Dierbaar magazijn. De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde
(1995)–B.P.M. Dongelmans, F.P. van Oostrom, Peter van Zonneveld– Auteursrechtelijk beschermdDe bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde
[pagina 126]
| |
A.J., J. A. Alberdingk Thijm. Amsterdam 1893.
Versiering door Derkinderen
| |
[pagina 127]
| |
Maggy WishauptIn 1973 verwierf de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde ‘daartoe gemachtigd door de bibliotheekcommissie’, een omvangrijke collectie boeken overwegend uit de periode 1892-1903, met daarbij behorende documentatie en kleine handbibliotheek.Ga naar eindnoot1 De collectie was afkomstig van Ernst Braches, die op 10 april 1973 aan de Universiteit van Amsterdam promoveerde tot doctor in de letteren op het proefschrift Het boek als Nieuwe Kunst 1892-1903. Een studie in Art Nouveau .Ga naar eindnoot2 Nieuwe Kunst, het onderwerp waarop Braches promoveerde, werd als begrip geïntroduceerd door Louis Gans.Ga naar eindnoot3 Het is een typisch Nederlandse variant van de Art Nouveau, that strange decorative disease.Ga naar eindnoot4 Braches heeft de Nederlandse term ‘in het licht van de nieuw gewonnen inzichten’ enigszins herijkt. In zijn boek ‘geeft de term “Nieuwe Kunst” enerzijds aan: een complexe beweging, die aan het einde van de negentiende eeuw in de Nederlandse kunstwereld is ontstaan. Anderzijds heeft de term betrekking op de scheppingen van die stroming, de kunstwerken die zijn ontstaan als neerslag van de idealen en theorieën, die binnen de complexe bewegingen leefden’.Ga naar eindnoot5 Art Nouveau, zo noemt men een internationale stijl die duurde van 1890 tot 1910, en waarvan het hoogtepunt lag tussen 1895 en 1900.Ga naar eindnoot6 De naam is afkomstig uit België. Herhaaldelijk gebruikt door de redacteuren van het blad L'Art Moderne , bedoelden zij er de kunst mee die het academisme van de negentiende eeuw, ‘ce grand zéro pour l'architecture et l'art appliqué, ce siècle d'une nullité complète’Ga naar eindnoot7, verwierp. Vanaf 1895 werd de term vooral geassocieerd met de naam van de in dat jaar geopende winkel van Samuel Bing te Parijs, waar zwierige en fantasievolle kunstprodukten, getuigend van een nieuwe geest, werden verkocht. Art Nouveau is meer dan een stijl: het is vooral een zeer complexe internationale beweging, die onder andere voortkwam uit diepe onvrede met de bestaande machinale imitatiekunst, ‘every kind of catch-penny abomination.’Ga naar eindnoot8 In heel Europa maakte vernieuwing van het kunstambacht en democratisering van de kunst deel uit van een sociale bewustwording in het algemeen: ‘Quand l'art n'a pas un but socialisé il est secondaire et doit être jugé comme un luxe bourgeois assez méprisable.’Ga naar eindnoot9
Een pic-nic in proza. Amsterdam
1893
Ook in Nederland constateerde men rond het midden van de vorige eeuw een verval van de kwaliteit der eigentijdse machinale produkten van kunstnijverheid, en een ontstellend gebrek aan respect voor de overblijfselen van kunst en cultuur uit voorbije eeuwen. Al vanaf 1847 trok J.A. Alberdingk Thijm in zijn rubriek ‘Wandalisme’ in De Spektator, Kritiesch en historiesch kunstblad van leer tegen de sloop en verkwanseling van oude monumenten. En jaren later riep Victor de Stuers in een artikel in De Gids uit: ‘Verspreiding van kunstzin, veredeling van den goeden smaak is een staatsbelang, een regeeringszaak!’Ga naar eindnoot10 | |
[pagina 128]
| |
Joost van den Vondel, Gysbrecht van Aemstel.
