| |
| |
| |
Hoofdstuk XXIII.
Een fantastische satyre.
Een kleine bloemlezing van grafredenen zooals zij gehouden zouden zijn bij mijn graf, indien ik gestorven was in het aangegeven jaar.
| |
1884.
Rondom het graf stonden Fortuyn, Helsdingen, Schaper, v.d. Stad, oude Gerhard, Klaas Ris, Penning, K. Bos en anderen.
Fortuyn voerde het woord:
De grootste slag, die onze partij treffen kon, is haar overkomen. Ons aller vriend, de edele, de eenige Nieuwenhuis is van ons genomen en wij staan daar om zijn graf, verslagen als kinderen die geen vader meer hebben. Want een vader, een vriend was hij voor ons. Voortgekomen uit een respektabele, aanzienlijke familie, verliet hij alles, zijn betrekking, zijn kring van vrienden en bekenden, zijn familie, om zich te maken tot onzer een. Met een toewijding, een veerkracht, een opofferingsgezindheid, zooals men zeldzaam gezien heeft, gaf hij zijn talent, zijn kracht, zijn rust, zijn alles aan ons, de arbeiders. Mijn woorden schieten te kort, om weer te geven wat er woont in mijn ziel. En zoo gaat het met u allen, niet waar, want wij hadden hem lief, meer dan onze eigen familie, meer haast dan ons leven. Hier staan we bij deze groeve, waarin al onze hoop, al onze verwachting neerdaalt om ons alleen achter te laten. Toch zouden wij zeker niet in zijn geest handelen, als wij met hem de zaak begroeven waaraan hij zijn leven had toegewijd. Neen, wij moeten zijn werk voortzetten met alle kracht en toewijding, die in ons zijn en al weten wij ook in de verste verte niet te kunnen doen wat hij deed, wij moeten toch de voldoening niet gunnen aan de bourgeoisie, dat zij met den
| |
| |
dood van onzen vriend ook de zaak van het socialisme ten grave hebben besteld.
Vaarwel, dierbare, eenige vriend, nooit zullen wij vergeten wat gij voor ons waart, nooit ... (hier kon de spreker niet verder en had niet een der aanwezigen hem beetgepakt, hij zou in 't graf zijn gevallen. Alle anderen huilden als kinderen).
Op de kist werden gelegd behalve kransen uit het binnenland twee groote kransen, een van de Belgische partij, die vertegenwoordigd was door Anseele en van Beveren, waarop stonden de letters: ‘aan den edelen en dapperen arbeidersvriend, geëerd en geliefd in België als een der onzen’ en een ander van de Duitsche partij, waarop geschreven stond: ‘den edelen en waardigen voorvechter van het proletariaat’.
Alle buitenlandsche partijbladen hadden waardeerende artikelen, waarin D.N. werd opgehemeld als een der beste en waardigste vertegenwoordigers van het Internationaal Proletariaat.
De ingenieur van Kol gaf een geestdriftig, gevoelvol artikel in de Indische bladen, om zijn talentvollen vriend een laatst vaarwel toe te roepen.
| |
1888.
Rondom het graf staan Fortuyn, jonge Gerhard, Frank v.d. Goes, v.d. Stad, Penning, Ris, K. Bos, Helsdingen, Schaper, Vliegen, Croll. De laatste voerde het woord:
‘Onze vriend Nieuwenhuis is niet meer. Wat dit zeggen wil? Onze taal is niet rijk genoeg om uit te drukken wat dit beteekent. Een zeldzaam man, die alles afschudde om de zaak van het miskende, onterfde proletariaat te dienen. En daar hij niets half kon doen, gaf hij zich geheel. Wij allen hebben hem gekend en gewaardeerd, wij stonden altijd verpletterd onder den indruk zijner persoonlijkheid, onder zijn werkkracht, onder zijn propagandistischen ijver zonder weergade. Eindelijk kreeg de regeering, die hem in 't bizonder haatte, vat op hem en om een artikel, dat ik weet niet door hem geschreven te zijn, zette men hem in de gevangenis en dààr, dààr hebben de beulen hem langzaam maar zeker vermoord, want wij zijn ervan overtuigd dat daar zijn lichaam gesloopt is. Toen wij hem uit de gevangenis zagen komen, schrikten wij en zeiden wij tot elkander: is dat Nieuwenhuis? Ja, bij alle
| |
| |
misdaden die de regeering op haar geweten heeft, voegde zij nog deze. Zij kon het niet verdragen, dat hij, de zoon eener gegoede familie, ontwassen aan de bourgeoisie, haar zoo ongenadig de waarheid zeide en zulk een kracht moest gebroken worden. Maar als zij denken dat met hem de zaak van het socialisme ten grave daalt, dan zullen zij zich vergissen. Wij, zijn vrienden, zweren hier bij zijn graf trouw aan de zaak en wij zullen wraak nemen door dubbele krachtsinspanning, door hem na te volgen in ijver en toewijding. Persoonlijk was hij mijn vriend, die mij bracht op den gevaarlijken weg van het socialisme; ik dank er hem voor, omdat dit mij verzoende met een wereld die ik haatte. En gij, allen, gij voeldet u evenzeer aangetrokken tot deze edele persoonlijkheid, die gewerkt heeft zoolang hij kon en die de zaak des volks lief had met al de liefde van zijn groot hart ... (hier kon de spreker niet voortgaan van het snikken en allen stonden weenende om het graf.)
