| |
| |
[pagina t.o. III]
[p. t.o. III] | |
| |
| |
| |
Voorwoord
Denken doodt als het bij denken alleen blijft, de gedachte moet levend worden in het doen, het handelen. Met deze woorden, voorkomende in dit boek op bladzijde 126, is het leven geteekend van den man aan wiens werkzaamheid wij dit laatste werk van zijne hand te danken hebben. Dat dit, zijn laatste werk, tevens een heerlijke afspiegeling is van zijn eersten levensarbeid; is een der beste bewijzen voor het feit dat hij zijn leven heeft volbracht gelijk hij het in zijn jeugd zich had voorgesteld.
Als men zijn groot werk Van Christen tot Anarchist opslaat, dan leest men daar hoe hij, in zijn studiejaren, reeds met moelijkheden had te kampen, omdat hij niet verkoos met alles mee te gaan wat door zijne voorgangers als absolute waarheid was verkondigd. Gaandeweg verdiepte zich in zijn brein de idee van hetgeen hem destijds als de zuivere waarheid voor oogen stond. Het was niet te verwachten dat een man, grootgebracht in de atmosfeer, als die waarin Domela Nieuwenhuis leefde, dadelijk geheel alles in zich zoo zou verwerken als men dit van een man kon verwachten die in een andere sfeer was opgegroeid.
Des te meer mag het verwonderen dat D.N. nog zoo snel zich in een richting ontwikkelde, die hem op een gansch anderen weg zou brengen dan dien welke voor hem open scheen te liggen. In die eigen levensbeschrijving, dat zoo sprekende boek van Christen tot Anarchist, kan men den weg meegaan dien hij insloeg.
| |
| |
Niet altoos is dat werk een genot om te lezen. Niet wegens den inhoud, voorzoover die D.N. persoonlijk raakt, maar om de talrijke narigheden die anderen hem aandeden en die daar in het volle licht worden gezet. In hetgeen dat boek inhoudt, mag men een zeer getrouwe geschiedschrijving zien van den door D.N. doorleefden tijd en van den door hem gevoerden strijd.
Dat de strijd tegen geloof en vooral tegen godsdienst, een deel van zijn leven in beslag nam, en niet het minste deel, behoeft hier niet verklaard te worden. Maar D.N. bestreed den godsdienst en het geloof niet wegens zijne vroegere positie in de kerk. Dit zou hij verre beneden zich geacht hebben. Hij vatte den strijd op als een levensdoel, als een deel van de werken die hij op zich nam ten bate van de menschheid. Daardoor was D.N. in de gelegenheid om meer dan velen anderen tot aan het einde van zijn drukke leven altijd onvermoeid voort te gaan op den eenmaal ingeslagen weg. In hem leefde de gedachte, hij leefde door het denken dat hem steeds aanspoorde bij den arbeid dien hij uit eigen beweging had aanvaard als zijn levenstaak. Zoo werd het geheel gewrocht dat ons thans in verrukking brengt als wij slechts pogen een blik er in te slaan. Hebt gij ooit beproefd terug te zien langs den weg dien de menschheid in de laatste vijftig jaren heeft afgelegd? O zonder twijfel deedt gij het, zij het onwillekeurig. En als gij het hebt gedaan dan moet het U wel getroffen hebben welk een onderscheid er is tusschen toen en thans. Gij ouderen, die zelven zooveel hebt mede doorleefd, zult er meer van begrijpen dan de jongeren, die later gekomen zijn. Maar ook die jongeren, hebben oogen om te zien en ooren om te hooren.
