De laatste ronde
(1929)–A. den Doolaard– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
Voor Pop | |
[pagina 5]
| |
Eerste hoofdstuk
| |
[pagina 6]
| |
plus lint zag, sloeg hij enkel met zijn klappenhand op zijn eigen knie. Stond op en ging weg. Zonder zijn katertje één druppel melk te geven. Toen werd Tipsy kwaad en sprong in de prullemand. De prullemand sloeg om. En toen had Tipsy speelgoed genoeg. Want de prullemand lag vol verscheurde brieven. In de hoek alzoo lag de prullemand met snippers in drie kleuren: lichtgroen, crême en lila. Bovenaan de flarden van een portret: een scheur dwars over den mond, en het voorhoofd in tweeën gebogen. Tusschen de dubbelgevouwen krullen stak een envelop, het eenige ongekreukte in de wildernis van papier. Het adres ‘Robert Day, Esq.’, strak en recht geschreven met fijne beheerschte uithalen, spotte tegen het geschonden voorhoofd. Maar toen Robert Day, Esq., dezen brief ontving, was hij allang Robert Day niet meer, maar een namelooze die over den asphaltweg naar het Park den dood tegemoet liep met al de snelheid van een getraind Rugby-speler in de three quarter positie en al de vurige vastbeslotenheid van zijn twee en twintig jaren blonde jeugd (Achterovergekamd en scheiding links), die hij om drie maanden donkerheid vernielen wilde. Vernielen, omdat het volwassen kind dat voor hem het leven en de toekomst beteekende, vijf andere vingers door haar permanent wave had laten warren. Zij deed het om hem wakker te maken voor een leven, wilder dan hij het kende. Maar hij, met wijdopen en diepverschrikte oogen, koos den dood. Hij zou straks in het water stappen met dezelfde vlug- | |
[pagina 7]
| |
heid waarmee hij anders op een bus sprong. Alleen de richting was anders. Het had eenvoudig geen zin meer voor hem om de drie of vier plaatsen te bezoeken waar hij zijn leven doorbracht: het cargadoorskantoor, het rugby-veld, de bioscoop, de dancing en zijn voor drie kwart leege kamer. Want het meisje met de zorgvuldig gegolfde haartooi, de regelmatig en onberispelijk lachende mond, en de voorbeeldig omhulde harde gladde ledematen (dat die konden verlangen naar handtastelijke bewondering was nooit in hem opgekomen), wachtte niet meer op hem eens of tweemaal in de week om halfzes, liet hem niet meer hartstochtelijk haar hand vasthouden in de movies, riep niet meer: ‘Well played, boy’, wanneer hij 's Zaterdags tusschen drie en vijf over de schouder van een vijandelijken back heendook en den ovalen bal achter de touchline met zijn heele lichaamsgewicht op den grond deed bonzen. Hij had het donker teeken, het vrije woelen in haar weerloos haar, niet begrepen als een zwijgende bekentenis dat zij hem óók beminde met de regionen beneden haar halsopening en onder haar Celanese silk. Zij had het hem willen vertellen via een ander - maar zij wist niet, dat zijn wereld aan een haar van haar hoofd hing; en daardoor had het kunnen gebeuren dat vijf vingers in één streeling zijn jong bestaan braken. Het leven was voor hem nu een helverlichte dancing, die uitging - alleen liep hij een beetje verder dan de anderen den nacht in. Verdrinken! Twee voeten in den modder, twee andere voeten | |
[pagina 8]
| |
in lakschoenen op rem en debrayage - twee handen die zich in den nacht dompelen, twee andere handen die het contact afdraaien, de rem aanrukken, - en het portier open werpen - een kleine plons en de metalen klap van een deur die dichtslaat - modder en borrelingen, - ‘hier, godverdomme, laffeling’ - visioenen van groene luchten en roode boomen uit een pastorale weggeslagen door slijm en de bittere verstikkende smaak van zwavelige modder - twee lijnen tuimelend langs den waterkant - snel wegschietende kiezels onder een gezicht dat blind wordt voor den een, een druipend stuk parknacht voor den ander, dat hij onverschillig achter in de auto dondert. De 8-cylinder Marmon trekt snel weg. Kijken wie of wat hij gered heeft doet hij niet; de economische theorieën van Halling Aarhuus, fabrikant van zoolleer, gloeilampen, automobielen en kunstzijde, aandrijver en beheerder van drie concerns, laten geen ruimte voor zulk een tijdverspilling. Hij had alleen gezien, dat de jongeman er onder den modder wat hij op zijn club genoemd zou hebben moe, bleek en melig uitzag; maar bovendien, dat hij zijn eigen breede, doch zijdelings smalle schouders had en even groot was als hijzelf.