Van der Goes voegde er eenige woorden van oprechte waardeering aan toe en ofschoon hij den overledene slechts kort kende, had hij in hem gezien een zeldzaam voorbeeld van beginseltrouw en karaktervastheid, zoodat hij dan ook niet dan treurende bij dit graf allen kon toeroepen om het voorbeeld te volgen van den man, die zoo'n schoon leven had geleid.
Er waren kransen van de Belgische en Duitsche partij, om den overledene een laatste blijk van hulde te brengen.
En de partijbladen huldigden den man, die zoo trouw op zijn post had gestaan, den eerlijken en offervaardigen partijgenoot, die een voorbeeld was voor allen en van wien kracht uitging, omdat hij geheel één van ziel en zin met de groote arbeidersbeweging onzer dagen, haar diende met zeldzame toewijding. Allen waren het er over eens, dat zijn dood een verlies was voor het internationaal proletariaat en Friedrich Engels, de vriend van Marx, de veteraan der beweging, wijdde aan zijn nagedachtenis een warm gesteld artikel aan den vriend, die den braakliggenden akker in Holland ontgind had om er het zaad van het socialisme in te strooien, waarom Karl Marx hem ook altijd zoo'n goed hart had toegedragen.
Van Kol leverde bijdragen aan de Indische bladen, om een woord van warme hulde en innige vriendschap te wijden aan den
| |
| |
man, die het socialisme had gemaakt tot een macht waarmede de regeering had te rekenen. Vloek over de regeering, die de edelste zonen des lands martelde. Eenmaal komt de ure der wrake en dan wee uwer!
* * *
| |
Begin 1893.
Rondom het graf stonden Fortuyn, Helsdingen, Schaper, Troelstra, van Kol, Vitus Bruinsma, Vliegen, Penning, K. Bos.
Troelstra treedt naar voren:
Diep geroerd sta ik hier aan het graf van onzen vriend, die is heengegaan. Meermalen hebben wij tegenover elkaar gestaan, maar is het niet gebleken op het onlangs gehouden kongres te Zwolle, dat wij in den grond der zaak hetzelfde willen? Hebben wij ons daar niet verbonden om voortaan eensgezind te werken? Wat Nieuwenhuis geweest is, dat hoef ik u niet te zeggen. Gij hebt hem gekend, gewaardeerd, bewonderd en zelden zagen wij iemand, die zich zoo geheel en al wierp in een beweging, om haar met ziel en lichaam te dienen. Ja, hij was iemand en in onzen tijd van niemanden kan dit van weinigen getuigd worden. Een arbeidersvriend in den waren zin des woords, die werkte om de onderdrukten vrij te maken van het juk van het kapitalisme. Een man van veelzijdige kennis en een hart dat warm klopte voor de onterfden der maatschappij. Zijn lichaam daalt in 't graf, maar zijn geest leeft voort en zoolang er een arbeidersbeweging in ons land wordt gevonden, zal zijn naam in het geschiedboek daarvan met gulden letteren staan opgeteekend. Voortgewerkt moedig en onvervaard zooals hij deed en als wij, die hier staan, dan plechtig beloven, ook onze krachten geheel te geven aan de zaak die wij voorstaan, dan zal zijn werk worden voortgezet op waardige wijze en wij zullen toonen hem het meest te eeren door zijn voetstappen te drukken. Laat ons niet van hier gaan, zonder elkaar dit plechtig te beloven. En nu, vriend Nieuwenhuis, rust zacht de ruste, die gij ruimschoots verdient na een leven van werken, van toewijding, van liefde.
