| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
Wederkerig dienstbetoon in onze dagen.
De neiging tot wederkerig dienstbetoon is zo oud en zo diep ingeworteld in de hele evolutie der mensheid, dat zij ondanks alle wisselvalligheden der geschiedenis, behouden is gebleven tot op onze dagen. Door die neiging werden de mensen bijeengehouden en opgewekt tot verzet tegen de heersende, vechtende en vernielende minderheden, die er op neerzagen als op sentimentelen. Telkenmal als een nieuwe maatschappelijke organisatie werd opgebouwd, was het door die immer voortlevende neiging tot wederkerig dienstbetoon, dat de grondgedachten der nieuwe organisatie werden ingegeven.
De zedelijke vooruitgang van ons geslacht doet zich voor als een trapsgewijze uitbreiding van de beginselen van het wederkerig dienstbetoon, vanaf de stam tot de steeds groter wordende mensenverenigingen en eenmaal zal dit wederkerig dienstbetoon de gehele mensheid verenigen tot één geheel, over de verschillen der godsdiensten, talen en rassen heen.
Na de wilde stamperiode en vervolgens de dorpsgemeenschapsperiode te hebben doorleefd, brachten de Europeanen in de middeleeuwen een nieuwe organisatievorm tot stand, die het voordeel had veel vrijheid te laten aan het individueel initiatief, terwijl tevens voldaan werd aan de menselijke behoefte aan wederkerig dienstbetoon. Een bondgenootschap van dorpsgemeenschappen, waarover zich een netwerk van gilden en broederschappen uit- | |
| |
spreidde, kwam in de middeleeuwse steden tot stand.
Alvorens zich van drie achtereenvolgende eeuwen te onderwerpen aan de opslorpende macht van de staat, deed het volk een ontzaglijke poging om de maatschappij te hervormen op de oude grondslagen van het wederkerig dienstbetoon. De hervorming toch was niet uitsluitend een opstand tegen de misbruiken der katholieke kerk, zij werd ook geleid door het ideaal ener maatschappelijke hervorming, waarvan het ideaal was het leven in vrije broederlijke gemeenschappen. De eerste preken en geschriften, die de massa het liefste had, waren dezulken, die vervuld waren met het denkbeeld der ekonomische broederlijkheid.
Lees slechts de Twaalf Artikelen en dergelijke belijdenissen, die verspreid werden onder de Duitse en Zwitserse boeren en ambachtslieden. Duizenden sloten zich aan bij de kommunistische broederschappen van Moravië en slechts grote slachtingen waren bij machte aan deze wijdverbreide volksbeweging een einde te maken. Door het zwaard, het vuur en de pijnbank behaalden de jonge staten hun eerste beslissende overwinning op de volksmassa
En toen roeiden die staten stelselmatig alle instellingen uit, waarin het streven naar wederkerig dienstbetoon vroeger een uiting vond. De dorpsgemeenschappen werden beroofd van haar volksvergaderingen, haar rechtbanken en haar onafhankelijk bestuur. Haar landerijen werden verbeurd verklaard. Men ontnam aan de gilden haar bezittingen en voorrechten om ze te plaatsen onder 't toezicht van een staatsambtenaar, aan wiens grillen en omkoopbaarheid zij onderworpen waren. De steden verloren haar souvereiniteit en de bronnen harer levenskracht; de volksvergadering, de verkozen rechters, het verkozen
| |
| |
bestuur, het recht van zelfregering van de parochie en het gild, werden ten onder gebracht.
Gevolgen van zo'n staatkunde van oorlog waren, dat dichtbevolkte streken verwoest werden dat rijke steden onbeduidende vlekken werden, de verbindingswegen onbruikbaar. Nijverheid, kunst en kennis raakten in verval. Opvoeding, wetenschap en recht werden de dienaren der staatscentralisatie. Op het einde der XVIIIe eeuw waren de koningen op het vasteland, het parlement van Engeland en de revolutionaire konventie in Frankrijk, hoewel elkander beoorlogend, het eens om binnen de staat geen afzonderlijke bondgenootschappen tussen de burgers te laten bestaan en vonden dat dwangarbeid en dood de enige gepaste straffen waren voor arbeiders die het waagden zich te ‘koaliseren’. De leuze was: ‘Geen staat binnen de staat!’