Toen Robert Day ontwaakte, merkte hij dat de nachthemel van groen zeer lichtblauw geworden was. Het plafond, waar hij tegenaan keek, had den starren vorm van een vierhoek: een onomstoote- | |
[pagina 9]
| |
lijk bewijs dat hij weer op aarde was. Hij voelde hoe een venijnig licht hem van achteren af bestraalde. Het divandek aan weerskanten van zijn beenen was hevig geel, de muren waren citroengeel. Rondom den muur liep een blinkend rek, waarop nikkelstalen machinemodellen stonden, die venijnig flikkerden in het licht van de plotseling zwaaiende lamp. De stem, die tot hem sprak, was van een onverschillige, zorgvuldig gepolijste hardheid. ‘Bekom gerust van Uw verbazing, en kom vooral niet overeind, straks kunt U mij in pleno aanschouwen. Dat ik reeds drie minuten praat is niet zoo belangrijk als dat er hiernaast, achter een blauw gordijn, dat U dadelijk in een hoofdomdraaien zien zult, kleeren liggen. Gebaad bent U. De electrische klok in de kleedkamer loopt gelijk met deze hier, recht voor U uit.’ Boven een vierkant van witglazuren tegels, waarop in rood een hoogoven brandde, zag Robert Day twee roode richtingwijzers van een auto, die op de kopergele wijzerplaat zonder cijfers loodrecht op elkander stonden: kwart over twaalf. ‘Over een kwartier, half een dus, verwacht ik U hier terug. Ben ik er nog niet en wordt er getelefoneerd, dan bewijst U mij een dienst en antwoordt namens den secretaris, dat ik eerst om half twee te bereiken ben. Een uur beschouw ik voor ome overeenkomst als voldoende. So long.’ Robert kwam overeind. De stem was weg, de kamer leeg. Onder zijn bloote voeten voelde hij een dikke veerkrachtige mat - geel. De deur was | |
[pagina 10]
| |
met metalen platen beslagen - geel. De lange werktafel op massieve trapeziumvormige pooten was enkel gevernist - geel. Middenop stond een schakelkast met twee telefoonhoorns. Achter het blauwe gordijn, in rechte lijn met de telefoon en een nikkelen bureaustoel was de badkamer. Hij wierp den gelen badmantel met blauwe omslagen af en rook plotseling op zijn huid de harde geur van teerzeep. Het bad was niet schoongespoeld; aan weerskanten waren moddersporen. Hij draaide snel de kraan open en spoot ze weg met een harden straal uit de handdouche. Aan den muur hing zacht ondergoed: wol en zij, blauw. Aan een andere haak hing een pak uit tweekleurige tweed. Het paste volkomen, ook de schoenen. Terwijl hij de doorweekte brieven uit zijn zakken van de verwarming afhaalde, rinkelde de telefoon. Hij vernam, dat Herr Heynold uit Düsseldorf vooraanmelding wenschte bij Halling Aarhuus, Harrow. Gesprek één uur precies, Greenwich time. Aarhuus wenkte hem naar de tafel, waar zij tegenover elkaar gingen zitten. Links hing een lamp met een blauw porseleinen scherm. Halling hield zijn oogen half afgewend, en daardoor kon Robert Day hem onbelemmerd bekijken. Zijn mond bestond uit twee zeer weinig gewelfde strepen rood, alleen de bovenlip had een kleine snelle buiging in het midden, en Robert herkende met verbazing zijn eigen mond, maar ouder, scherper, en een buiging naar de kaken toe die donkere kracht geworden was inplaats van ge- | |
[pagina 11]
| |