Aflevering 1. Haarlem 1894. Versiering door Derkinderen
Veel van de idealen die in Nederland in de laatste decennia van de vorige eeuw opbloeiden, waren net als in Engeland en Frankrijk geïnspireerd op de middeleeuwen, ‘when daily labour was sweetened by the daily creation of Art’.Ga naar eindnoot11 Evenals William Morris schreef ook De Stuers aan de ambachtsman uit vroeger dagen een ‘instinctmatig’ kunstgevoel toe. Van grote invloed is hierbij het gedachtengoed geweest van de op de golven van de katholieke emancipatie meedeinende architect Pierre J.H. Cuypers, met wie De Stuers in 1874 bevriend raakte. Via een ‘Gemeenschapskunst’ moest het gehele leefmilieu verbeterd worden, waarbij alle kunstvormen betrokken behoorden te worden. In de woorden van William Morris: ‘If a chap can't compose an epic poem while he's weaving a tapestry, he had better shut up, he'll never do any good at all’.Ga naar eindnoot12 In 1894 verscheen Walter Crane's The Claims of Decorative Art (1892) in een Nederlandse bewerking van Jan Veth. Dit boek had een enorme invloed op de avant-garde in Nederland, en wel allereerst op de ‘versierders’ van het Nieuwe-Kunstboek.Ga naar eindnoot13 Volgens de gevestigde opinie was het boek van vóór 1892 in Nederland niet om aan te zien. ‘De boek-kunst toont zich al verbasterd wat er aan is’ (Jan Veth), ‘er was geen boekkunst’ (Ovink), ‘grauwe verveling straalt de lezer tegen uit het gewone leesboek van die dagen’.Ga naar eindnoot14 Kunstenaars en dappere uitgevers stonden op. Het werd tijd dat er ook in ons land iets ging gebeuren. Crane's kinderboeken, maar vooral William Morris met de op middeleeuwse incunabelen geïnspireerde uitgaven van zijn Kelmscott PressGa naar eindnoot15, zouden van grote betekenis zijn op de vernieuwing van het ‘schoone boek’ in Nederland. Maar nog veel meer elementen en invloeden hebben een rol gespeeld bij de totstandkoming van het Nieuwe-Kunstboek. Zo vindt men, behalve de reeds genoemde Engelse invloed, ook invloed van het symbolisme, van religieuze stromingen zoals de theosofie, exotische elementen uit Indonesië, Japan, Egypte, en uitheemse technieken als batik. En dan was, net als in andere Art Nouveau-landen, de natuur een onuitputtelijke bron van inspiratie: ‘Ontegenzeggelijk bekleedt in de Ornamentiek de plant als versieringsmotief, zooal niet de eerste en hoogste, toch de voornaamste plaats’.Ga naar eindnoot16 Ook begrippen als ‘constructie’ en J.B. Schepers, Bragi, Amsterdam
1900-1901. Band door Heukelom
‘materiaal’, kernbegrippen van wat men noemt ‘de rationele richting’ binnen de Nieuwe Kunst, speelden een belangrijke rol: de aard van het materiaal en de gebruikte techniek behoorden in de boekversieringen te worden uitgedrukt. Niet alleen verlangde men een eenheid van inhoud en uiterlijke versiering, een eenheid dus van tekst, illustraties, kop- en sluitstukken, voorwerk en band, maar ook ging men in de band zelf het ‘boekkarakter’ uitdrukken door de artistieke accentuering van de elementen waaruit het opgebouwd is. | |
[pagina 129]
| |
Het Nieuwe-Kunstboek heeft in Nederland een heel eigen karakter gekregen. In vergelijking met het buitenland is het tweedimensionaler, soberder, symmetrischer, abstracter, en van hoeveel ‘horror vacui’ het vlak soms ook getuigt, altijd spreekt er een zekere strengheid uit. Bij ons geen charmante tierlantijntjes of amusante haaltjes, geen luchtige krulletjes, geen vurige zweepslaglijnen, geen vrolijke kleuren ook, maar glanzende gouden, gedistingeerde gelen, deftige bruinen, diepzinnige okers en dramatische donkerroden. Afgezien van enkele kinderboeken valt er ook weinig humor te bespeuren, maar bij zoveel hooggestemde inspiratie en theoretisch onderbouwde inspanningen als waarmee onze boekversierders te werk gingen, is dat ook niet gepast. Bij het aanschouwen van bijvoorbeeld Vondels Gijsbreght van Aemstel , een superbe prachtuitgave uit 1893-1901, moet men onwillekeurig denken aan de woorden van de mystische magiër De Sâr Péladan: ‘Artiste, tu es prêtre: l'Art est le grand mystère et lorsque ton effort aboutit au chef-d'oeuvre, un rayon divin descend comme sur un autel’.Ga naar eindnoot17
Van bacil tot aapmensch. Zutphen 1901. Band
door Rueter
De Muurschilderingen van Derkinderen in het
trappenhuis [...]. Amsterdam 1900
Op 19 mei 1949 hield Jhr. M.R. Radermacher Schorer ter gelegenheid van de 172e algemene jaarlijkse ledenvergadering van het Provinciaal Utrechts Genootschap een lezing met als titel Bijdrage tot de Geschiedenis van de Renaissance der Nederlandse Boekdrukkunst . Deze lezing verscheen in februari 1951 in een oplage van vijfhonderd exemplaren en in 1952 werd er een herdruk van gepubliceerd.Ga naar eindnoot18 De Bijdrage handelt over de boekdrukkunst van de laat negentiende- en begin twintigste-eeuwse periode, en het is een baanbrekende uiteenzetting, uitgangspunt voor allen die zich na Radermacher Schorer met de boekdrukkunst uit die tijd zouden bezighouden. Maar hoe baanbrekend de Bijdrage ook was, er was al eerder aandacht geschonken aan het Nieuwe-Kunstboek, zij het oppervlakkig. Al in 1902 schreef Pol de Mont een artikel over de