| |
| |
| |
Alphabetische Lijst van vreemde woorden in dit werk voorkomend.
Achtergallerij, achterkamer, waarvan één of meer wanden open, als bij eene verandah. |
alang-alang, grasachtige plant, soms manshoog. |
Allah, God. |
aloon-aloon, grasvlakte en hoofdplein der kotta, waaromheen gewoonlijk de voornaamste gebouwen. |
ambèn, platte, bamboe rustbank. |
angon, weiden. |
arènboom, palmsoort, waarvan uit de bloemtros suiker gemaakt wordt. |
arit, krom kapmes. |
asemboom, tamarindeboom. |
assistènan, woning van den assistent-wedono. |
assistent-wedono, laagste inlandsche besturende ambtenaar, hoofd van een onderdistrikt. |
AVH, bekend merk genever, waarom de laatste daarmede dikwijls aangeduid wordt. |
badjing, eekhoren. |
bakoel, eetwaren ventende koopvrouw. |
bamboe doeri, een veel op de erven geplantte reuzenbamboe, waarvan de bladeren vol dorens zijn. |
| |
| |
bandar, bankhouder van hasardspel |
bandat, lis van een of andere touwsoort, bij het pikelen gebruikt. |
bantèng, wilde buffel. |
bérang, groot slagwapen. |
besaran, de woning van den eigenaar of beheerder eener landelijke onderneming (ook wel ‘lodji’). |
bibit, zaad of voor uitplanten aangekweekte jonge plantjes. |
bidoh, groote, grauwe roofvogel. |
blanda item, Negers. |
boedeng, vrij groote aapsoort met dik, gitzwart haar en langen staart. |
bras, gepelde koffie of rijst. |
dadap, boomsoort vol dorens ook op den stam. |
dèrès, het winnen van het vocht van den arenpalm. |
dessa, dorp, zetel van een dorpshoofd. |
djadjan, gereed gemaakt gerecht. |
djogoreso, rechterhand van den assistent-wedono. |
djagoeng, mais, turksch koren. |
djamboe, vruchtsoort, waarvan vele verscheidenheden bestaan. |
djarakpaggers, haag van djarak tjina (chineesche djarak). |
djemowa legi, woordelijk: Vrijdag legi d.w.z. een Vrijdag, die samenvalt met de jav. weekdag legi (eens in de 35 dagen). |
djeroek sap, sap van djeroek petjil, lemoensoort. |
djoeroetoelis, schrijver, klerk (inlandsch). |
djohar, boom, veel voor schaduw langs wegen gebruikt. |
doekoeh, gehucht, ingedeeld bij een dessa. |
| |
| |
doekoen, heelmeester, vroedvrouw, ieder die zich daarvoor uitgeeft. |
doeri, dorens. |
dos à dos, tweewielig voertuig. |
èmper, afdak eener woning, loods enz. |
employé, zie opziener. |
gabah, koffie, nog in het omhulsel (hoornschil). |
galangan, dijkje tusschen sawahs. |
gamelang, volledig stel javaansche orkestinstrumenten. |
gandang, veekraal. |
gandang matjan, hokken ter bewaring van gevangen tijgers. |
gardoe, klein huisje, veelal zonder wanden, dienend tot verblijf aan nachtwakers. |
gedèk, gevlochten bamboe omwanding. |
gedoegan, javaansche paardenstal. |
geloeng, haarwrong. |
gendi, javaansche waterkruik. |
gentongan, stuk boomstam 5 à 8 voet lang, met eene overlangsche, diep uitgeholde sleuf, rechtstaand opgehangen, waarop signalen geslagen worden. |
glindéng, primitief, tweewielig wagentje voor goederenvervoer gebruikt, getrokken door karbauwen of sapies. |
goeboek, wachthuisje op hooge palen. |
goedang, schuur, bergplaats, pakhuis. |
gouvernements koffie reserve, bosch gereserveerd voor den gouvernements koffiecultuur (dwangcultuur). |
golok, zwaar slagwapen. |
Hadji, in turksche stijl gekleede lieden, die beweren het graf van den Profeet bezocht te hebben. |
| |
| |
haloe, rijststamper. |
Hariojo, einde der vastenmaand. |
heerendienst, dwangarbeid van niet-misdadigers, dus opgelegd aan personen, die niets misdreven. Zonder voedingverstrekking. |
kabaja, baadje van chineezen, ook van de javaansche vrouwen. |
kabajan, onbezoldigd eerebaantje, rechterhand van een dorpshoofd. |