voelige speelschheid zooals bij hemzelf. De schouders waren Robert's eigen schouders, los en stevig. Het voorhoofd was de hooge glanzende bekroning van deze kalme beheerschte gestalte. Het was verraderlijk rimpelloos, maar in de koele nachtelijke stilte voelde Robert Day het verre woedende wentelen van de geluidlooze denkdynamo. Halling Aarhuus bracht plotseling zijn oogen in evenwicht met zijn overigens volkomen symmetrische houding. Robert Day dacht aan koplampen, die naar believen halfgedoofd of voluit kunnen schijnen. De stem was hard, dun en buigzaam. Terwijl hij sprak, bekeek Robert zijn kaken, die van opzij gezien als met kracht naar voren geschoven leken. ‘U heeft mij voldoende opgenomen, ik kan dus beginnen. Ik wenschte dat U dit deed vóór het gesprek, dat voor ons beiden beslissend zijn zal, want U is nog te jong en eenzijdig om tegelijk te kunnen kijken en luisteren. Ik stel mij aan U voor: Halling Aarhuus, leider van drie concerns, ten doel hebbende de vervaardiging en afzet van zoolleer, kunstzijde, gloeilampen en motoren. Straks vraag ik U naar Uw levensloop, en vermeld dus, ook omdat ik nu aan het woord ben, eerst eenige feiten uit den mijnen. Vier woorden zijn eigenlijk voldoende. Van leer tot gloeilamp. Het leer was een vergissing, de kunstzijde een hulpmiddel, de gloeilamp beteekende het slagen, de motor is een liefhebberij, een zwak zoo U wilt. Maar een metalen zwak dan, zich bewegend tuschen vier en vierhonderd paardekracht. De | |
[pagina 12]
| |
gloeilamp is hard en broos, doorzichtig en geheimzinnig, een paradox, een glazen vuistslag. Ik slaagde met de gloeilamp omdat ik er één mee was. De gloeilamp is de volmaakte belichaming der nieuwe zakelijkheid. Het leer dateert uit mijn romantische periode. Verwonder U niet. Een leven, dat rijk is van aanleg en gedreven wordt door een machtigen wil, voltrekt zich in phasen. Wanneer men jong is, zooals U bijvoorbeeld, gelooft men dat de eerste phase zal voortduren. Wanneer men er dan genoeg van heeft, suggereert men zich dat er geen nieuwe mogelijkheden zijn en probeert zich te verdoen. Voor den zelfmoord, die volkomen en correct uitgevoerd wordt, heb ik als sportief gebaar de hoogste bewondering. Elke groote sportieve daad draagt het element van den zelfmoord, althans van den dood, in zich. Het beklimmen bijvoorbeeld van den Mount Everest gaat onherroepelijk gepaard met eenige tientallen procenten levensgevaar. Bij een sportieven zelfmoord nu voert men eenvoudig genoemd percentage zoo hoog op, dat men over een zekere grens, die den dood genoemd wordt, heenraakt. Nu is het Uw beurt, en daarna zet ik U de wederzijdsche verhouding uiteen. Het pak past goed, zie ik. Het doet mij genoegen, dat ik U van dienst heb kunnen zijn, door het simpele feit, dat mijn uiterlijk iets van het Uwe heeft.... Is het zoo moeilijk? Ik zal het U gemakkelijk maken. In het licht van de koplampen zag ik U over het water leunen. Ik doofde mijn lampen en reed langzaam door. De rest was een | |
[pagina 13]
| |
kwestie van snelheid. Ik kan niet dulden, dat er leven, dat er energie nutteloos verloren gaat, ik kan het niet. Slechts in een nuttig en vooruit beraamd verlies zou ik toestemmen. Maar daar straks over. Om Uw identiteit vast te stellen, doorzocht ik Uw portefeuille. Ik vond een vrouwenportret en onder meer een wanhoopsbrief. U zult een en ander wel op de centrale verwarming teruggevonden hebben. Wanneer U alsnog van plan zoudt zijn om voort te leven, zou ik U een verandering van filosoof willen aanraden. Schopenhauer en Freud zijn heusch niet alles. Probeer Bergson eens, of Scheler. Maar ik vroeg U naar Uwe levensloop. Uit den brief, dien ik met de mij eigen onbescheidenheid las - ik voeg er echter aan toe, dat ik slechts onbescheiden ben uit tijdsbesparing - bemerkte ik, dat Uw levensloop bijna geheel die van anderen is, vooral van eene andere. Onafhankelijk bent U niet, geldelijk niet, en geestelijk niet. Ik sla Uw zelfmoord dus niet zeer hoog aan. Vertel nu.’ Robert Day trilde. Van pogingen tot verontwaardiging. Van ontsteltenis. Van zwakte. Hij dacht, dat de woorden van Halling langs hem heen schampten. Maar alleen de teruggehouden hoeveelheid wilskracht van dezen geweldenaar deed hem reeds lichamelijk duizelen. Geestelijk maakte het hem misselijk. Deze menschelijke tractor had hem teruggesleept van doods overkust, en vroeg hem nu naar het vorige. Bah. Aarhuus beleedigde hem, tartte hem. Behandelde zijn leven en zijn | |