nieuwe boekkunst in Nederland en België, waarin hij probeerde een objectief beeld te geven van de Nederlandse en Belgische boekvernieuwing van zijn tijd.Ga naar eindnoot19 Zo maakte hij alvast duidelijk dat het in ons land niet ‘die Herren Verleger und Drucker’ zijn geweest die de ‘Urheber’ waren van de boekdrukkunst, maar de beeldende kunstenaars en schrijvers. Hij schonk aandacht aan het werk van de belangrijkste onder hen maar hij bleef, afgezien van de bespreking van de prachtuitgave van de Vondelsche Tragödie, de Gijsbreght van Aemstel, steken in oppervlakkige bespiegelingen. In 1920 werd er in het Gemeentemuseum in Den Haag en in het Stedelijk Museum in Amsterdam een tentoonstelling gehouden van oude en nieuwe boekkunst in de Nederlanden, waarin het Nieuwe-Kunstboek ruim vertegenwoordigd was.Ga naar eindnoot20 Negen jaar later verscheen L'Art typographique dans les Pays-Bas depuis 1892 . Daarin werd het Nieuwe-Kunstboek heel oppervlakkig behandeld als een | |
[pagina 130]
| |
opmaat tot de renaissance van de Nederlandse typografie na 1903.Ga naar eindnoot21 Pas vanaf de jaren vijftig verschenen er publikaties waarin het Nieuwe-Kunstboek degelijker werd behandeld, met als mijlpaal het duizelingwekkende proefschrift van Braches in 1973.Ga naar eindnoot22 Een spin-off van dit volumineuze werk verscheen als Derkinderen's Gijsbreght van Aemstel in 1971 in Open Ga naar eindnoot23. In datzelfde jaar publiceerde Braches ook de autobiografie uit circa 1939 van Theo Nieuwenhuis, waarvan het handschrift berust in de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.Ga naar eindnoot24 Een jaar later verscheen in Quaerendo ‘Book-faces by G.W. Dijsselhof in the “nineties”’,Ga naar eindnoot25 en tot slot, in 1975, nog een kleine bijdrage over Derkinderens Gijsbreght in het Bulletin van het Rijksmuseum . Daarna heeft Braches niets meer gepubliceerd over het Nieuwe-Kunstboek als zodanig: hij hield zich vanaf die tijd meer bezig met de latere ontwikkelingen van de boekkunst in Nederland.Ga naar eindnoot26 Jacques Perk, Gedichten. Amsterdam 1897.
Versierd door T. Nieuwenhuis
Mincelijn. Tekst en versieringen door A.
Molkenboer. Amsterdam 1897
De geschiedenis en voorgeschiedenis van de opleving van het ‘schoone boek’ in Nederland behandelt Braches grondig. Rekening houdend met wat al min of meer bekend was (Radermacher Schorer, Polak, Gans), baseerde hij zich op uitgeversarchieven, op contemporaine gepubliceerde en ongepubliceerde teksten en bronnen waarin de makers van de Nieuwe-Kunstboeken zelf aan het woord zijn en op gesprekken en/of correspondentie met nabestaanden en andere betrokkenen. ‘Niet uit modern typografisch inzicht is het object van studie bezien, maar aan de hand van normen die door de Negentigers, de “Versierders” zelf, zijn opgesteld.’Ga naar eindnoot27 Veel van dit indrukwekkende materiaal is weggestopt in de honderden voetnoten, die aldus het lezen van Braches' boek tot een weliswaar leerzame maar, ook wegens het ontbreken van een bibliografie, vermoeiende bezigheid maken.
Er zal geen (oudere) bibliotheek in Nederland zijn waar niet exemplaren van Nieuwe-Kunstboeken en hun nazaten te vinden zijn. Veel van deze boeken zijn gewone in linnen gebonden lees- of studieboeken, indertijd aangeschaft met de bedoeling ze ter | |
[pagina 131]
| |
beschikking te stellen en in veel gevallen uit te lenen aan een groeiend lezerspubliek. Dit lezerspubliek ging zelf ook boeken kopen, waarvoor de uitgevers, geheel in de geest van de tijd, banden lieten ontwerpen die de romantische, spannende, leerzame of stichtelijke inhoud kunstzinnig en min of meer symbolisch tot uitdrukking liet komen.Ga naar eindnoot28 ‘Maar, toen het publiek meer eischend begon te worden, gesteld bleek op prentjeswerk, gingen de uitgevers het omslag illustreeren om 't aantrekkelijk te maken. Roerende tafereelen uit den roman werden voorgesteld op den buitenkant, die, achter de winkelruiten van den boekwinkel, de menschen toeriep: ‘koopt, burgers, boeren, en buitenlui, ik ben een hartroerend boek!’Ga naar eindnoot29 Vaak gebeurden er in een later stadium akelige dingen met deze boeken: stukgelezen banden werden gerepareerd, dat wil zeggen gesloopt en vervangen door nieuwe linnen of kartonnen banden. Ook haalde men wel de band uit elkaar en plakte de losse onderdelen op de nieuwe band. Pas vanaf de jaren zestig begonnen particulieren en bibliotheken boeken van Nieuwe Kunst als zodanig te verzamelen.Ga naar eindnoot30 Daarbij ging het de bibliotheken niet zozeer om het verwerven van de bekende mooie prachtbanden in leer, of, typisch voor de Nieuwe Kunst, gebatikt perkament, als wel om een representatieve verzameling uitgeversbanden. Men wilde dieOom Ben, Pim's poppetjes. Een sprookje.
2e druk, Amsterdam 1898
boeken dan ook als geheel bij elkaar plaatsen en houden: bibliotheken hebben immers heel veel van die exemplaren verspreid en vaak in slechte toestand toch al in hun bezit, maar niet toegankelijk als Nieuwe-Kunstboek of wat daarvoor doorgaat. Uiteraard werd er bij de aanschaf van die grote partijen boeken wel op gelet ook de ‘klassieken’ uit de periode binnen te halen.
