| |
| |
| |
Inleiding
Utrecht in de vroege middeleeuwen
Omstreeks het jaar 47 n. Chr. werd ter plaatse van het huidige Domplein een Romeins legerkamp, castellum, op de zuidelijke oever van de Rijn gevestigd. Het castellum bleef tot ca 260 n. Chr. in gebruik. Weinig is bekend over de periode die hierop volgde. Mogelijk werd het castellum in de 4de eeuw nogmaals door de Romeinen betrokken. Er zullen rond het door de Romeinen verlaten castellum mensen gewoond hebben, zoals blijkt uit twee kindergraven, die in de buurt van het Pieterskerkhof in 1982 zijn teruggevonden. Deze kinderen werden aldaar tussen 450 en 550 begraven.
In het tweede kwart van de 7de eeuw werd door de Merovingische koningen waarschijnlijk in het voormalige castellum een kerkje gesticht, gewijd aan Sint Maarten. Tot aan het einde van de 16de eeuw, met een onderbreking tussen het midden van de 9de eeuw en 922, toen de bisschop uitgeweken was uit vrees voor de Vikingen, drukte de Kerk een belangrijk stempel op de ontwikkeling van Utrecht. In 690 herbouwde bisschop Willibrord (695-739) de rond 650 door de Friezen verwoeste kerk. In de loop van de volgende eeuwen werd de Maartenskerk verschillende malen door brand vernield, herbouwd en vergroot. Een tweede kerk binnen het castellum, gewijd aan Sint Salvator, werd ook door Willibrord gesticht.
Bisschop Bernold (1027-1054) begon met de uitvoering van een groot plan, dat de vorm van Utrecht in sterke mate zou gaan bepalen. Rondom de door bisschop Adelbold II (1010-1026) herbouwde Domkerk of Maartenskerk zouden vier kerken verrijzen, die samen een kruis vormden. Nog in de 11de eeuw kwamen de vier kerken rond de Domkerk - de Janskerk, Pieterskerk, Paulusabdij en Mariakerk - voor een groot deel gereed. De kerken, die geen parochiekerken waren, lagen op grote eigen territoria, de
Afb. 3. Aanzicht en plattegrond van de kerk van Sint Salvator. Tekening door Abraham Rademaker, ca. 1720. Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht.
| |
| |
Afb. 4. De Wittevrouwenpoort in 1646, uit het noorden gezien. Anonieme tekening in spiegelbeeld, naar H. Saftleven. Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht.
zogeheten immuniteiten. De aanwezigheid van de bisschop en de kerken heeft ook burgerlijke bevolking aangetrokken. Aan de Rijn kon zo een handels- en nijverheidsnederzetting ontstaan. In 1007 werd deze nederzetting, die in 1127 en 1242 Stathe werd genoemd voor het eerst vermeld. In dat jaar staken de burgers hun huizen tijdens een strooptocht van de Vikingen in brand. Stathe lag langs de tegenwoordige Steenweg. In de late 11de eeuw kreeg de burgerij daar een eigen kerk, de Buurkerk.
| |
Stadsrechten
Het 11de-eeuwse Utrecht zag er vermoedelijk als volgt uit. Ter hoogte van Tolsteeg splitste de rivier de Rijn zich in Vecht en Rijn. De Rijn volgde de bocht bij de Twijnstraat, liep richting Kromme Nieuwegracht, Minrebroederstraat en de Ganzenmarkt. De Oudegracht tussen Stadhuisbrug en de Bakkerbrug is een restant van deze Rijnloop. Tot rond het jaar 1000 stroomde de rivier van daaraf naar het westen. Na die tijd echter is de Rijn door verzanding geen echte doorgaande rivier meer.
De Vecht stroomde oostwaarts om de huidige oude stad heen, boog westwaarts af en stroomde langs de latere noordelijke stadsgrens. De doodlopende Rijnarm vormde een haven, waaraan de handelsnederzetting Stathe kon ontstaan.