[pagina 14]
| |
zelfmoord als minderwaardig. Aarhuus tartte hem.... Niet op ingaan, alles is toch voorbij. Plotseling voelde hij enkel weerloosheid en ontsteltenis en antwoordde zacht en snel: ‘Ik wilde doorgaan met Uw gloeilampenbeeld. Ik ben ook een gloeilamp, maar na de kortsluiting dan. Dergelijke lampen zijn waardeloos en worden weggegooid. U vischte haar op. Wat had U eraan?’ ‘Dat hoort U dadelijk,’ onderbrak Halling. ‘Wanneer het U nog belang inboezemt: ik was op school in Winchester, tot mijn zeventiende. Toen werd mijn vader, ingenieur, gedood bij een ontploffing. Ik ben de eenige zoon. Drie zusters, jonger dan ik. Mijn moeder verdient eenig geld met het vervaardigen van schilderijen, ik verdien vrij goed op een cargadoorskantoor, Phillin, White & Co. Ik was verloofd en had wanhopig lief. Omdat U toch, om tijd te winnen, al alles weet - plotseling ging zij met een ander, zooals men dat noemt. En laat mij nu weggaan, ik wil, en kan niet terug.’ ‘U wenscht dus opnieuw met het leven af te rekenen?’ ‘Ja.’ Het klonk met een poging tot hardheid. ‘U hebt niet met het leven afgerekend, jongeman. Egoïsme wil ik U niet verwijten, maar Uw plotselinge neiging om Uw leven in een vijver weg te gooien zal Uw moeder heusch niet inspireeren tot nieuwe schilderijen, eerder omgekeerd, en vergeet niet, dat zij ze zonder U ten zeerste noodig zal hebben. Je gooit den appel | |
[pagina 15]
| |
weg, voor je er overal in gebeten hebt. Ken je het leven? Je hebt, blindelings bijtend, een rotte plek getroffen en nu smijt je alles in den modder. Je hebt niets bezeten dan je droomen. Ik geef je den appel terug. Misschien heeft hij een moddersmaak, maar als je lust hebt om te bijten.... je hebt hem.’ Robert Day was langzaam overeind gekomen. Hij voelde hoe de woorden van den ander als een gifgas de droomen wegvraten waarin hij zich hullen wilde. Hij voelde zich naakt en beschaamd en verzette zich. Waarheen Halling hem drijven wilde bespeurde hij niet. Koppig stond hij op en zei: ‘Ik ga terug. Ik lijm geen gescheurde rekeningen. Uw vergeefsche moeite spijt mij. Uit naam van mijn verwanten dank ik U voor Uw edelmoedigheid, maar zelf wilde ik liever gaan....’ Halling boog het hoofd naar hem toe en vertrok wrevelig zijn mond, maar Robert Day zag alleen, dat hij geen gouden tanden had. Het oogenblik later pakten de sterke oogen hem weer. Halling zei langzaam, maar op een toon, alsof hij het over messenleggertjes had: ‘Ik ontmoette U niet toevallig. Wij hadden elkaar noodig, jongeman. Daarom reed ik dien avond door het Park, voor mij een omweg van drie minuten. Toeval bestaat niet, of nauwelijks, en dit geval is zeer duidelijk. Ik heb U niet voor niets mijn zelfmoordtheorieën uiteengezet. Geloof mij, die onsportieve en sentimenteele manier van U is niet goed. Die van mij is beter, vooral in een geval | |
[pagina 16]
| |
