‘Een vrouw natuurlijk,’ zei hij hard. Robert wrong zich los en keek hem aan. ‘Ja,’ zei hij kalm.
‘De hoeveelste?’
‘De vierde. De laatste.’
‘Niet meegerekend wat zoo tusschendoor gebeurde dan zeker.’
‘U hebt gelijk. Maar dat is voorbij. Ik weet nu, dat liefde trouw beteekent.’
‘Een groote liefde dus?’ Halling liep snel de gele kamer rond, en sloeg telkens met zijn vlakke hand tegen de nikkelstalen machinemodellen.
Robert knikte. ‘Ja,’ zei hij hard en heftig, ‘ja, ja!!’
Halling liet de turbine los, die hij hard omklemd had en legde zijn handen weer op Robert's schouders. Zijn oogen waren fel en rood.
‘Stommeling, weet je dan nog niet dat elke groote liefde kapot gaat? 't Is waar, je hebt er den tijd niet voor gehad, zooals ik....’
‘Den tijd niet? Een leven kan zich afrollen als een film, in een week, in een dag, in een nacht....’
Ze hoorden elkander lachen, en lachten harder, om elkander tot zwijgen te brengen. En opeens keken ze allebei naar den spiegel, en zagen twee dwazen, die lachten, omdat ze allebei wisten, dat een van beiden sterven moest.
Aarhuus sprak het eerst.
‘U is niet de eenige, die verwoest is.... Maar dat wilde ik niet zeggen.... Wat ik zeggen wilde, is dit: zult u ooit gelukkig kunnen zijn met een vrouw, wanneer ik haar vertel, dat u uw woord brak?’