Mogelijk werd al in de 10de of 11de eeuw het noordelijke deel van de Oudegracht gegraven als verbinding tussen de Rijn en de Vecht. Aan de noordzijde van de latere stad bestond langs de Vecht al vroeg bewoning, zoals dat mogelijk ook in het zuiden, in de buurt van de latere Nicolaaskerk bij de Rijnbocht, het geval was.
In 1122 werd het stadsrecht van Utrecht bevestigd. De bewoners kregen onder andere het recht het stadsgebied te omwallen. De noord- en de zuidgrens werden bepaald door de loop van de Vecht. De oost- en westgrens werden zo gekozen, dat ook de immuniteiten van Sint Pieter en Sint Marie binnen de omwalling kwamen te liggen. De stad had een voor die tijd zeer groot oppervlak. Er kwamen op vier plaatsen poorten in de stadsversterking: de Catharijne-, Weerd-, Wittevrouwen- en een dubbele Tolsteegpoort. Binnen de wallen lagen grote, open terreinen die vooral in het bezit van de bisschop en van de kerken waren, waaronder open gebieden die ‘kamp’ of ‘land’ werden genoemd. Ze zullen in eerste instantie een agrarische functie hebben gehad of vrijwel braak gelegen hebben. Ten oosten van de Lange Nieuwstraat in de ‘Oudelle’ verdween dit open karakter pas tegen het einde van de 14de eeuw. Daar werden toen nieuwe straten zoals de Keukenstraat aangelegd en het gebied werd in kavels aan particulieren uitgegeven. De namen Oude en Nieuwe Kamp herinneren nog aan de oude situatie.
| |
De verdichting van de bebouwing
In 1122 werd de Vaartse Rijn, een nieuwe verbinding met de Hollandse IJssel, gegraven. Dit was noodzakelijk geworden na de afdamming door bisschop Godebald (1114-1127) van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede. Hierop aansluitend werd het zuidelijke deel van de Oudegracht gegraven. Rond het midden van de 12de eeuw werd de parochie van de Buurkerk, het gebied van de groeiende stad en de wijde omgeving bestrijkend, in vieren verdeeld. Zo ontstonden de parochies van de Buurkerk, Jacobskerk, Nicolaaskerk en Geertekerk. De Geertekerk was tot 1259 nog buiten de stadsomwalling gelegen. Ter plaatse van het huidige Vredenburg nam het mogelijk al vroeg in de 12de eeuw gestichte Catharijneklooster een belangrijke plaats in. In 1173 trof de stad een grote watervloed, die uit het noorden kwam. Hierdoor werden grote delen van de stad weggeslagen. Vrijwel alle grote, stenen gebouwen zoals kerken bleven gespaard. Een gevolg van deze overstroming is, dat er weinig sporen van bewoning vóór 1173 zijn teruggevonden. Wél teruggevonden zijn de drastische ophogingen na en naar aanleiding van deze overstroming.
In de loop van de 13de eeuw groeide steeds meer de indeling van de stad, zoals die tegenwoordig nog goed is terug te vinden. Het aantal kloosters breidde zich uit. Al vroeg in de 13de eeuw kreeg de Oudegracht de eerste werven en werfkelders, die zo karakteristiek zijn voor Utrecht.
Uit de late 12de eeuw dateren ook de oudste restanten van huizen. Van de volledig houten gebouwen zijn bij
| |
| |
archeologische opgravingen slechts sporen gevonden. Van stenen huizen zijn nog delen aanwezig. Het in de achtergevel van het gebouw Wed 5 en 7 nog herkenbare tufstenen huis dateert bijvoorbeeld van rond 1200. Ook delen van het huis Oudegracht 218, met name de kelders, dateren uit die tijd. In de loop van de eeuw werden langs de Oudegracht, Ganzenmarkt en Achter Clarenburg steeds meer zeer grote stenen huizen gebouwd. Fresenburg, Oudegracht 113, uit het tweede kwart van de 13de eeuw en Oudaen, Oudegracht 99, van rond 1270, zijn twee van deze nog geheel bestaande huizen. Van de kleinere huizen is, omdat ze vaak van hout waren, vrijwel niets meer bekend.