Dit was eveneens theorie en praktijk in het midden der XIXe eeuw. Het gehele stelsel van onze staatsopvoeding was van die aard, dat nu nog, zelfs in Engeland, een aanzienlijk deel der maatschappij het zou beschouwen als een revolutionaire maatregel, als men thans dezelfde rechten zou verlenen, die 500 jaar geleden een ieder, vrijman of lijfeigene, bezat in de dorpsgemeenschap, het gild, de parochie en de stad.
De verplichtingen tegenover de staat werden talrijker en die der burgers tegenover elkander verminderden. Bij ziekte waakten twee gildenbroeders om beurten bij een broeder, nu geeft men zijn buurman het adres van het dichtstbijgelegen hospitaal. Toen was de omstander, die bij twist niet tussenbeide kwam, beschouwd als een moordenaar, thans behoeft hij niet tussenbeide te komen, want.... dit is de taak van een politiedienaar. Toen, b.v. bij de Hottentotten, was het schande te eten zonder voor- | |
| |
af driemaal met luider stemme, geroepen te hebben of niemand een deel van het voedsel verlangt, thans is het voldoende als hij betaalt in de armenbelasting en voor 't overige kan men de uitgehongerden van honger laten omkomen. Luide werd door de wetenschap verkondigd, dat de strijd van elk tegen allen het leidende beginsel is in de natuur, evenals in de menselijke maatschappijen. Zelfs de godsdienst is individualistisch, verzacht door een min of meer liefdadige omgang met onze naaste, vooral op Zondagen.
Het schijnt dus vruchteloos, in onze hedendaagse maatschappij te zoeken naar instellingen en gewoonten van wederkerig dienstbetoon, waar ‘praktische’ en theoretische mensen het individualisme de enige grondslag noemen van het bestaan en voortbestaan der maatschappij. En toch, bij zoeken vinden wij die instellingen en gewoonten nog veelvuldig.
Is de heersende mening over de dorpsgemeenschap, dat zij haar natuurlijke dood is gestorven, omdat gemeentelijk grondbezit onbestaanbaar werd met de hedendaagse eisen van de landbouw, de waarheid is, dat de dorpsgemeenschap nergens vanzelf le niet gingen en het heeft heel wat moeite gekost om haar af te schaffen en de gemeentegronden te bemachtigen. In een edikt van Lodewijk XIV in 1667 leest men van zulk een landroverij: ‘elkeen heeft ervan genomen naar zijn goedvinden.... men heeft ze gedeeld.... men heeft gebruik gemaakt van verzonnen schulden om de gemeenten uit te schudden’.
De staat trachtte deze kwalen te genezen door de gemeenten nog afhankelijker te maken en ze zelf te plunderen. Feitelijk werden alle geldelijke inkomsten der gemeenten twee jaar later verbeurd verklaard door den koning. Men schatte, dat de helft van het grondgebied
| |
| |
in de volgende eeuw reeds in het bezit was van adel en geestelijkheid. Maar de boeren behielden steeds hun gemeente-instellingen en tot 1787 plachtten de dorpsgemeenschappen, die bestonden uit al de huisvaders, bijeen te komen in de schaduw van de klokketoren of van een boom, om het akkerland, dat zij nog behouden hadden, te kavelen en te herkavelen, om de belastingen vast te stellen en hun uitvoerende macht te verkiezen, zoals nu nog geschiedt in de Russische mir.