kaboepatèn, verblijf van den Regent. |
kain, kleedingstuk, zijnde een veelal bont gekleurde of geweven lap goed, een paar maal rondom het middel gewikkeld en vandaar tot even boven de enkels neerhangend. |
kali, rivier, beek. |
kamitoewa, hoofd van een doekoeh (doekoehan). |
kampong, wijk. |
Kandjeng, titel toegekend aan den eersten en voornaamsten persoon eener plaats. Alleen gebruikt beteekent het Regent. |
kantjil, klein soort hertje, zonder horens, geen voet hoog. |
Kantoran, gouvernementskantoor. |
kapala, dorpshoofd, loerah. |
kapala palang, voornaamste kapala, daartoe wegens ouderdom en ondervinding door den assistent-wedono aangesteld. |
karbauw, tamme buffel. |
katès, papaja, vruchtsoort, snelgroeiende boom. |
kemblah, knaap dansend met mannen op de maat van een paar instrumenten, is veelal vergezeld van een komiek, tevens goochelaar, die soms toeren vertoont als Davenport. |
| |
| |
kemiri, boom, waarvan de noot als toespijs gebruikt wordt. |
ketela kaspé, cassave. |
ketrangan, het klaar, helder worden eener duistere zaak. |
kettingganger, tot langdurige dwangarbeid veroordeelde misdadiger. |
kidang, reebok. |
kjai, groote, oude koningstijger. |
kodok oelo, woordelijk: kikvorsch, slang, zeker hasardspel. |
koempoelan, samenkomst. |
kokkie, keukenmeid. |
kongsie, syndikaat. |
kontjo, metgezel, trawant. |
Koran, Heilige Schrift (Mahomedaansch). |
kotta, stad. |
kowi (gowi), rood of oranje gekleurde varieteit boedeng. |
klapper, kokosnoot. |
klapperdop, halve schaal der kokosnoot. |
kliwon, een der dagen der vijfdaagsche jav. week. |
klontong, marskramer, door luiden met een bel zijne komst aankondigend. |
kris, steekwapen, ongeveer een voet lang, plat en dikwijls zeer dun met houten gevest. |
kwee kwee, gebak. |
lahar, lavastroom of de streek waar deze geloopen heeft. |
latar, niet voor beplanting gebruikt, schoon gehouden gedeelte van een erf rondom de woning. |
| |
| |
legèn, uit den arènpalm gewonnen vocht, waarvan de suiker gemaakt wordt. |
legi, een der vijf jav. weekdagen. |
loerah, dorpshoofd. |
lombok, spaansche peper. |
lombok sétan, spaansche peper klein soort, in het wild voorkomend. |
Luitenant, titel van een, door het Gouvernement aangesteld, Chineesch Hoofd belast met toezicht op chineezen. |
magang, inlandsche klerk. |
mandoer, ploegbaas. |
manga, sappige vruchtsoort. |
mantri, lage inlandsche ambtenaar bij verschillende diensttakken. |
mas (loerah), oorspronkelijk adelijke titel, veel gebruikt bij het aanspreken van lage inl. ambtenaren bij wijze van beleefdheidsvorm. |
matjan gombang, zwarte panter. id. kimbong, koningstijger. |
mendjangan, hert. |
moehté, kapmes. |
nongko, groote vrucht, sterk verkoelend. |
negri welandi, Nederland. |
ngapok, iemand klein krijgen. |
njai, huishoudster. |
njaid, naaister. |
njambé, leguaan. |
njerèt, opium schuiven. |
njie, huishoudster (Hoog Jav.) |
njonja, titel van chineesche en europeesche vrouwen. |
obat, geneesmiddel. |
| |
| |
oppas, oppasser. |
opiumkit, huisje waar opium verkocht en geschoven wordt. |
opziener, ondergeschikte europeesche betrekking op landbouwondernemingen. |
orang ambon, amboneezen, waaronder meestal ook andere christen inlanders van de Molukken en Celebes begrepen worden. |
orang ambon, atjéh, Atjeneezen. |
padi, gevulde, rijstaren, ook de plant in zijn geheel. |
padjek (padjeg), belasting. |
pagger, omheining. |
pajong, zonnescherm. |
palang, slagboom. |
pandjonan, woonplaats van dansmeisjes. |
Pangéran, hoog adelijke titel. |
panghoeloe, mahomedaansche priester. |
pangoeng, tribune voor toeschouwers. |
parèsan, veroordeelde. |