Verschillende openbare gebouwen kregen ook hun plaats in de stadsstructuur. Ten zuiden van de nog bestaande straat Massegast lag het Schoonhuis, waarin de stedelijke Raad zetelde. Op de begane grond van een deel van dit complex bevond zich het wanthuis, waar zich de lakenhandel afspeelde. Ook in de
Afb. 5. Uitbreidingsplan van Everard Meyster uit 1670. Kopergravure door Ant. Winter naar B. de Roy. Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht.
Choorstraat werd in 1227 een wanthuis genoemd. Tussen de Choorstraat en de Zoutmarkt lag de Schoenmakershal. Ten westen van de Buurkerk zetelde de Schepenbank.
In de loop van de 14de eeuw werden steeds meer straten aangelegd en bebouwd met - vaak ook stenen - huizen.
Een belangrijke stedebouwkundige ingreep was het graven van de Nieuwegracht. Tussen 1390 en 1393 werd tussen de stadsbuitengracht bij het Servaasklooster en het deel bij de Plompetoren een kanaal gegraven. Hierbij werd gebruik gemaakt van een restant van de voormalige Rijnloop; in het noordelijke deel van de Kromme Nieuwegracht.
Tegen het eind van de 14de eeuw is de stedelijke infrastructuur in hoofdzaak afgerond.
| |
De Hervorming
De Hervorming, die rond 1580 in Utrecht een feit werd, had ook grote stedebouwkundige gevolgen. Voor de tegen die tijd geheel volgebouwde stad betekende de opheffing van de immuniteiten en de sluiting en soms afbraak van kloosters een oplossing voor de ruimtenood in de vorm van interne stadsuitbreiding. Het schiep een eeuw lang de mogelijkheid tot de aanleg van nieuwe straten en de bouw van huizen daarlangs alsook op vrijgekomen terreinen. Tot omstreeks 1670 werd er op grote schaal gebouwd en verbouwd. De Pieterstraat (1644), Keistraat (1663) en Ridderschapstraat (1663) zijn hiervan voorbeelden.
Verschillende locaties boden gelegenheid voor de bouw van verschillende soorten huizen. Zo werd bijvoorbeeld tussen 1618 en 1620 aan de zuidzijde van de Trans, op het gebied van de voormalige Paulusabdij, een rij van vrijwel identieke huizen met trapgevels gebouwd. Rond 1660 kreeg de noordzijde van het Janskerkhof een aantal grote vierkante huizen (zie blz. 13), ontworpen door Ghijsbert Thonisz van Vianen (ca 1612-1707).
Grote dwarse huizen (zie blz. 12) verrezen onder andere langs de Boothstraat en Zuilenstraat.
In 1642 probeerde de stedelijke overheid greep te krijgen op de ontwikkelingen door het uitvaardigen van stedebouwkundige en welstandsbepalingen in de ‘Ordre op het timmeren’. Het bouwen van kleine huizen met slechts één bouwlaag werd uit de hoofdstraten geweerd.
De mogelijkheid in de 17de eeuw veel nieuwe, en vaak voorname, huizen binnen de middeleeuwse stadsomwalling te bouwen heeft er mede toe geleid, dat
| |
| |
plannen voor stadsuitbreiding uiteindelijk niet tot uitvoering zijn gekomen. Na het midden van de 17de eeuw raakte de oude stad opnieuw volgebouwd. In 1664 maakte Hendrick Moreelse (1615-1666) een goed onderbouwd plan voor stadsuitbreiding. Naar de westzijde zou de stad worden verdubbeld en er werden huizen geprojecteerd langs een aantal nieuw gegraven grachten. Na de aanleg van de grachten bleven de plannen echter steken. Everard Meyster (ca 1617-1679) maakte in 1670 een grootsere variant op de plannen van Moreelse. Rondom de gehele stad moest volgens hem een nieuwe stadsversterking worden aangelegd. Hierdoor zou de stad de vorm van een grote ovaal krijgen.