In dit laatste werk van onzen grooten voorganger kunt gij
| |
| |
dat gevleugelde woord wedervinden van de jongeren die staan op de schouderen van de ouderen en dus verder kunnen zien dan zij op wier schouderen zij zich bevinden. Zoo zien ook de jongeren wat voor hun komst- is gebeurd. En zij leeren dat het vroeger zoo en zoo was en nu anders. Zij kunnen ook vergelijkingen trekken en dan bemerken zij dat en hoe er verandering is gekomen in onze samenleving, Wie de geschiedenis van de laatste vijftig jaren naarstig leest en beoefent, zaal daaruit leeren dat D.N. een van die geesten was die met den meesten ijver en met groote geestkracht meewerkten aan de ontwikkeling der menschheid. Hij zal tevens ervaren dat D.N. tot de voornaamsten behoorde onder degenen die zich tot taak hadden gesteld om de menschheid op te heffen uit de lagere regionen, zooals D.N. het zoo gaarne zei, tot de hoogere. Hij is daarin niet ten volle geslaagd. Neen, laat het ons niet verbloemen. Zei niet D.N. zoo vaak ‘gij zijt mijn vriend, maar de waarheid is mijn grootste vriend.’ Hoe had het trouwens anders kunnen zijn? In welk een wereld van verdorvenheid, van verrotting, van schijnheiligheid, van versuffing, van corruptie, enfin in welk een modderpoel leefde en wroette vijftig jaren geleden de menschheid! Gij klaagt dat het nog niet veel beter is geworden sinds dien tijd. Gij wijst op den afschuwelijken oorlog, die ellendige geesel, die onzen diepbetreurden D.N. zoo veel leeds veroorzaakte, ja dien wij, die hem van nabij zoo goed kenden, de onmiddelijke oorzaak achten van het lijden in zijne laatste levensjaren. Gij zegt misschien dat er nog zoo veel ellende heerscht, en zoo gruwelijk veel wat ons doet denken aan die vervlogen dagen. Zeker, dit alles kan niet ontkend worden. Daarom moet het ook uitgesproken worden dat het doel niet ten volle is bereikt.
| |
| |
Was het echter mogelijk een zoo hoog gesteld doel binnen den leeftijd van een mensch te bereiken? Indien dit waar ware dan zou de toestand niet zoo ernstig geweest zijn om er zoo krachtig tegen te velde te trekken als D.N. met zijn onvergelijkelijke energie deed. Hij gevoelde zelf meer dan ieder ander wat en hoeveel er nog te doen overbleef. Maar meer dan ieder ander drukte hem nog de smart over dit vreeselijke feit, dat het eigenlijke doel dat hem gedurende zijn geheele leven als de bekroning van zijn arbeid voor oogen had gestaan, verder weg geschoven scheen te worden, door dezelfde gebreken in de arbeidersbeweging, die hij had gehoopt door zijn propaganda uit de menschen te verdrijven Wanneer men over dit onderwerp met D.N. sprak dan konden hem vaak de tranen langs de wangen vloeien. Want ondanks al hetgeen hij ook menigmaal had ondervonden in die beweging, leefde hij met zijn geheele ziel bij en met de arbeiders. Echter, al spoedig kwam dan weer die gedachte boven dat het niet anders mogelijk was. Kon men menschen die gedurende zoo lange jaren hadden geleefd in een maatschappij, die niet anders was dan een schijneenheid, die in werkelijkheid saamgesteld was uit twee groepen van welke de eene heerschappij uitoefende, de andere de onderworpene was, in een betrekkelijk zoo korte spanne tijds geheel omwerken tot zelfstandig, denkende menschen? Er geschieden geen wonderen; ook hierover zult gij in dit boek leerzame dingen kunnen lezen, zou dan toch een wonder geschied zijn? Zou al wat omtrent wonderverhalen is geschreven toch mogelijk zijn waar geweest?
Neen! Het geloof aan wonderen is als elk ander geloof, het berust alleen op onwetendheid. Men zou er slechts aan kunnen gelooven als die kerkheilige, die als zijn meening
| |
| |
te kennen gaf: Credo quia absurdum, (ik geloof wijl het absurd is, dat wil zeggen omdat het te dwaas is om te trachten het te bewijzen).
In het boek dat thans voor U ligt, heeft D.N. in zijn helderen betoogtrant geloof, godsdienst, vrijdenken en vele daartoe behoorende vraagstukken behandeld. Hoe dit is geschied? als men spreekt van zijn helderen betoogtrant, behoeft geen toelichting. Zoo subtiel is D.N. te werk gegaan dat hij, om zich goed verstaanbaar te maken, somwijlen zelfs een en hetzelfde voorbeeld herhaalde. Dat kan voor dengeen die D.N. in zijn werk kende geen nieuws zijn. Maar het is noodig er de aandacht op te vestigen, teneinde te voorkomen, dat zijne vijanden die hem niet kunnen vergeven dat hij de arbeidersbeweging heeft geleid in eene richting die de hunne niet is, er misbruik van maken. Het is juist zijne zoo uitermate subtiele opvatting van alles wat hij deed ten behoeve van de ontwikkeling der menschen, die hem er toe bracht desnoods tienmaal iets te herhalen, opdat het zoo diep zou doordringen in de hersenen dat het er de gewenschte werking zou hebben.