In 1965 hield de firma J.L. Beijers te Utrecht ter gelegenheid van haar honderdjarig bestaan een tentoonstelling van een collectie boeken uitgegeven tussen 1892 en 1906. Na afloop werd de gehele verzameling door het in 1960 geopende Museum van het Boek/Museum Meermanno-Westreenianum in Den Haag aangekocht en nogmaals in haar lokalen tentoongesteld.Ga naar eindnoot31 De verzameling bestaat uit 287 uitgeversbanden, boeken die destijds via het normale uitgeverswezen tot stand waren gekomen. De aankoop ‘was tevens | |
[pagina 132]
| |
een accentuering van het feit dat het museum naast bibliofiele uitgaven ook het karakteristieke gewone boek tot zijn verzamel-terrein rekent’.Ga naar eindnoot32 Een klein gedeelte van de collectie was enkele jaren later te zien in Trondheim, waar ze samen met andere Nederlandse boeken uit een latere periode geëxposeerd werd in het Nordenfjeldske Kunstindustrimuseum.Ga naar eindnoot33 Tien jaar eerder, in 1956, had Radermacher Schorer zijn omvangrijke collectie bibliofiele uitgaven, die een zeer goed beeld geeft van de herleving van de boekkunst vanaf 1890, gelegateerd aan de Koninklijke Bibliotheek voor het toen nog op te richten Museum Meermanno-Westreenianum, maar in deze collectie bevindt zich weinig Nieuwe Kunst. Een mooie aanwinst ook was het in 1971 verworven boekenkastje, ontworpen door Th. Nieuwenhuis, met een aantal zeer fraai gebonden boeken van onder anderen C.A. Lion Cachet. Nog een honderdtal Nieuwe-Kunstboeken kwam in 1983 via de W. Löwenhardt-collectie het Museum binnen waarvan, onvermijdelijk, een gedeelte de Beijerscollectie verdubbelt.
Pancatantra. 3 delen. Leiden 1895-1897.
Illustraties door Van Hoytema
De bibliotheekcatalogus van de collectie Nieuwe-Kunstboeken in het Museum van het Boek is geheel geautomatiseerd. De verzameling is aldus behalve uiteraard op auteur, ook toegankelijk op bandkunstenaar, illustrator, letterontwerper, oplage, papiersoort, en op ‘Brachesnummer’: het nummer waaronder het desbetreffende boek in de chronologische lijst in Braches' proefschrift voorkomt. De ‘Beijerscollectie’ overlapt de collectie ‘B’ met zo'n negentig exemplaren. Eveneens bij J.L. Beijers werd in 1969, op initiatief van prof. dr. Karel Meeuwesse, voor de afdeling Moderne Nederlandse Letterkunde van het Instituut Nederlands van de Universiteit van Nijmegen een verzameling van 415 boeken uit de periode 1890-1910 aangekocht. Niet alleen is de collectie kunsthistorisch interessant, maar ze bevat ook een groot aantal Nederlandse letterkundige werken: een ‘uiterst attractieve combinatie voor de comparatistisch geïnteresseerde literatuurhistoricus: hij neemt de literaire teksten hier om zo te zeggen ter hand in hun cultuurhistorische kontekst, hij ziet ze in de geest der eeuw en snuift al lezende het aroom van de tijd’.Ga naar eindnoot34 Behalve veel letterkundige werken, waarvan sommige van een nogal damesachtig allooi, bevinden zich in deze collectie ook veel stichtelijke boeken met titels als Voor de practijk der godzaligheid , (nr. 307), Fabiola, of de kerk der katakomben (nr. 221) en Neerland's hulde aan da Onbevlekte Ontvangenis van Maria in de loop der eeuwen (nr. 235). Ook is er een boek bij met de titel Het fokken van Nederlandsche hoenderrassen voor natuurlijke en kunstmatige teeltkeus (nr. 270) en een boek met de titel Een klein klein jokkentje (nr. 125). Zo krijgt men toch een aardig beeld van de variatie van boeken met banden die door de Nieuwe Kunst waren aangeraakt. De verzameling bevindt zich nu niet meer in het Instituut Nederlands, maar is als bijzondere collectie overgeplaatst naar de universiteitsbibliotheek. Daar bevindt ze zich in een afgesloten ruimte en is ze te raadplegen via de catalogus uit 1969 en gedeeltelijk via de online publiekscatalogus. | |
[pagina 133]
| |
Netty Spanjaard, Louise Geertsma Verheulen.