Het tij keerde echter voor Utrecht. Het rampjaar 1672 maakte van de stad een economische ruïne. Twee jaar later volgde de stormramp van 1674, die het aanzien van de stad plotseling drastisch veranderde. Een cycloon trok over de stad. Veel huizen werden verwoest en ondermeer de torens van de Pieterskerk en het schip van de Dom stortten in.
Tussen 1674 en 1828 veranderde er weinig structureels meer in Utrecht. Slechts de bouw van een enkel groot gebouw, zoals de Fundatie van Renswoude aan het einde van de Lange Nieuwstraat in 1757 en de modernisering van gevels, hadden invloed op het aanzien van Utrecht. De laatste houten gevels werden vervangen, en veel topgevels werden verbouwd tot lijstgevels. Hierbij werd vaak het voorste gedeelte van het huis met een verdieping verhoogd, en het dak op dat deel met een kwart slag gedraaid.
| |
Slechting van de stadswallen en -muren
In 1828 keurde koning Willem I de slechting van de Utrechtse stadsomwalling goed. Hierdoor werd het mogelijk het gezicht van de stad radicaal te veranderen. Tijdens het burgemeesterschap van H.M.A.J. van Asch van Wijck werden door J.D. Zocher jr (1791-1870) plannen ontworpen voor het aanleggen van kaden met woonhuizen en werkplaatsen en zogeheten wandelingen (plantsoenen). De plannen waren bedoeld als aanpassing van de 17de-eeuwse plannen van Moreelse. Vooral aan de noordzijde zijn de kaden nog goed herkenbaar in de Van Asch van Wijckskade en Nieuwe Kade. Ook aan de oostzijde (Wittevrouwenkade) en westzijde (Rijnkade en Catharijnekade) werden de kaden aangelegd. Ten zuiden van het Lucas Bolwerk en de Mariaplaats werden langs de stadsbuitengracht plantsoenen aangelegd. Hierin werden de bolwerken, min of meer herkenbaar opgenomen. Het duurde tot omstreeks 1870, na het
Afb. 6. De Bijlhouwerstoren tijdens de afbraak in 1872. Foto door E.F. Georges. Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht.
aannemen van de Vestingwet, voordat de stad zich op grote schaal buiten de singels begon uit te breiden. En dat was ook wel nodig.
In 1868 werd namelijk door een raadscommissie een rapport uitgebracht over de uitbreiding buiten de stad. Hierin werden ook de woontoestanden in de oude stad beoordeeld. Vooral Wijk C zou gesaneerd moeten worden. Pas in de dertiger jaren van de 20ste eeuw kwam de sanering op gang. Deze sanering hield echter niet meer in dan sloop. Slechts langs de grote verkeersdoorbraak, de St Jacobsstraat, verrezen flats en kantoorgebouwen. Vijftig jaar later werd gestart met woningbouw ten oosten van de St Jacobsstraat.
Rond 1900 werd begonnen met de verbreding van straten. Nadruk werd vooral gelegd op de oost-westverbinding Vredenburg, Lange Viestraat, Potterstraat, Neude, Lange Jansstraat, Janskerkhof en Nobelstraat.
Tot 1968 was de oude stad nog volledig omgeven door de stadsbuitengracht. In die tijd was het de bedoeling, dat door een totale demping een rondweg om de stad kon worden aangelegd. Onder andere door verzet uit de burgerij is dat plan slechts gedeeltelijk uitgevoerd.
De laatste jaren wordt getracht de stad weer meer bewoond te laten worden door rehabilitatie van buurten, zoals de Springweg en Haverstraat en omgeving, het volbouwen van ooit door sloop ontstane gaten in de gevelwand, Springweg
| |
| |
Afb. 7. Uitbreidingsplan van J.D. Zocher Jr uit 1829, gezichten op de stad. Tekeningen in kleur door J.D. Zocher. Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht.