pasangrahan, gouvernementsgebouw ten dienste van voorbijtrekkende europeanen. |
passar, markt, ook wel de jav. week. |
patih, inlandsche bestuursambtenaar lager dan Regent. |
pendopo, ruim voorhuis, zonder omwanding. |
perceel, landbouwonderneming. |
perkara, politiezaak, lastige zaak. |
petong, reuzenbamboe. |
pidjet, masseeren. |
pikelen, iets dragen met een pikoelan. |
pikoelan, soort draagstok. |
pikolpaard, lastdragend paard. |
| |
| |
pinang, boom, waarvan de noot bij het sirihpruimen gebruikt wordt. |
pinter, handig. |
pisang, banaan. |
plosoboom, woudboom op schrale gronden, donker blad, roode bloemen. |
poewoso, vastenmaand. |
pomahan, plaats waar vroeger een huis gestaan heeft. |
pondok, tijdelijk verblijf houden. |
prijaji, aanzienlijk persoon. |
Raden, adelijke titel hooger dan mas. |
Radjah Welandi, Vorst van Nederland. |
rampok, het met speren afmaken van een gevangen dier. |
rangkok, neushoornvogel. |
Regent, hoogste inlandsche ambtenaar. |
roedjak, mengsel van lombok en rauwe, onrijpe vruchten. |
sandelwood, op Java ingevoerd paardenras. |
sangoe, voorschot, reisgeld. |
santri, mahomedaansche, fijn godsdienstige, secte. |
sapie, rundvee. |
sapoelidi, veger van nerven van kokospalmbladen. |
Saréhan, graf van vereerde personen (woordelijk: slaapplaats). |
saté ajam, stukjes gekruid kippenvleesch aan een stokje geroosterd. |
saté kambing, idem van geitenvleesch. |
sawah, geïrrigeerd rijstveld. |
sawallan, feesten door inl. hoofden gegeven in de maand sawal na afloop van de hariojo. |
| |
| |
sekoh petjil, gekruide rijst met halfgekiemde katjang. |
sèlang, blad van de rottan. |
sèngon, fijnbladige woudboom. |
sidneyers, australische paarden. |
singkèh, versch van China komende koelie. |
sinder, zie opziener. |
sinderan, woning van een opziener. |
sirih pruim, pruim bestaande uit sirihbladen, veelal vermengd met kalk en pinang. |
slamatan, offermaaltijd. |
slèndang, lang smal stuk goed in verschillende kleuren, soms kostbaar met goud, door de vrouwen als sieraad los over de schouders gehangen of dienend om iets in te dragen. |
sobat, goede kennis. |
soebengs, oorknoppen. |
soember, bron. |
soesah, last, moeite, zorgen. |
strootje, sigaret, inplaats met papier, met een gedroogd djagoengblaadje gerold. |
talidoek, touw gemaakt van het harig omkleedsel van den arènpalm. |
talus, kleine, grootbladige plant, waarvan de wortel wordt gebruikt. |
tandak, dansmeisje. |
taoen baroe, nieuwjaar. |
tegal, niet geirrigeerde akker. |
tiké, bereide opium, gemengd en gereed voor gebruik. |
tjapel, rond, groot, plat hoofddeksel. |
tjarik, dorpschrijver. |
tjelareng, reuzeneekhoorn. |
tjèlèng, wild zwijn. |
| |
| |
tjikar, ossenkar. |
tjikarveer, soort huurrijtuig. |
tjintjéh, kleedingstukken ventende marskramer van Bawean. |
tobat, uitroep. |
toekang, in de bosschen levend dier (Nycticebus javanicus). |
toekang ajam, kippenkoopman. |
toekang pacht, opiumpachter. |
toekang roko, venter van tabak, strootjes, sigaren, lucifers, |
toekang saté, saté venter. |
toekang setroop, venter van stroopwater, limoenwater enz. |
toewan besar, groote heer. |
toetoel, geelgevlekte panter. |
toko, bazar. |
topèn, soort comediespel met maskers. |
tratasan, gekapt boschpad. |
vendutie, openbare verkooping. |
voorgallerij, voorkamer aan de voorzijde zonder wand. |
wajang, soort poppenkast. |
wakil, plaatsvervanger. |
wang teboes, losgeld. |
warangan, arsenicum. |
waringin, kleinbladige, reusachtige woudboom. |
waroe, snelgroeiende, weinig eischende boom. |
warong, zeer primitieve, javaansche restauratie. |
wedono, inlandsche bestuursambtenaar, distriktshoofd. |
|
|