Echter, de regering vond de volksvergadering te rumoerig en in 1787 werden zij vervangen door een verkozen raad, samengesteld uit een meier (maire) en drie tot zes syndies, die verkozen werden onder de rijkste boeren. Twee jaar later (14 Dec. 1789) werd deze wet bekrachtigd door de revolutionaire Constituante, die het eens was met het oude régime en nu gingen de bourgeois du village aan het plunderen der gemeentegronden. Pas in 1792 besloot de konventie, onder de drang der boerenopstanden, om de ontnomen landerijen aan de gemeenten terug te geven, maar zij gaf tevens bevel de gronden bij gelijke delen uitsluitend onder de rijke boeren te verdelen. Dit had tot gevolg nieuwe opstanden en de maatregel werd ingetrokken. Er kwam bevel de gemeentegronden in gelijke delen te verdelen onder al de mede-gerechtigden, rijken en armen, aktieve (werkende) en niet-aktieve (nietwerkende).
Echter, dit kwam niet overeen met de opvatting der boeren en dus, het bleef onverdeeld. Maar later kwamen de oorlogsjaren en de gemeentegronden werden (in 1794) als onderpand voor de staatsleeningen verbeurd verklaard door de staat, te koop geboden en op die wijze buit gemaakt. Zij kwamen weer in handen der gemeenten en werden opnieuw verbeurd verklaard in 1813 en pas in
| |
| |
1815 werd, hetgeen nog overbleef, teruggegeven aan de dorpsgemeenschappen.
En nog was de teistering der gemeenten niet ten einde Elk nieuw régime zag in de gemeentegronden een middel om zijn aanhangers te belonen en drie wetten, de eerste in 1837 en de laatste onder Napoleon III, werden afgekondigd om de dorpsgemeenschappen aan te sporen tot het verdelen der grondeigendommen. Maar driemaal moesten deze weer worden ingetrokken. Toch werd telkens een stuk gemeentegrond genaast en Napoleon III schonk uitgestrekte eigendommen uit de gemeentegronden aan zijn gunstelingen.
De meier en de syndies werden eenvoudig beschouwd als onbezoldigde ambtenaren van het staats-raderwerk en van de onafhankelijkheid der dorpsgemeenschappen bleef niets over. Zelfs onder de tegenwoordige republiek kan een dorpsgemeenschap in Frankrijk zeer weinig uitvoeren zonder het reusachtige raderwerk van de staat in beweging te brengen. Als een boer zijn aandeel in geld wil betalen in de herstelling van een gemeenteweg, inplaats van zelf de vereiste hoeveelheid stenen te breken, dan moeten niet minder dan 12 verschillende staatsambtenaren hun goedkeuring verlenen en 52 verschillende akten moeten worden opgemaakt en heen en weer gezonden. En op diezelfde leest is alles geschoeid. In andere landen had hetzelfde plaats.
De laatste slag, in Midden-Europa toegebracht aan het gemeentelijk grondbezit, dagtekent uit de XVIIIe eeuw, toen de regering in Oostenrijk de gemeente dwong tot de verdeling harer gronden (1768). In Pruisen, onder Frederig de Grote. Eveneens in België en daar de gemeenten niet gehoorzaamden, werd in 1847 een wet gemaakt,
| |
| |
waarbij de regering gemachtigd werd gemeenteweiden te kopen om ze in het klein te verkopen.
Er is dus niets van waar, dat de dorpsgemeenschap haar natuurlijke dood is gestorven tengevolge van ekonomische wetten, evenmin als de soldaten hun natuurlijke dood sterven op het slagveld. Neen, het ging zo in zijn werk: de landbouwmethoden der boeren werden steeds verbeterd, de waarde van de grond rees daardoor en toen de adel, onder de staatsorganisatie, een macht had verkregen, die hij onder het leenstelsel nooit had bezeten, maakte hij zich meester van de beste gedeelten der gemeentegronden en deed hij al het mogelijke om de gemeente-instellingen te vernielen.
Zelfs Europa vertoont thans nog alom levende overblijfselen der dorpsgemeenschappen en het plattelands-leven is gedrenkt met gewoonten en gebruiken uit die tijd. In het begin der XIXe eeuw vond men in Groot-Brittannië nog tal van sporen van dit stelsel en geen twintig jaar geleden was Maine ‘zeer verbaasd over het grote getal gevallen van abnormale eigendomsrechten, die ongetwijfeld uit het vroeger bestaan van kollektief eigendomsrecht en gezamenlijke grondbebouwing voortgesproten waren’.