56, het verbouwen van industriegebouwen tot woningen, Begijnehof (1976) en Pieterstraat 8 (1986) en het restaureren van grote huizen en de verdeling hiervan in appartementen, Oudegracht 307 (1985).
| |
Het bouwen van huizen
Er is niets bekend over de huizen, die eens in de oude handelswijk Stathe stonden. Op de plaats van die huizen zijn in de loop van de eeuwen steeds nieuwe huizen gebouwd. Doordat deze huizen meestal kelders hebben zijn de sporen van de voorgangers vrijwel volledig uitgewist. Tot nu toe zijn de oudste restanten van niet kerkelijke bebouwing gevonden bij een archeologische opgraving aan de Lange Lauwerstraat. Het betrof hier een volledig houten gebouw dat dateerde uit de tweede helft van de 11de eeuw. Wat voor functie het had is niet duidelijk, mogelijk was het een pakhuis. Helaas zijn bij dit gebouw geen wandconstructies teruggevonden. Slechts de restanten van de dragende palen of staanders werden aangetroffen.
Jonger waren de restanten van houten gebouwtjes, die werden gevonden aan de Boterstraat. Hier waren nog wel wandconstructies te zien: tussen de staanders stonden wandjes van vlechtwerk of planken. Bij oudere huizen zullen dergelijke constructies ook wel toegepast zijn.
Het volledig houten huis ontwikkelde zich verder. Werd eertijds het vlechtwerk nog gewoon in de grond bevestigd, na verloop van tijd werd het in een horizontale balk,
| |
| |
Afb. 8. Een bedrijfspand in de Pieterstraat dat in 1985 tot appartementen werd omgebouwd.
een onderregel, verankerd. Ook werden de staanders door regels met elkaar verbonden.
Dit vakwerk-huis kon ook op een stenen fundering of kelder worden gebouwd. Ook de wandconstructie was niet altijd meer van vlechtwerk of hout, ook stenen vulling van de vakken werd meer en meer toegepast. In Oudegracht 133 is dit nog goed zichtbaar. De draagconstructie van hout is ook aan de buitenkant te zien. Het huisje is de voorste helft van een 14de-eeuws huis.
Al vroeg werden in Utrecht stenen huizen gebouwd. Andere gebouwen dan huizen zoals kerken en stadspoorten waren dan meestal al van natuursteen. In de fundering van het huis Achter Sint Pieter 180 zijn restanten gevonden van een 12de-eeuws stenen huis. Het was een zogenaamd claustraal huis dat behoorde bij het kapittel van Sint Pieter. De oudste stenen huizen waren gebouwd van natuursteen, met name tufsteen. In de achtergevel van het huis Wed 5 en 7 is nog het tufstenen huis van rond 1200 herkenbaar.
Tegen het laatst van de 12de eeuw kwam ook baksteen in gebruik. Vaak werd het nog in combinatie met tufsteen toegepast. Een zeldzaam voorbeeld van het bouwen met deze baksteen is het huis Rodenburgh, Oudegracht 218. Van dit grote laat 12de-eeuwse huis op de hoek van de Hamburgerstraat zijn de kelders nog vrijwel volledig aanwezig.
In deze stenen huizen bestonden alleen de balklagen en de kapconstructie uit houten onderdelen. De draagconstructie was van steen.
Afb. 9. Nieuwbouw uit 1985 ter plaatse van een voormalig koetshuis in de Schalkwijkstraat.
In de loop van de 13de eeuw werden verschillende grote stenen huizen gebouwd. Fresenburg, Oudegracht 113, en Oudaen, Oudegracht 99, zijn hiervan kenmerkende voorbeelden. Oorspronkelijk werd in deze huizen meestal dennehout toegepast voor de - enkelvoudige - balklagen en sporenkappen.
In het begin van de 14de eeuw verdrong het eikehout het gebruik van dennehout. Eikehout werd in houten en vakwerk-huizen al veel langer gebruikt. Aanvankelijk werden in de stenen huizen naast het eikehout ook bepaalde constructiemethoden uit het vakwerk-huis toegepast.