als het Uwe. Maar denk niet, dat ik mijn theorieën heb opgesteld naar aanleiding van onze kleine schermutseling in den modder. Ik zoek reeds tien dagen iemand die zelfmoord plegen wil.... voor mij.’ De telefoon sloeg gejaagd aan. Düsseldorf. ‘Heynold? Halling. Verkoop kunstzij. Alles. Drie markten. Je weet welke. Koop Warmuth van de sportredactie van de Frankfurter en maak een Olympiadeblad. Beschouw Amerika sceptisch en haal Europa naar voren. Speciaal Engeland. Fullstop. Nu weer zaken. Vraag permanente overwerk-vergunning voor de Hallinger lampenfabriek en geef 10% loonopslag. Maak zeven millioen mark liquide uit hypotheken en plaats de ponden telegrafisch op de Midlandbank. Nog even. Roep Valente uit Milaan en laat hem het nieuwe model Grenz & Los probeeren op den Nürnburgring. Bericht den rondentijd. Morgen weer. Bij elke hapering direct bellen. In elk geval morgen dit uur. So long....’ ....voor mij, zei ik, zooeven, en wel op zeer voordeelige voorwaarden, maar op een wijze, die ik bepaal, wel te verstaan. U was roekeloos. U dacht niet over de achterblijvenden, de treurenden. Dat doe ik. U wou weg. Ik zorg voor de nabestaanden, wanneer U mij de wijze van Uw weggaan wilt laten bepalen. Ik doe dit niet uit gevoel voor romantiek, maar enkel omdat mijn pak U voortreffelijk past. Als lijk kunnen wij voor elkander doorgaan. Stap dus in den dood, zooals U van plan was, maar nu op een altruïstische manier.’ | |
[pagina 17]
| |
De kalme handen van Halling lagen tegenover de sidderende handen van Day. De glasgroene lenzen van Halling staarden onverwrikt in de groot geworden oogen van Day. Hij wilde kijken als iemand, die al stervend een mop hoort, en lacht, maar zijn wimpers bleven droefgeestig. Het voorstel was zakelijk geniaal en geestelijk verrot. Zijn eigen zelfmoord was geestelijk geniaal en zakelijk verrot geweest. Deze man had hem buiten elk oogmerk om gered.... Dat verplichtte tot fair play. Halling onderbrak hem. ‘U speelt rugby?’ Robert Day knikte. ‘Uw dood zal romantischer zijn, dan U van een zakenploert als ik verwachten zou, en zeker heroïscher en meer afdoende dan Uw poging van gisterenavond. Details volgen dadelijk.’ ‘Ik ben geen machine, ik ben een mensch,’ protesteerde Day. ‘U is een doode, welbeschouwd,’ zei Halling. ‘Ik had U dadelijk in den modder kunnen terugduwen. Ik geef U nu de gelegenheid Uw bestaan te besluiten met een weergalooze dropped goal.’ ‘Fair play, fair play, fair play....’ Het zoemde door Day's dolgeworden kop. Hij keek schichtig en hardnekkig verachtelijk naar de nikkelstalen motormodellen, maar aan Halling's voorhoofd brak die blik. Die zou geen valhelm noodig hebben in de scrummage. Het rugbyveld.... groen en modderig. Daar was het leven wild geweest.... even. Niet omzien, niet omzien. ‘De een heeft nikkelstaal in zijn kamer, de ander | |
[pagina 18]
| |
bloemen,’ zei Halling hard. ‘In den grond hetzelfde trouwens. Daarom durf ik U mijn.... technische zelfmoord bieden voor uw.... geinspireerde. Wanneer U dit als een teruggang beschouwt, beteekent dit, dat Halling Aarhuus, fabrikant van drie honderdduizend motoren per jaar en het tienvoudige aan gloeilampen, voor U een nietsnut is.’ ‘Maar zijn er niet zeven millioen vaste sterren?’ Hij zei het met het trotsche idealisme van een martelaar. ‘Dat zou ik door mijn bibliothecaris laten nakijken,’ antwoordde Halling. ‘U wordt boosaardig, maar ik haal U over.’ Robert Day vergat zijn dood in het wilde verlangen deze zelfverzekerde onwrikbaarheid te troeven. ‘Uw termijn, alstublieft,’ zei hij zachtjes. ‘Twee maal vier en twintig uur,’ antwoordde Halling zonder aarzelen. ‘Pas nu op,’ zei Robert Day. Hij beefde. ‘Nu val ik aan. Een try. En ook een goal. Beide uit wanhoop, op 't laatste moment. Voor 't eerst van mijn leven, ja.... van mijn leven, want ik leef, omdat ik het ga winnen van U, en dan dondert het verlies niet meer.... voor het eerst van mijn leven voel ik, dat ik geen romantische lafaard ben, maar enkel een fantast. Ik ben U fair play schuldig. Daarom moet ik 't doen. Ik veracht Uw vergelijking van nikkelstaal en bloemen op éen plan. Zoodoende verruilt U een vrouw voor een Rolls. Ik enkel een vrouw voor den dood. Beide absolute grootheden, ja, de vrouw ook. U | |