Zwitserland is in dit opzicht een typisch land.
De vijf kantons Uri. Schwytz, Appenzell, Glarus en Unterwalden behielden hun landerijen onverdeeld onder het bestuur van volksvergaderingen, maar ook in de andere kantons zijn de dorpsgemeenschappen eveneens in het bezit gebleven van een veelomvattend zelfbestuur en aanzienlijke gedeelten van het federaal grondgebied zijn haar eigendom. Twee derden van de Alpenweiden en bossen van Zwitserland zijn nog gemeentegrond, talrijke ak- | |
| |
kers, boomgaarden, wijngaarden, veenland, steengroeven enz. zijn kollektief eigendom. In Waadland (Vaud) leeft eveneens de geest van gemeenschap. Al de jonge mannen van elk dorp gaan tegen het einde van de winter gedurende enige dagen naar de bossen om er bomen te vellen, die zij langs de steile hellingen naar beneden laten glijden; het timmer- en brandhout wordt verdeeld onder al de huisgezinnen of ten hunnen bate verkocht. Deze tochtjes zijn ware feesten voor de mannelijke arbeid. Aan de oevers van het meer van Genève wordt een deel van de arbeid, vereist voor het onderhoud der wijngaard-terrassen, nog steeds in gemeenschap verricht en in de lente, als de thermometer vóór zonsopgang onder nul dreigt te dalen, roept de waker al de hoofden van gezinnen op om strovuren aan te steken of om mest te verbranden, ten einde de wijngaarden te beschutten voor de vorst door een kunstmatige wolk. In bijna alle kantons houdt men een zeker aantal koeien in gemeenschap, ten einde elk huisgezin boter te verschaffen, zij hebben gemeenteakkers of wijngaarden, waarvan de opbrengst verdeeld wordt onder de burgers of wel zij verpachten hun land ten bate der gemeenschap. En al het land dat zo gemeenschappelijk verzorgd wordt, is in de regel uitstekend behandeld.
Zwitserland is echter geen uitzondering. Gelijksoortige dingen en gebruiken leven voort in de dorpen van Frankrijk, Italië, Duitsland, Denemarken enz. De etische betekenis der gemeente-bezittingen, hoe klein zij ook zijn, is nog hoger dan haar ekonomische belangrijkheid. Het zelfzuchtig individualisme en de hebzucht, die maar al te zeer bevorderd worden door het kleine grondbezit, worden door dat wederkerig dienstbetoon in toom gehouden.
| |
| |
Overal in Frankrijk vinden wij in de dorpen onder verschillende namen het charroi, d.i. de vrije hulp der geburen, om de graanoogst binnen te halen of om aan de wijnoogst mee te helpen of om een huis te bouwen.
Juist deze gebruiken verklaren waarom de Franse boeren zich zo gemakkelijk verenigen om beurtelings gebruik te maken van de ploeg met zijn span paarden, van de wijnpers, van de dorsmachine enz., die het eigendom zijn van een hunner, evenals om allerhande landarbeid in gemeenschap te verrichten. Ook het merkwaardig succes der syndicats agricoles (boeren- en landbouwersgenootschappen) is daaraan te danken. Frankrijk wordt allengs met syndikaten overdekt.
Eerst was het om zaden en meststoffen te kopen wegens bedrog in die twee handelstakken, maar de werkkring breidde zich uit, o.a. wat het verkopen van landbouwprodukten en het verbeteren van de grond betreft. De verwoestingen der Phylloxera riepen tal van wijnbouwersgenootschappen in het leven. Elders treft men fruitières of zuivelgenootschappen aan, weer elders genootschappen tot beschutting der akkers tegen overstroming, tot bevloeiing van het land, tot het instandhouden van kanalen. In verband hiermee ontstonden verbruiksverenigingen, die ‘een hele omwenteling in onze dorpen teweegbrengen en in elk gewest dragen zij haar eigen bijzondere kenmerken’. (Baudrillart.)