Amsterdam 1900. Band en illustraties door Jan Toorop
Een andere collectie binnen de muren van een universiteitsbibliotheek is die van Groningen, lokaal bekend onder de naam ‘I-collectie’ in verband met het signatuur dat aan deze boeken werd gegeven. Onder het bibliothecariaat van mr. W.R.H. Koops werden in de zomer van 1974 bij antiquariaat Waterbolk in Utrecht zo'n 1200 boeken uit de periode 1890-1940 aangekocht. Tot begin jaren tachtig werd deze verzameling regelmatig aangevuld, waarbij het niet om de inhoud maar om de banden ging. Men wilde ook ver van de Randstad in de gelegenheid zijn iets te kunnen laten zien op dit specifieke terrein van de boekgeschiedenis in Nederland. De zeer gevarieerde verzameling bestaat inmiddels uit circa tweeduizend exemplaren, in goede staat en gecatalogiseerd. Via retro-invoer van de gehele collectie boeken van de universiteitsbibliotheek worden ze ook opgenomen in de geautomatiseerde catalogus. Tevens wordt er gewerkt aan het toegankelijk maken van de boeken op kunstenaar: er zijn inmiddels zo'n 350 namen van bandontwerpers en illustratoren bekend.Ga naar eindnoot35 Een van de allermooiste collecties boeken uit dezelfde tijd is de collectie-Nijkerk in het Stedelijk Museum in Amsterdam. In hun sobere ijzeren kantoorkasten flonkeren de ruggen de eerbiedige beschouwer als kostbare juwelen tegemoet. De collectie, die ook veel buitenlands materiaal bevat, werd in 1932 en in 1974 geschonken en gedeeltelijk in bruikleen gegeven door de AmsterdamseLouis Couperus, Metamorfoze. Amsterdam
1897. Band door Jan Toorop
boekenverzamelaar M.B.B. Nijkerk.Ga naar eindnoot36 Alhoewel de nadruk ligt op de bellettrie van na 1910 mogen de exemplaren van voor die tijd er zijn: in leer en perkament gebonden prachtuitgaven en de belangrijkste voorbeelden van Nieuwe Kunst, alle in perfecte staat. Een kaartcatalogus maakt de verzameling toegankelijk op auteurs, uitgevers, illustratoren en typografen. Interessant materiaal bevindt zich ook in de bibliotheek van de Koninklijke Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (kvb). Deze inmiddels zeven kilometer lange bibliotheek, in 1958 in bruikleen gegeven aan de universiteitsbibliotheek in Amsterdam, is in de eerste plaats een verzameling over boeken en boekgeschiedenis. Ze bevat ook heel veel archiefmateriaal zoals uitgeversarchieven, personalia en prospectussen, verder veilingcatalogi, fondscatalogi, antiquariaatscatalogi, affiches, reclamedrukwerk en andere ‘ephemera’. Ook op het gebied van de Nieuwe Kunst is er veel te vinden: het mooie materiaal afgebeeld in het boek van Kees Broos en Paul HeftingGa naar eindnoot37 is afkomstig uit deze bibliotheek. De ongeveer 50.000 boeken waaruit de collectie bestaat, zijn gecatalogiseerd en de titels zijn online opvraagbaar, maar er zijn geen ingangen op ‘Nieuwe Kunst’ of op boekkunstenaars. Het ware zeer wenselijk als de collectie wat betreft de kunsthistorische aspecten ook meer toegankelijk gemaakt zou kunnen worden.Ga naar eindnoot38 | |
[pagina 134]
| |
Uitgeversarchieven komen niet automatisch bij de bibliotheek van de kvb terecht. Er zijn uitgevers die veel aan het
Nieuwe-Kunstboek hebben bijgedragen van wie het archief geheel of
gedeeltelijk verloren ging, zoals bijvoorbeeld dat van S.L. van Looy en van Van
Holkema & Warendorf.
Sommige archieven worden bij andere instellingen geplaatst: het
Nijhoff-archief bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek, en het
archief en de bibliotheek met de eigen uitgaven van de Erven F. Bohn
zijn te vinden in de universiteitsbibliotheek te Leiden. Jan Apol, Phaeton en de dwaas. Amersfoort
1901. Band en omslag door Lion Cachet
Op het gebied van het Nieuwe-Kunstboek is dit een interessant archief met onder andere brieven van een aantal illustratoren en bandontwerpers.Ga naar eindnoot39 Van uitgeverij Veen worden illustratiemateriaal en ontwerpen voor boekbanden in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam bewaard.Ga naar eindnoot40 Een instelling waar men ook wel wat Nieuwe-Kunstboeken zou verwachten, is het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag. Maar hier worden in principe géén boeken verzameld, dus er is ook geen Nieuwe-Kunst-collectie. Het enige substantiële bezit op dit gebied is een kast met alle Couperusdrukken, afkomstig uit de bibliotheek van het Couperusgenootschap. Behalve in Nederland bevindt zich ook in Amerika een grote collectie Nieuwe-Kunstboeken, namelijk in de Wolfsonian Library in Miami Beach.Ga naar eindnoot41 De Wolfsonian Foundation, opgericht in 1986Henriette van der Schalk, Sonnetten en
verzen. Amsterdam 1895. Versiering door Roland
Holst