Bewogen tot tranen toe verlaten allen de begraafplaats.
De kransen van de buitenlandsche partijen waren uitgebleven, maar toch de partijbladen brachten nog hulde aan den man, die ondanks alles zijn plicht als partijgenoot steeds betracht had. Wel
| |
| |
is waar stond men soms tegenover hem, maar aan zijn eerlijkheid en goede bedoeling twijfelde men nooit en daarom zag men hem met weemoed gaan op een leeftijd, waarop hij nog zoo heel veel kon doen.
* * *
| |
1898.
Rondom het graf stonden Cornelissen, Penning, Reindorp, K. Bos, Klaas Ris. Reindorp nam het woord en zei:
Zelden zijn er mannen die zoo'n ruimen en vrijen blik hebben om zich te blijven voortontwikkelen, ja die den moed hebben te breken met een verleden, waarin zij zijn vastgegroeid, dat een deel uitmaakt van hun leven. En dat was de verdienste van Nieuwenhuis. Hij, de sociaaldemokraat, die een eervolle plaats innam in het internationaal verband, brak ten tweeden male met zijn verleden om een nieuw en zwaar leven te beginnen. Toen de banden der kerk hem te zeer drukten, wierp hij ze van zich om een onzekere toekomst tegemoet te gaan en een leven van moeite en zorg, van strijd en lijden. Nu de banden der partij hem te nauw werden, bezat hij den moed ook deze te verbreken ten spijt van al zijn voormalige medestrijders, die hem nu smaden en verdachtmaken.
Het is die zeldzame overtuigingstrouw, die niets en niemand ontziende moed zichzelf te zijn, die wij bovenal in hem waardeeren en nu wij staan aan zijn groeve, willen wij van hem leeren om van hem af te kijken wat hij goeds deed, opdat terwijl wij hem zullen missen uit onzen kring, hij voortleve naar den geest, om ons met nieuwen moed en kracht te bezielen.
Droevig verlieten allen de begraafplaats.
De partijbladen zoo van binnen- als buitenland betreurden het, dat een man, die zooveel goeds had gedaan, ten slotte was ondergegaan in het anarchisme, dat groote graf der arbeidersbeweging. Daardoor heeft hij een verwarring gebracht in het land zijner inwoning, die niet dan na jarenlange propaganda zal worden te boven gekomen. Hij had zooveel gekund, indien niet de verlokkingen van de anarchie hem gebracht hadden tot een utopische vrijheid, die de arbeidersbeweging slaat met volkomen machteloosheid. Daarom Nieuwenhuis was dood voordat hij stierf en dat spijt ons, omdat het zoo geheel anders en beter had kunnen loopen.
| |
| |
Troelstra en van Kol evenzeer als Fortuyn, Vliegen en Schaper gaven hem nog een trap na zijn dood. Natuurlijk was er blijdschap bij de heeren, want de ‘ouwe’ zat hun toch altijd dwars en onverteerbaar in de maag. Nu werd hij voorgesteld als een man die veel gedaan had, maar nog veel meer had kunnen doen, als hij maar gebleven was in het vaarwater van het parlementarisme, want ‘in de arbeidersbeweging was het geloof in D.N. nog schadelijker dan dat in God’. Want ofschoon zij hem bij alle gelegenheden dood verklaarden, hij was toch zoo levend dat toen men in 1904 een gedenkboek uitgaf ter herinnering aan het tienjarig bestaan der S.D.A.P., dit niets anders was dan een Anti-Nieuwenhuisiaansch pamflet, waarin de strijd tegen hem schering en inslag was. En dat doet men toch niet tegen een doode! Al wat kleinzielig en bekrompen was, werd tegen hem aangewend, maar met z'n allen - en dat was de groote ergernis! - konden ze hem toch niet neerhalen, de figuur ‘die in de geschiedenis der socialistische beweging van den tegenwoordigen tijd, naast Marx en Lassalle, een onsterflijken naam zal dragen, ten spijt van de dwergen, die aan 't voetstuk zijner vereering knabbelen’. (Contrôleur.)
* * *
| |
19 ?
Rondom het graf stond een groote schare van vrienden, maar stil en plechtig werden de laatste overblijfselen van den man neergezet, die gewerkt had voor de verlossing van het proletariaat. Geen bloemen of kransen versierden zijn graf en op uitdrukkelijk verlangen van den overledene werd er geen woord gesproken, want hij wenschte niet dat voor de zooveelste maal bewaarheid zou worden het woord: hier liggen de dooden en hier liegen de levenden. |
|