In Duitsland hetzelfde en ook tal van voorbeelden zouden we kunnen aanhalen uit Italië, Spanje, Denemarken, de Slavische volkeren, die de ‘verenigde familie’ of het ‘onverdeeld huisgezin’ vertonen. En dan in heel sterke mate Rusland, zoals het reusachtig onderzoek van huis tot huis bewees, dat verscheidene zemstvo's (provinciale
| |
| |
staten) gedaan hebben in verschillende delen des lands over een bevolking van bijna 20 millioen boeren.
Al deze dingen bijeengenomen bewijzen, dat de kern der instellingen, gewoonten en gebruiken van wederkerig hulp- en dienstbetoon blijft voortleven bij de menigte; daardoor worden de mensen bijeengehouden, blijven zij hangen aan gewoonten, hun geloof en hun overleveringen, liever dan de leer aan te nemen van elk tegen allen, die hun voorgehouden wordt onder de naam van wetenschap, zonder het echter te zijn.
In de steden zijn de gilden vernietigd en later moest het recht op vereniging veroverd worden na jarenlange strijd. Allerhande verenigingen werden als samenzweerdersbonden vervolgd, zodat zij veelal als geheime genootschappen werkten. Uit de werkstakingen in de jaren negentig is voldoende gebleken hoe uitgebreid en krachtig de arbeidersverenigingen zijn (vooral de Knight of La bour) in de Verenigde Staten en in België. Ondanks de gevaren en bezwaren, verbonden aan het lidmaatschap van arbeidersverenigingen hebben jaarlijks duizenden werkstakingen en uitsluitingen plaats, waarvan in de regel de zogenaamde solidariteitsstakingen de wreedste en langdurigste zijn. In zulke tijden openbaart zich een bewonderenswaardige geest van wederkerig dienstbetoon.
Maar niet uitsluitend in unionisme vindt de behoefte der arbeiders aan wederkerig dienstbetoon haar uitdrukking.
Er bestaan ook politieke genootschappen die door velen beschouwd worden als beter geschikt ter bevordering van de algemene welvaart.
Dit is zeker, dat als men gedurende de laatste 25 jaren de daden van toewijding en opoffering had opgeschreven
| |
| |
in de socialistische beweging, men zou er verbaasd over staan. Die meeste mensen waren geen helden, het waren middelmatige mensen, die bezield waren door een groots idee. En wat thans door de socialisten wordt gedaan, werd vroeger door iedere vooruitstrevende, politieke en godsdienstige volkspartij gedaan. Alle vroegere vooruitgang werd teweeggebracht door dergelijke mensen en door dusdanige toewijding.
Samenwerking werd dikwijls beschreven als gemeenschappelijk individualisme en ontegenzeggelijk is naar strekking het aankweken van koöperatief egoïsme, niet alleen tegenover de gemeenschap in de ruimste zin, maar ook tegenover de samenwerking zelve. Toch was oorspronkelijk de beweging stellig gekenmerkt door wederkerig dienstbetoon. Zelfs thans zijn haar ijverigste voorstanders overtuigd dat de koöperatie de mensheid moet brengen tot een volmaaktere harmonische toestand, wat de ekonomische betrekkingen betreft. Het valt niet te loochenen dat een stroming van brede idealen, van algemene welstand en van solidariteit tussen de voortbrengers in de laatste jaren is ontstaan onder de samenwerkers. De koöperatieve genootschappen vormen een belangrijke faktor van het industriële leven. Vooral in Rusland kan men de koöperatie bestuderen in alle mogelijke vormen. Aldaar is zij een inheems vrucht, een erfenis uit het verleden der middeleeuwen en terwijl een vormelijk ingericht koöperatieve maatschappij van officiële zijde wantrouwen zou verwekken en nu moeten worstelen tegen allerhande wettelijke moeilijkheden, maakt de onvormelijke koöperatie, de artél, de ware grondslag uit van het Russische boerenleven. De geschiedenis van de ‘wording van Rusland’ en van het kolouiseren van Siberië is
| |
| |