door Mitchell Wolfson Jr., herbergt een omvangrijke en unieke verzameling Amerikaanse en Europese kunst, voornamelijk kunstnijverheid, uit de periode 1885-1945 waarbij wat Europa betreft de nadruk ligt op Engeland, Duitsland, Italië en Nederland. De collectie decoratieve kunst uit Nederland is de grootste buiten ons land zelf. De bibliotheek bevat meer dan 30.000 boeken, tijdschriften en drukwerk die de bovengenoemde periode op alle mogelijke gebieden: politiek, cultuur, beeldende kunst, sociale geschiedenis en techniek uitgebreid documenteert. In november 1992 werd de collectie Nieuwe-Kunstboeken verworven van de particuliere verzamelaar Dick Veeze uit Amsterdam, die deze collectie in twintig jaar tijd had opgebouwd. Ze bevat ongeveer 2000 boeken, tijdschriften, tekeningen (ontwerpen voor boekbanden en dergelijke), en drukwerk uit de periode 1892-1910. De verzameling is vooral sterk in bandvarianten en luxe edities, waaronder een vrij groot aantal gebatikte banden. De collectie is nog niet gecatalogiseerd. Wel bestaat er een summiere, handgeschreven lijst van Dick Veeze zelf, en voor zover mijn informatie reikt is het goed mogelijk dat er banden zijn die nergens in Nederland te vinden zijn. Door de aanwezigheid van zoveel vergelijkingsmateriaal uit het buitenland, Nieuwe-Kunstvoorwerpen zelf als ook de boeken uit deze periode is de Wolfsonian Foundation een unieke plek voor de bestudering van de Nederlandse Nieuwe Kunst buiten Nederland zelf. | |
[pagina 135]
| |
De Architect (1896). Omslag door De
Bazel
En dan nu de in 1973 verworven collectie ‘B’. Reden voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde om de collectie van Braches aan te kopen was, zo staat te lezen in het jaarverslag over 1972-1973, om in het bezit te komen van een groot aantal letterkundige uitgaven uit de periode van rond de eeuwwisseling, boeken die bovendien voor de kennis van culturele stromingen in Nederland onmisbaar zijn. Wat Braches zelf bij de overdracht destijds voor ogen stond, was dat zijn bibliotheek met boeken van Nieuwe Kunst en het door hem verzamelde bronnenmateriaal daarover (een unieke combinatie) als het ware de bewijsvoering en illustratie voor zijn proefschrift vormden. Dit soort materiaal ontbrak destijds in de collecties Nieuwe-Kunstboeken in het Museum van het Boek en de universiteitsbibliotheken van Groningen en Nijmegen.Ga naar eindnoot42 Volgens het jaarverslag van de Maatschappij bevat de collectie ‘B’ zo'n 1200 banden. Dit getal moet iets bijgesteld worden: er zijn geen 1200 banden, maar ongeveer 1200 nummers, die samen zo'n 22 meter beslaan. In zijn proefschift heeft Braches een lijst gepubliceerd met beschrijvingen van 508 nummers. Aangezien de collectie ‘B’ nog niet als geheel geïnventariseerd en ontsloten is, is het zonder raadplegen van de collectie zelf niet mogelijk vast te stellen waaruit zij nu precies bestaat. Braches zelf geeft de globale inhoud aan in een artikel, gepubliceerd in de afscheidsbundelEen ingenaaid en een ingebonden exemplaar van Kunst en Samenleving. Amsterdam 1894
aangeboden aan mr. J.R. de Groot, bibliothecaris van de Rijksuniversiteit te Leiden. ‘Hij bestaat uit enkele honderden Nieuwekunstboeken. De verzameling omvat onder andere talrijke band- | |
[pagina 136]
| |
Woord en Beeld. Geillustreerd
maandschrift (1897)
varianten voor dezelfde uitgave; hij omvat niet alleen boeken maar ook kleinere gebruiksgrafiek, zoals kalenders en programma's; verder losse tijdschriftafleveringen en dergelijke. Een kleine handbibliotheek en een uitgebreide documentatie met honderden foto's en honderden chronologisch geordende aantekeningen betreffende de objecten en hun makers completeren het geheel.’Ga naar eindnoot43 In harde bewoordingen veegt Braches de vloer aan met het beleid van onze wetenschappelijke, alleen maar tekstgerichte bibliotheken, zonder gevoel voor het boek als object. Vandaar de alomtegenwoordigheid in deze instellingen van ‘klodderstempels, deerniswekkende gestichtsbanden, kleverige rugetiketten, bij elkaar gehouden door cellotape, de plastificering, het ten prullebakke verwijzen van stofomslagen’, het soort ellende dus waar hierboven al naar werd verwezen. Ook de collectie ‘B’ is dupe van dit tekstgerichte beleid: alhoewel men de fysieke toestand van de boeken met rust heeft gelaten, is de collectie in haar geheel niet ontsloten op elementen als uitgever, kunstenaar (bandontwerper, typograaf, illustrator, boekbinder) en bandvariaties. Zij is zelfs niet eens ‘door de vleesmolen van de general catalogue gedraaid’: van de boeken vermeld in het proefschrift is nog maar een klein gedeelte opgenomen in de online publiekscatalogus van de universiteitsbibliotheek in Leiden,Ga naar eindnoot44 van het gedeelte dat niet in het proefschrift beschreven is, bestaat helemaal niets, zelfs geen simpele lijst. ‘Er dient behalve een Museum voor het Boek ook een Archief- en Documentatiecentrum voor het Nederlandse Boek te worden gesticht’ luidt de vierde en veelzeggende stelling bij Braches' proefschrift. De collectie ‘B’ is dus slecht toegankelijk en dit maakt de nieuwsgierigheid naar de inhoud ervan des te groter.