Niemand neme het boek ter hand met de gedachte daarin iets te vinden ter bespotting van geloof of kerk. D.N. was wars van elke bespotting van datgene dat met zijne ideeën niet strookte. Spot kan wel eens geestig zijn en soms leerzaam maar er is verschil tusschen spot en bespotting. Niet door geloof of godsdienst te bespotten kan men deze beide bestrijden. Alleen de rede kan bij zulk een bestrijding dienst doen. Daarom is het nieuwe, zijn laatste boek zoo leerzaam. Het is geen aardigheid, als de amusante bijbel, noch als het leven van Jezus van Leo Taxil, maar een doorwrocht werk, voortgekomen uit diep overdenken en overwegen. Het is
| |
| |
een waar genot het te lezen en als men het tot het einde heeft doorgewerkt, dan legt men het even weg, om den volgenden dag het opnieuw ter hand te nemen en zich te verheugen in de heldere, duidelijke uiteenzettingen omtrent zoovele onderwerpen, waarvan wij thans eerst een goed begrip krijgen.
Die lust om te herlezen hetgeen reeds te voren gelezen is, ontstaat vooral hier uit dat de bestrijding van dingen, die door alle eeuwen heen als zoo gewichtig voor de menschheid, meest als onmisbaar voor het leven der menschen en volken worden geacht, zoo waardig en kalm plaats heeft, dat ook de heftigste tegenstander zal moeten erkennen niet geprikkeld er door te zijn. Daarin onderscheidt zich de strijdwijze van D.N. zoozeer van die van bijna alle zijner tegenstanders in dit opzicht.
Misschien zal een echte geloovige het boek niet ter hand nemen, omdat het van een anarchist afkomstig is. Achter dit voorwendsel kan men zich verschuilen maar het is dan toch slechts een uitvlucht. De anarchist leest alles waaruit hij onderstelt iets te kunnen leeren. Hij leest ook datgene wat in strijd is met zijn overtuiging, omdat hij van oordeel is dat zijne tegenstanders in hunne geschriften toch niet alles verkeerd zullen beoordeelen. Men kan van iedereen leeren. Men moet niet vooraf grenzen stellen, binnen welke men zich mag bewegen en waar men niet buiten mag gaan. Elkeen die vooraf een kring trekt om zijne gedachten en dan zegt: tot hiertoe en niet verder! hij behoort niet tot de vrijdenkers, aldus schrijft D.N. op bldz. 124 van dit boek. Ik schreef zooeven de echte geloovige, waarmede bedoeld worden diegenen, die in alle oprechtheid hun geloof belijden. Die bestaan er al willen vele zoogenaamde vrijdenkers het
| |
| |
niet toegeven. Dit boek strekt ook om den schijnvrijdenkers te toonen wat zij zijn en wat zij niet zijn..
Ook hierom is het boek zoo heerlijk om te lezen, daar het niet door dik en dun alle soorten van vrijdenkers in bescherming neemt. Het is een getuigenis van waardigheid en van waarheid. Schooner testament had D.N. niet aan de arbeiders kunnen achterlaten.
En daarmede ga dit boek de wereld in.
Boek, tot U wil ik een woord spreken voor gij U begeeft naar de woningen van hen die U reeds in spanning verbeiden. Gij hebt een schoone, een grootsche taak te vervullen. Gij zijt zoo van buiten gezien een dood element, dood papier. Maar langer dan de levende mensch zal uwe levensduur zijn. En in dat lange leven zult gij schitterende gedachten in U dragen en verspreiden. In uw binnenste is het zieleleven van een onvergeteljjken denker saamgevat. Hem ontbrak de tijd om dat wat in zijn brein was uitgedacht tot de volken der aarde te zeggen. Alles wat is ontstaan moet vergaan zoo ook is hij heengegaan, maar in U is een schat vergaard, die den mensch tot nut, tot leering, tot verheugenis kan, neen zal strekken. Eenmaal zal ook uw tijd gekomen zijn, dan echter zult gij ruimschoots uw werk verricht hebben. En nu voor de tweede maal: ga de wereld in en wees Uwen Schepper tot een monument, fraaier en van grooter beteekenis dan een gedenksteen zou kunnen zijn.
SAM W. COLTOF.
|
|