de geschiedenis der handeldrijvende en jagende artéls of gitden, gevolgd door dorpsgemeenschappen en thans wordt de artél overal aangetroffen; bij iedere groep van 10 à 50 boeren, die uit hetzelfde dorp aan de fabriek gaan arbeiden, evenals bij de werklieden in al de onderdelen van het bouwvak, bij vissers en jagers, bij veroordeelden die op weg zijn naar of in Siberië, bij pakjesdragers aan de spoorweg, bij boodschaplopers aan de beurs, bij werklieden aan de tolkantoren. Alom in de dorpsindustrieën (die aan 7 millioen mensen werk verschaffen) - van boven tot beneden in de arbeidersklasse bestaat de tijdelijke of bestendige artél, voor opbrengst en verbruik, in alle mogelijke vormen. Het vissen is nog in handen der artéls bij de Kaspische Zee en op de rivieren die zich daarin uitstorten, bij de Oeral, de Volga en de meren van Noord-Rusland. Als 10 of 20 boeren uit een dorp zich begeven naar een grote stad om te werken, h.v. te weven te metselen, te timmeren enz., vormen zij altijd een artél. Zij huren kamers en een kok - dikwijls fungeert de vrouw van een hunner als zodanig - kiezen een ouderling (elder) en gebruiken hun maaltijden gemeenschappelijk; elk betaalt aan de artét zijn aandeel voor voeding en huisvesting. Het ministerie van oorlog heeft proeven genomen om rechtstreeks te onderhandelen met producerende artéls, die te dien einde gevormd waren in de huis-industrie, door bestellingen te doen van laarzen en allerhande koper- en ijzerwaren, zij worden als zeer bevredigend beschouwd, terwijl het verpachten van een staats-ijzermijn aan een artél van werklieden, zeven of acht jaar geleden, gunstig is uitgevallen.
Ook op het Balkan-Schiereiland, het Turkse keizerrijk en de Kaukasus zijn de oude gilden blijven voortleven,
| |
| |
zoals de Esnafs in Servië en de Kankasische amkari, vooral te Tiflis, die behalve hun werkzaamheden, een aanzienlijke invloed behielden op het stedelijk bestuur.
Hier zou men wellicht ook melding moeten maken van de vrienden-maatschappijen, van de maatschappijen voor onderling vermaak en hulpbetoon (unities of odd fellows), van de maatschappijen in dorpen en steden voor het betalen van geneeskundige hulp; van de kleding- en begrafenisfondsen en tal van anderen.
Maar zeker verdient nog vermeld te worden de Reddingsmaatschappij, waar de bemanning bestaat uit vrijwilligers, die hun eigen leven wagen om volkomen onbekende mensen te redden. Vraagt men hun waarom zij dit doen en hun leven wagen, dan antwoorden zij, evenals die kustwachter, die zei: dat weet ik zelf niet, maar op het zien van het worstelen van mensen tegen de dood konden wij het niet langer uithouden en dus gingen wij.
Eenzelfde gevoel bezielt de mijnwerkers tegenover elkander. De psychologie der mensen leert, dat, behalve als de mensen krankzinnig worden gemaakt op het slagveld, zij geen hulpgeroep kunnen aanhoren zonder daaraan gevolg te geven. De drogredenen van het verstand kunnen niet op tegen het gevoel van wederkerig dienstbetoon, want dit gevoel werd aangekweekt door duizenden jaren sociaal leven der mensheid en door honderdduizenden jaren gezellig leven, eer de mensheid bestond.
De talloze maatschappijen, klubs, kringen voor vermaak, voor studie en onderzoek, voor opvoeding enz., die in de laatste tijd zo menigvuldig zijn geworden, zijn ook voortbrengselen van de nooit rustende neiging tot vereniging en wederkerig dienstbetoon. Men heeft overal cricket-, voetbal, tennis-, kegel-, duiven-, muziek- of zangver- | |
| |
enigingen. Ofschoon de leden van de fietsrijdersbond niets anders met elkaar gemeen hebben dan hun lefhebberij voor fietsen, bestaat onder hen reeds een soort van vrijmetselarij tot wederkerig dienstbetoon. Evenzo met kegelen roeiverenigingen, die allen de sociale verschillen minder scherp maken, vooral in kleine steden. En waar zij zich verenigen tot grote nationale en internationale bondgenootschappen, daar helpen zij mee persoonlijke vriendschapsbanden te doen ontstaan tussen mensen die in verschillende delen der aarde wonen.