Als tijdgrenzen van Nieuwe-Kunstboeken nam Braches 1892, het jaar waarin de eerste voorbeelden beginnen te verschijnen, en 1903, toen het door S.H. de Roos verzorgde boek van William Morris, Kunst en Maatschappij , verscheen. Deze uitgave wordt algemeen gezien als het eerste voorbeeld waarin de moderne principes van typografie uitgedrukt worden. Dit boek luidde de periode in van de ‘typografen’, die volgde op die van de ‘versierders’Ga naar eindnoot45, de tijd waarin de echte vernieuwing van de Nederlandse boekdrukkunst plaats zou gaan vinden. De collectie ‘B’ bevat echter nog vele voorbeelden van na 1903, maar omdat ze niet meer tot de avant-garde boekverzorging gerekend kunnen worden, heeft Braches ze in zijn boek allemaal buiten beschouwing gelaten.Ga naar eindnoot46 Voor wat betreft het gedeelte dat beschreven is in Braches' proefschrift loopt de collectie gelijk op met indeling en inhoud van dit boek. De nummering in de ‘chronologische lijst van boek-vercieringen’ is een gecodeerde datum, bestaande uit telkens twee cijfers van jaar, maand en dag. Dit slaat op de datum van verschijnen van het boek zoals Braches die heeft kunnen achterhalen via aankondigingen in het Nieuwsblad voor den Boekhandel of uit andere bronnen. Bij het raadplegen van de collectie zelf is dit heel onhandig, omdat in veel gevallen verschillende publikaties dezelfde | |
[pagina 137]
| |
nummers hebben. Onder die 508 nummers zijn ook losse tijdschriftafleveringen, soms van hetzelfde tijdschrift, maar apart genummerd, bijvoorbeeld Licht en Waarheid, Woord en Beeld, De Boekband, bandvarianten en, heel interessant, ontwerpen die nooit gepubliceerd zijn. Bij ieder nummer geeft Braches de titel van het voorwerp, de betrokken kunstenaar(s), uitgever, details van het tot stand komen van en wetenswaardigheden over het desbetreffende item, en de vindplaats in andere instellingen. In de collectie ‘B’ is uiteraard het hele pantheon van de ‘versierders’ met hun werk vertegenwoordigd, te beginnen met, uit 1892, omslagen en banden van R.N. Roland Holst en Jan Toorop, en eindigend met de tweede druk van Kunst en Samenleving en William Morris' Kunst en Maatschappij uit 1903. Het niet beschreven materiaal bestaat uit enkele dubbelen en bandvarianten van het wel beschreven gedeelte, en uit materiaal van na 1903 tot aan het einde van de jaren twintig, waaronder eveneens bandvarianten en dubbelen. De boeken staan min of meer chronologisch bij elkaar en sommige zijn voorzien van een strookje met een in het handschrift van Braches vermeld jaartal. Vaak ook staat er nergens een jaartal vermeld. In sommige gevallen staan de boeken bij elkaar op kunstenaar: L.W.R. Wenckebach (22 banden), C. van der Hart (dertien banden), Guust van der Wall Perné (achttien banden), een hele serie Toorops, en kunstenaars die signeerden met niet geïdentificeerde monogrammen. Er zitten boekjes bij uit de Wereldbibliotheek, en boeken met werk van bekende en onbekende kunstenaars. Kijken we naar de inhoud van de boeken, dan vinden we ‘serieuze’ auteurs zoals Jacques Perk, Louis Couperus en Frederik van Eeden, en damesromans van onder anderen Johanna van Woude (Hare Roeping getrouw), Top Naeff en Hilda van Suilenburg.Enkele vignetten uit Kunst en
Samenleving. Amsterdam 1894
Voor de melomanen zijn er liedboeken, muziekalbums, muziekprogramma's. Voor de kleintjes en de jeugd zijn er sprookjesboeken, kinderboeken en jongens- en meisjesboeken. Verder bevat de collectie plantenboeken, kunstboeken, buitenlandse romans in Nederlandse vertaling, en een plank vol Art Nouveau- en andere buitenlandse boeken in de oorspronkelijke taal: Limbes de Lumière van Gustave Kahn met vignetten van Georges Lemmen bijvoorbeeld, een kinderboekje van Kate Greenaway, The Claims of Decorative Art van Walter Crane en een heel rijtje van diens kinderboeken waaronder Queen Summer or the Journey of the Lily and the Rose uit 1891 en Baby's own Aesop uit 1887. Dan bevat de collectie ‘B’ nog wat tijdschriften: enkele jaargangen van The Studio, Onze Kunst, Van Nu en Straks, Bouwkundig Tijdschrift bijvoorbeeld, en wat losse nummers en omslagen | |
[pagina 138]
| |
Albert Verwey, Aarde. Amsterdam 1896.
