Dierbaar magazijn. De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde
(1995)–B.P.M. Dongelmans, F.P. van Oostrom, Peter van Zonneveld– Auteursrechtelijk beschermdDe bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde
[pagina 173]
| ||
Nop MaasVermoeiend, maar ook zeer opwindend is het spitten in het eigen verenigingsarchief van de Maatschappij. Vooral het brievenarchief levert keer op keer verrassende documenten op. De binnengekomen brieven zijn chronologisch geordend vanaf 1766. Het aantrekkelijke is dat deze brieven in geen catalogus opgenomen zijn en dat er dus nog echte ontdekkingen te doen zijn. Temeer omdat het merendeel van de geleerden en schrijvers uit de negentiende eeuw wel ooit in briefwisseling heeft gestaan met de Maatschappij. De onderzoeker voelt zich als de eerste wandelaar in een besneeuwd duinlandschap op een heldere vriesochtend en hij ijlt heuvel op, heuvel af, benieuwd naar het panorama dat zich nu weer voor zijn oog zal ontrollen. E. Verwijs
Wat treft men zoal aan in dit archief? Allereerst allerlei correspondentie over het lidmaatschap van de Maatschappij. Verheugd en vereerd is de gemiddelde inwoner van de republiek der letteren als hij uitgenodigd wordt toe te treden tot de Maatschappij. Maar zo niet Frederik van Eeden als hij in juni 1889 benoemd wordt. Op 4 juli 1889, nadat allerlei nieuw benoemde leden als Daniel de Lange, F. Buitenrust Hettema, D.C. Nijhoff, Friedrich von Bodenstedt en Swart Abrahamsz met vreugde en zonder voorbehoud het lidmaatschap geaccepteerd hebben, vraagt Frederik van Eeden eerst een exemplaar op van de Wet van de Maatschappij: ‘Daar ik niet weet, welke verplichtingen ik aanga door het aannemen van het lidmaatschap dier maatschappij, zoo wenschte ik mij eerst daarvan op de hoogte te stellen.’ Bijna twee maanden later, op 27 augustus, stuurt hij het exemplaar van de Wet terug, met verontschuldigingen dat hij het zo lang in bezit hield. Neutraal heet het: ‘Hoewel ik zeer gevoelig ben voor de mij toegedachte eer, wensch ik echter het aangeboden lidmaatschap niet te aanvaarden.’ Hij neemt afscheid met de beste wensen voor de bloei van de maatschappij. Boeiende lectuur levert een aantal malen de correspondentie over levensberichten. Over diverse levensberichten wordt overlegd en onderhandeld. J.A. Alberdingk Thijm voert in 1867-1868 zijn guerrilla voor het uitbreiden van het aantal katholieke leden tot in zijn levensbericht van H.A.A. van Berckel toe. Kan de Maatschappij in haar levensberichten een aanval op zichzelf plaatsen? Ja, besluit het bestuur uiteindelijk, maar het plaatst wel een voetnoot om duidelijk te maken dat de auteur alleen verantwoordelijk is. Minstens zo interessant is de correspondentie van beoogde auteurs die een levensbericht niet willen schrijven. In 1865-1866 doet zich het merkwaardige schouwspel voor dat niemand zijn handen wil branden aan een levensbericht voor R.C. Bakhuizen van den Brink. Weigeringen komen binnen van achtereenvolgens W.J.A. Jonckbloet, R. Fruin, E.J. Potgieter, Cd. Busken Huet, Nicolaas Beets en L.R. Beynen. En dan zijn er vele en belangrijke brieven in verband met boekuitgaven die onder auspiciën van de Maatschappij tot stand kwamen. Men treft menige welsprekende brief van Eelco Verwijs aan waarin hij rapporteert over de voortgang en - zeer vaak - de stagnatie van allerlei projecten. Het archief bevat zo allerlei gegevens over de totstand- | ||
[pagina 174]
| ||
R. Fruin
koming van werken van auteurs als A.C Oudemans, A. de Jager et cetera. En ook hier geldt weer dat menig niet gerealiseerd aanbod van geleerden en waanzinnigen sluimert in deze mappen. Van belang zijn ook de gegevens over de prijsvragen en de letterkundige prijzen die de Maatschappij onder haar hoede had. In de jaren dertig van deze eeuw is er bijvoorbeeld heel wat rumoer rond de Van der Hoogt-prijs en de Mei-prijs die duidelijk inzet zijn van de literaire politiek van iemand als Martinus Nijhoff. Uit de in het archief van de Maatschappij bewaarde brieven blijkt, dat Nijhoff er niet alleen in slaagt Dirk Coster een ongewenste laureaat door de strot te duwen, maar dat hij hem op de koop toe nog weet op te zadelen met het schrijven van het juryrapport. Het archief bevat ook allerlei gegevens over de totstandkoming van de verzameling van de Maatschappij. Aanbiedingsbrieven bij publikaties van leden bijvoorbeeld. En het beheer van de verzameling komt eveneens aan de orde. Mag een student een boek lenen? Brengt Johannes van Vloten de geleende handschriften tijdig terug? De hier genoemde voorbeelden zijn een samenvatting van datgene wat ik in de afgelopen jaren - soms toevallig - in het correspondentiearchief van de Maatschappij aantrof. Of dat helemaal representatief is, weet ik niet, want ik ken slechts gedeelten van het archief. Eigenlijk wordt het hoog tijd dat deze brieven beschreven worden in de Catalogus Epistolarum Neerlandicarum . Het belang van de verzameling rechtvaardigt dat ten volle. Een schat aan gegevens zal zo beschikbaar komen. Jammer is alleen dat de onderzoeker dan het opwindende genoegen zal moeten ontberen plotseling een onbekende brief van Jacob van Lennep, J.J.L. ten Kate of R. Fruin te ontmoeten. Maar daar valt overheen te komen. | ||
Literatuur
|
|