De Alpen-klubs, het Jagdschutzverein, in Duitsland, dal meer dan 100.000 leden telt, het Ornithologisch Genootschap dragen hetzelfde kenmerk. Niet alleen, dat zij veel en nuttig werk verrichten - denk aan landkaarten, bergwegen, schuilplaatsen, alpenhutten enz. - maar door haar werden tussen de mensen nieuwe banden tot stand gebracht. Het ‘Uncle Toby's Genootschap’ te New Castle, dat reeds meer dan 260.000 knapen en meisjes geleerd heeft geen vogelnesten te vernielen en alle dieren zacht te behandelen, heeft meer bijgedragen tot de ontwikkeling van menselijke gevoelens, tot opwekking der lust voor de studie der natuurwetenschap, dan hopen moralisten en de meesten onzer scholen gedaan hebben.
En dan de duizenden wetenschappelijke, letterkundige, kunst- en onderwijsgenootschappen, de godsdienstige, filantropische verenigingen. In één woord, de wereld is overdekt met verenigingen van allerlei soort en aard.
Uit dat alles volgt, dat het roekeloos najagen van persoonlijke belangen, zonder acht te slaan op de behoeften van anderen, niet de enige kenmerkende eigenschap is van het moderne leven. Neen, wij vinden overal een zeer uitgebreid streven naar het vormen van banden, vereni- | |
| |
gingen, instellingen, die zich ten doel stellen wederkerig hulp- en dienstbetoon uit te oefenen. Vele sociologen hebben dit over het hoofd gezien, omdat deze neiging beperkt is tot de engere kring van het familieleven en van de vriendschapsbetrekkingen. De beroemde dr. Ihering gaf in zijn werk ‘Der Zweck im Rechte’ een ontleding van de ‘werkdadige krachten die de vooruitgang en de instandhouding der maatschappij bewerken’ en wilde aldus de theorie van de ‘gezellige mens’ geven.
Eerst onderzocht hij de werking der zelfzuchtige krachten, met inbegrip van het huidige loon- en dwangstelsel met zijn verschillende politieke en sociale wetten. De laatste paragraaf van zijn boek wilde hij wijden aan de etische krachten, n.l. het plichtsbesef en de wederkerige liefde, die tot hetzelfde doel meewerken. Maar toen hij de sociale werking dezer factoren wilde bespreken, werd hij er toe gebracht een tweede boekdeel, tweemaal zo dik als het eerste, te schrijven, en daarin behandelde hij slechts de persoonlijke faktoren, die hier alleen in enkele algemene lijnen worden aangegeven.
Onder het tegenwoordige stelsel worden alle verenigingsbanden tussen de bewoners van een straat of gebuurte verbroken. De mensen in de rijkere delen der grote steden weten niet wie hun naaste buren zijn. Die in de stegen daarentegen kennen elkander en komen steeds met elkaar in aanraking. De kinderen uit een achterbuurt spelen met elkaar en ondanks onvermijdelijke vechtpartijen leven zij in goede verstandhouding en behoeden elkaar voor allerhande ongevallen. Zij helpen in de regel elkaar allemaal. Al wie onder de armen heeft geleefd, weet dat de moeders elkaar bijstaan en zorgen voor de kinderen, die de hare niet zijn. Treffende staaltjes zouden daarvan
| |
| |
vermeld kunnen worden, vooral bij ziekte en ongeval. Het hele leven dezer mensen is doortrokken van wederkerige hulp en dienstbetoon.
En al beoefenen de rijke mensen dit niet ten opzichte van de armeren, in de kring hunner familiebetrekkingen en vrienden wordt het wel degelijk beoefend. Dr. Ihering heeft volkomen gelijk, waar hij zegt, dat, als een statistiek kon opgemaakt worden van al het geld, dat van hand tot hand overgaat, in de vorm van vriendschappelijke leningen en hulpgeld, die totale som ontzaglijk zou zijn, zelfs vergeleken bij de omzet van de wereldhandel. En dan de gastvrijheid, de kleinere wederkerige dienstbewijzen, zorgen aan andermans zaken besteed!