[pagina 19]
| |
lacht al weer, spottend. Daarom moet ik 't dus niet doen. Wat is nu de uitweg? U vindt haar niet, ik wel. Deze. Ik doe het, en ik doe het niet. Ik doe het - maar anders dan U wilt. Ik doe het wel en niet. Tel dat op. Het is eenvoudig als een lagere-school-som. Het staat niet in de encyclopaedie, maar ik weet het. Ik doe het - maar later. U heeft mij zelf tot het denkbeeld gedwongen. U noemde niet alleen mijn dood onwaardig, maar ook mijn leven daarvóór. Dat was Uw fout. Nu wil ik allebei overdoen, dood èn leven. U verweet mij, dat ik den appel wegwierp zonder gebeten te hebben. U is menschenkenner, en U vermoedde in mij, den schijndoode, de neiging tegen den keer in te gaan. U wilde mij des te gereeder in den dood drijven, 't Zal gebeuren, maar dwars door het leven heen. Ik zal bijten. En diep bijten. En doorbijten. Geef mij drie maanden en een Europeesch cediet. Vandaag over drie maanden ben ik hier terug. Accoord?’ Robert Day schrok van zijn eigen felle stemgeluid. Zij waren beiden overeind gerezen. Halling ging het eerst zitten. Hij zweeg. Plotseling greep hij de lamp naast zich bij de fitting boven den kap en duwde den lichtkegel in Robert's bleek gelaat. ‘Eerewoord?’, zei hij. ‘Eerewoord.’ ‘Als public school boy?’ ‘Als public school boy.’ ‘Als rugbyspeler?’ | |
[pagina 20]
| |
‘Als rugbyspeler.’ ‘Accoord. Ik vertrouw je. Je bent geniaal. Jammer, dat ik je niet voor mijn zaak kan houden, je zou een concern door een crisis kunnen halen. Verdomme, je moet toch ook een concern door een crisis halen, al is het dan een kunstmatige. Nu drie dingen. Ten eerste: je moet uit een vliegmachine springen, in zee....’ ‘Overrijden door een locomotief lijkt mij veiliger,’ zei Day. ‘Veel grooter verminking, en dus veel minder kans dat ze onze verschilpunten ontdekken.’ Halling Aarhuus lachte en klopte hem goedkeurend op den schouder. Uit zijn binnenzak haalde hij een dun boekje te voorschijn. ‘Verwonder U niet, dit is John Synge, Riders to the Sea’. Een overblijfsel uit mijn leer-periode. Een paar keer per jaar vergis ik mij nog wel eens. Maar dan alweer met nuttig effect, want ik stak dit deeltje uit zakelijk voorgevoel bij mij. Lees dit waar mijn vinger wijst: ‘When a man has been six days in the sea his own mother should be hard put to recognise him.’Ga naar voetnoot1) ‘Right-oh,’ zei Day. ‘Dan de vliegmachine maar. En numero twee?’ ‘Heel eenvoudig: strikte geheimhouding tegenover ieder. Ook de vrouwen met wie je intiem zijn zult. Hij glimlachte. | |
[pagina 21]
| |
‘Het tweede staat te bezien. Wat het eerste betreft: right-oh.’ ‘Numero drie: ik verzeker je nogmaals, dat je geen verstand van zaken hebt. Je weet nauwelijks, wat de Beurs is, anders zou je niet om drie maanden gevraagd hebben. Zooiets doe je niet eind October. Je krijgt geen drie maanden, maar zes.’ ‘Right-oh,’ zei Robert. ‘En donder nu op,’ zei Halling snel. ‘Je hebt me eigenlijk de heele zaak verpest. Heynold zal zijn bed uit moeten voor contra-orders, en jij erin. Morgen meer. Good night.’
Den volgenden morgen schreef Robert een brief aan zijn moeder, aan de rugbyclub en aan Phillin, White & Co, en nam een ticket voor de nachtboot naar Amsterdam, de stad der Olympische Spelen. |
|