Band door Wenckebach
Cyriel Buysse, Op 't Blauwhuis. Den Haag
1897. Band door Wenckebach
St. Bavo. Haarlem 1898. Omslag door
Veldheer; illustraties door Th. Molkenboer
van Bouw en Sierkunst, Weekblad voor Muziek, De Architect, Maandschrift voor Vercieringskunst, De Tuin, die soms wel, soms niet zijn opgenomen in de chronologische lijst in Braches' proefschrift. Wat de collectie extra interessant maakt in vergelijking met die van ander instellingen zijn de bandvarianten: soms wel vijf of meer van één titel, en de ‘ephemera’: concert- en theaterprogramma's, losse tijdschriftnummers en omslagen, tentoonstellings-catalogi, brochures, kleine drukwerkjes van kunstenaars als Jan Toorop, R.N. Roland Holst en vele anderen. Ook opvallend zijn de prachtige kalenders van onder anderen Van Hoytema en Lion Cachet. En tot slot zij vermeld de uit tien dikke ordners bestaande documentatie met kopieën van correspondentie, foto's, aantekeningen, en de handbibliotheek, kortom het hele ‘bewijsmateriaal’ van Braches' proefschrift. Het aantal Nieuwe-Kunstboeken beloopt volgens Braches nog geen vierhonderd stuks, waarbij hij uitgaat van een periode van iets meer dan tien jaar, van 1892-1903.Ga naar eindnoot47 In Honderd jaar boeken maken schetst Dick Dooijes een beeld van de bijdrage van de uitgevers aan het boek als Nieuwe Kunst. In de periode die Braches aanhoudt, waren er 37 uitgevers die, sommigen heel incidenteel, opdrachten in de sfeer van de Nieuwe Kunst hebben verstrekt. Eigenlijk zijn er volgens Dooijes maar vijf uitgevers geweest die een enigszins substantiële bijdrage hebben geleverd. Hij noemt ze op, met de aantallen uitgaven erbij: C.A.J. van Dishoeck (veertien titels), P.N. van Kampen (twaalf titels), S.L. van Looy en H. Gerlings (38 titels), Scheltema & Holkema (21 titels) en L.J. Veen (de uitgever van Couperus, 23 titels). Dat is een totaal van 108 titels. Hij vervolgt met te zeggen dat van de in totaal 205 opdrachten (met die van andere uitgevers er dus bij) er 117 uitsluitend de band | |
[pagina 139]
| |
of het omslag betroffen. Dooijes geeft ook nog enkele interessante getallen aangaande de kunstenaars. Zo kreeg L.W.R. Wenckebach van zestien uitgevers in totaal 45 opdrachten, op hem volgen C.A. Lion Cachet en J.G. Veldheer met ieder vijftien opdrachten van respectievelijk acht en zeven uitgevers.Ga naar eindnoot48 Andere uitgevers die hebben bijgedragen aan de mooiste voorbeelden van Nieuwe Kunst zijn de Erven F. Bohn (Vondels Gijsbreght ) en C.M. van Gogh (prentenboeken van Th. van Hoytema).Ga naar eindnoot49
Het leelijke jonge eendje. Amsterdam 1893.
Prenten van Van Hoytema
Er blijken echter in bibliotheken meer Nieuwe-Kunstboeken te zijn dan boven-genoemde getallen zouden kunnen suggereren. Hoe moeten we nu die grotere aantallen in onze bibliotheken verklaren? Bij het bekijken van de besproken collecties in korte tijd blijven een paar indrukken hangen. Het mooie en eigen karakter van de exemplaren uit de beginperiode bijvoorbeeld: het echt voortreffelijke Nieuwe-Kunstboek is inderdaad zeldzaam. Alhoewel er nog fraaie boeken verschenen na 1903 is het avant-garde karakter van de Nieuwe Kunst dan wel voorbij. Rond die tijd begon de stroom boeken voor een groot publiek enorm toe te nemen: romans, gedichtenbundels, stichtelijke werken, opvoedkundige boeken, aardrijkskunde-, biologie- en geschiedenisboeken, meisjes- en jongensboeken, jaarboeken, gedenkbundels en een oneindig aantal etiquetteboeken voor dames. Juist op deze boeken werden tot diep in de jaren twintig een tot mode verwaterde Nieuwe-Kunststijl en van Nieuwe Kunst afgeleide vormen toegepast. Behalve de banden, waarvan er vele zo niet mooi dan toch minstens curieus te noemen zijn, is de opmaak, op enkele uitzonderingen na (kinderboeken), erg triest en saai. Van een invloed van de ‘typografen’, werk van de nieuwe generatie boekkunstenaars dat in diezelfde tijd begon te verschijnen, is in dít soort boeken niets te merken. ‘Een belangrijke conclusie dringt zich dan onweerstaanbaar op. Het was niet een worstelen met de techniek, het was een harde economische strijd. Een strijd om bij een relatief beperkt blijvende markt met dubbeltjes en centen te woekeren om goedkoop te blijven en goedkoper te worden. De eerste helft van de twintigste eeuw is voor Nederland in het bijzonder te typeren als de periode waarin de uitgevers-
Catalogus Oranje Nassau. Amsterdam 1898.
Perkamenten omslag door Lion Cachet
| |
[pagina 140]
| |
fantasie zich erop richtte met de bestaande technieken goedkoop te produceren.’Ga naar eindnoot50 Emilie C. Knappert, Kijkjes in de
plantenwereld. Amsterdam 1893. Illustraties door
Wenckebach
Een andere indruk is: waar heb ik dit eerder gezien? In de loop der tijd werd het Nieuwe-Kunstboek zeer internationaal, en begon het zijn eigen karakter te verliezen. Hier vindt men een snuifje Alphonse Mucha, daar een vleugje Wiener Werkstätte, een tikje ‘Glasgow four’, een spoortje Van de Velde, wat Jugendstil, iets van Eugène Grasset. En hoe zit het met die 350 kunstenaars op de lijst gemaakt in de ub Groningen van wie sommigen alleen van naam en met slechts een of twee boekbanden bekend zijn? Hoe liepen de internationale contacten? ‘Het is nog te vroeg om de geschiedenis van de vormgeving van de linnen uitgeversband te schrijven. Er is nog teveel onduidelijk of gewoon onbekend en van inventarisatie is nog geen sprake’, schrijft Fons van der Linden in zijn boek In linnen gebonden .Ga naar eindnoot51 Er valt dus nog veel te doen. Gezien haar aard, omvang en gevarieerdheid kan juist de collectie ‘B’, als ze naar behoren wordt ontsloten, van heel groot nut zijn voor de verdere bestudering van het Nieuwe-Kunstboek en haar Nachwuchs in Nederland. |
|