nederlanders, heel weinig afwist: het Londen van de ministers, hun onderlinge twisten en hun strijd tegen de koningin om de macht in het na-oorlogse Nederland. Vele gedeelten in deze nieuwe aflevering van het levenswerk van mijn oud-collega bij Radio Oranje heb ik met grote waardering en soms met bewondering gelezen.
Bij de lezing van één gedeelte, dat in de vaderlandse pers juist een buitensporige sensatie verwekte, gingen mijn nekharen echter overeind: de bladzijden over de dubieuze figuur François van 't Sant, die, in opspraak gekomen, in 1935 zijn ontslag had moeten nemen als hoofdcommissaris van politie in Den Haag, en later in Londen optrad als particulier secretaris van koningin Wilhelmina.
In dit fragment onthulde dr. De Jong op Van 't Sants autoriteit dat er in 1924 een sindsdien spoorloos verdwenen prinsenkind zou zijn geboren uit een eveneens onvindbaar geworden mejuffrouw Elisabeth le Roi, waarbij Van 't Sant, zogenaamd om de reputatie van het huis van Oranje te redden, het vaderschap van dit kind eerst had toegeschreven aan een hooggeplaatst landsdienaar.
Na enig onderzoek, en na raadpleging van bronnen die dr. De Jong niet heeft kunnen of willen benutten kwam ik tot de overtuiging dat 's rijks geschiedschrijver zich door de geslepen ex-politieman in diens streven naar (zij het postuum) eerherstel een fantastisch verhaal op de mouw had laten spelden. Ik meende deze legendevorming niet onweersproken te moeten laten, ook omdat er op de nagedach-