Kortom, de vernielende invloed van de gecentraliseerde staat en de leerstelsels van dienstvaardige wijsgeren en sociologen, die wederkerige haat en meedogenloze strijd als wetenschappelijke waarheden verkondigen, waren niet in staat de uitroeiïng te bewerken van het gevoel der menselijke solidariteit, dat zo diep ingeworteld is in onze geest, omdat het werd aangekweekt gedurende de lange tijden onzer vroegere ontwikkeling; hetgeen de vrucht was der algemene evolutie sedert de vroegste tijden, kon niet overweldigd worden door een enkel verschijnsel dier evolutie. En zo blijkt die wederkerige hulp en steun de leidende faktor te zijn van de verdere vooruitgang.
Wij vonden dus, dat de niet gezellige soorten zijn veroordeeld tot verval, terwijl de gezellige, waartoe de mens behoort, tot hogere ontwikkeling komen. De mensen leefden eerst in clans en stammen, daaruit groeide de barbaarse dorpsgemeenschap en een nieuwe, nog wijdere kring van maatschappelijke gewoonten, gebruiken en instellingen, waarvan het gemeenschappelijk bezit en de ge- | |
| |
meenschappelijke verdediging van een gegeven grondgebied, onder de rechtsmacht der volksvergaderingen en in het bondgenootschap van dorpen die behoorden of ondersteld werden te behoren tot één stam. En zo ontstond de gemeente, waarbij territoriale eenheden (dorpsgemeenschappen) en gilden in elkander grepen; de gilden ontstonden ten gevolge van het gemeenschappelijk beoefenen van een bepaalde kunst of ambacht, of tot wederkerige verdediging en steun. De opkomst van de staat naar het model van het keizerlijke Rome, maakte met geweld een einde aan alle middeleeuwse instellingen van wederkerig dienstbetoon. De staat echter, heerschappij voerende over losse aggregaten (samenvoeging) van individuen, beantwoordt niet aan zijn doel en het streven naar wederkerig hulpbetoon heeft zijn stalen wetten verbroken. Het kwam weer tot zijn recht in al die talloze verenigingen, die meer en meer alle verrichtingen des levens omvatten.
Naast deze faktor heeft altijd bestaan en bestaat nog een andere, n.l. het zelfstandig optreden van het individu en ook daarin ligt een faktor van vooruitgang. Deze beide stromingen moeten in de evolutie voor ogen worden gehouden. De worsteling tussen deze krachten zijn feitelijk de grondslag van de geschiedenis.
Op zedelijk gebied krijgt vooral het beginsel van wederkerig dienstbetoon zijn volle betekenis. Maar hoe het zij, het bestaan ervan moet geconstateerd worden, zelfs op de laagste sporten van het dierenrijk. En vandaar uit heeft het een onafgebroken evolutie doorgemaakt. Het is niet de roeping van de mens zijn daden alleen te richten naar liefde, die altijd persoonlijk is of hoogstens de stam omvat, maar naar het bewustzijn van zijn eenzijn met elk ander menselijk wezen. Gerust kan men verklaren, dat
| |
| |
de zedelijke vooruitgang der mensheid geleid wordt door onderlinge steun. En in de ruime verbreiding van dat beginsel ook nog in onze dagen, ligt de beste waarborg voor een nog hogere ontwikkeling van ons geslacht.
Als grondtoon van hetgeen een gezonde maatschappij betaamt van wezens, die zich er op beroemen met rede begaafd te zijn, kan men nooit beter voorbeeld kiezen dan dat van Florian's fabel, waarin de blinde en de lamme elkaar helpen. Tezamen komen zij verder en vullen elkanders gemis aan. Hij eindigt met de woorden:
Aidons nous mutuellement,
Les charges des malheurs en seront plus légères.
(Laat ons wederkerig elkander helpen, de lasten der rampen zullen er lichter door worden).
EINDE
|
|