verdedigingswerken, ook de diverse andere militaire gebouwen en besteedt voorts aandacht aan de marinehaven Hellevoetsluis. Hierna komen in twee korte hoofdstukken de belangrijkste weg- en waterbouwkundige werken en het straatmeubilair aan de orde.
In het hoofdstuk over de openbare gebouwen figureren, na een algemeen inleidend gedeelte, verschillende individuele beschrijvingen, voornamelijk van stad- en raadhuizen. Een zelfde opzet, met in totaal twaalf
objectbeschrijvingen, heeft het meest omvangrijke hoofdstuk in het boek, dat over de kerken, kloosters en kapellen. De hierin opgenomen gedeelten die handelen over respectievelijk het koper-, het zilver- en het tinwerk, werden geschreven door drs. T.G.M. Graas, wetenschappelijk medewerker bij de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland. Hij voerde het onderzoek, bestaande uit een gedegen inventarisatie en de nodige litteratuur- en archiefstudie, uit in de periode 1990-'91.
Na een kort hoofdstuk over de nog resterende historische gebouwen van sociale zorg, met daarin opgenomen één objectbeschrijving, volgen de hoofdstukken over de woonhuizen en de boerderijen. In deze twee hoofdstukken kon de nieuwe aanpak - een algemene, samenvattende behandeling, mede aan de hand van slechts enkele min of meer uitgebreid beschreven voorbeelden - beter tot zijn recht komen dan bij met name de kerken, die in menig opzicht zo bij uitstek individueel van karakter zijn. Zowel bij de woonhuizen als bij de boerderijen vormde een indeling in typen de basis voor de keuze van de te beschrijven voorbeelden. Van het hoofdstuk over de woonhuizen moet hier nog worden vermeld dat het hoofdzakelijk handelt over het omvangrijke bestand aan oude Brielse woonhuizen. Na een eerste, uitwendige inventarisatie van het totaal werden van dit bestand meer dan honderd huizen ook inwendig onderzocht. Dit leverde een schat aan informatie op, die als basis heeft gediend bij het opstellen van de uiteindelijke tekst van het betreffende hoofdstuk.
Aan de kastelen en ambachtsherenhuizen wordt in het negende hoofdstuk aandacht geschonken. Met name de beschrijvingen van de ambachtsherenhuizen van Heenvliet en Abbenbroek nemen hier een belangrijke plaats in. Na een kort hoofdstuk over de historische bedrijfsgebouwen volgen ten slotte nog een bibliografie en de nodige registers.
Van zeer velen heeft de auteur in de diverse stadia van het onderzoek steun ondervonden.
Allereerst moet hier het werk van de bouwhistoricus ing. B.H.J.N. Kooij worden genoemd. Veel van het thans gepresenteerde is te beschouwen als de vrucht van de nauwe samenwerking tussen hem en de auteur. Met grote nauwgezetheid heeft de heer Kooij zijn deel van het onderzoek verricht en de resultaten van de gezamenlijke bevindingen in tekening gebracht.
Voorts is door talrijke collega's bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg op gezette tijden hulp verleend. Van hen dienen met name de bouwhistorici de heren A.A.M. Warffemius en J.J. Jehee te worden vermeld. Zij hebben, nu eens door hun waardevolle adviezen, dan weer door assistentie verleend bij het opmetingswerk, in aanzienlijke mate bijgedragen aan het eindresultaat zoals dat nu vorm gekregen heeft.
Dit laatste geldt zeker ook voor de heer T. Brouwer, die niet alleen de bewerking van de kadastrale minuutplans voor zijn rekening nam, maar ook de bestudering, opmeting en weergave van zijn geliefde straatmeubilair. Hij houdt helaas dit boek niet meer met ons ten doop. In hem gedenkt de auteur een inspirerende, hartelijke collega.
Twee van de hier gepubliceerde opmetingstekeningen, van de hand van respectievelijk de heer J.M. van Es en de heer P. Matthijssen, kwamen in de afgelopen periode in het kader van een stage bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg tot stand.
Verder werden diverse in vroeger tijd gemaakte opmetingstekeningen betrokken uit de collecties van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Hiertoe behoort een reeks schitterende tekeningen van de Brielse