De balken werden niet meer direct in de stenen muur opgelegd, maar op houten stijlen met korbelen. Ook in de kap werden ‘vakwerk’-constructies zoals de spanten overgenomen. In een deel van het huis Valckensteijn, Oudegracht 215 en 217, is een dergelijk stenen huis met houtskelet nog terug te vinden.
Vanaf het begin van de 15de eeuw bleef vrijwel alleen in de kapconstructie de houtbouwtraditie herkenbaar. Wel bleef nog de houten gevel in gebruik. Het voordeel van een houten gevel was dat het vrij eenvoudig was veranderingen aan te brengen. Ook was het makkelijker om veel vensters te hebben in een houten dan in een stenen gevel. De gebruikelijke uitkragingen betekenden ook ruimtewinst op de verdieping.
In 1610 werd het bouwen van houten gevels verboden. Niet alleen waren houten gevels brandgevaarlijker dan stenen, maar ze werden ook niet ‘mooi’ gevonden. Omdat deze verordening niet genoeg invloed had, werd in 1636 en 1643 ook het onderhouden en schilderen van de houten gevel verboden. Het duurde tot omstreeks 1750 voordat alle houten gevels uit het stadsbeeld waren verdwenen.
In de 17de eeuw werd steeds meer grenehout in plaats van eikehout bij de bouw van huizen gebruikt. Ongeveer vanaf dezelfde periode werd ook de samengestelde balklaag steeds minder toegepast. De balken werden meestal dichter bij elkaar gelegd, waardoor de kinderbinten kwamen te vervallen.
| |
Interieur
Interieurs zijn sterk onderhevig aan veranderingen van smaak. Het interieur werd steeds weer aangepast aan de eisen, die aan het woongerief en de mode werden gesteld. Hierdoor komt het slechts zelden voor dat er volledige, oorspronkelijke interieurs zijn terug te vinden. Het blijft over het algemeen slechts bij onderdelen als plafonds of schouwen. Slechts een enkele maal bestaat er nog een kamer met een compleet historisch interieur.
| |
Gevels
Voor gevels geldt voor een deel hetzelfde als voor de interieurs. Vooral vensters zijn veranderd. Zij werden in de loop van de tijd steeds groter waardoor de lichttoetreding beter werd. Ook de ruiten in de vensters worden door de verbetering van de fabricagetechniek steeds groter.
Van de soms zeer rijke middeleeuwse gevels, die Utrecht gekend heeft, is weinig meer bewaard gebleven. Dit had meer te maken met het veranderen van de smaak dan met het verbeteren van het woongerief.
| |
| |
De 13de-eeuwse gevel met geglazuurde baksteen en arkeltorentjes van het huis Fresenburg, Oudegracht 113, is eerst in 1858 vervangen door een gepleisterde gevel.
Toch is het wel mogelijk een indruk te krijgen hoe middeleeuwse huizen er aan de buitenkant uitzagen. Dit betreft echter alleen grote huizen. Oudaen, Oudegracht 99, laat duidelijk het ‘strenge’ weerbare uiterlijk zien. Speelser is de in oorsprong van ca 1500 daterende gevel van Leeuwenbergh, Oudegracht 307, met recent weer aangebrachte kantelen met leeuwenfiguren.
Iets meer is nog over van 17de-eeuwse gevels.
D'Coninck van Poortugael, Voorstraat 14, Ganzenmarkt 30, Janskerkhof 12 en 13 tonen de rijkdom van de eerste helft van de 17de eeuw. De eveneens nog gave gevels van de huizen Janskerkhof 15, 15a en 16 zijn minder uitbundig.
In de 18de eeuw begon de voorkeur voor lijstgevels boven topgevels steeds meer terrein te winnen. De lijst werd vaak fraai versierd met bijvoorbeeld koppen, zoals goed te zien is bij Plompetorengracht 1/3. Ook werd veel aandacht besteed aan de ingangspartij.
Het verdwijnen van topgevels werd in de 19de eeuw versneld voortgezet. Het steeds vaker pleisteren van oude gevels had duidelijk een verandering van het straatbeeld tot gevolg. Bij nieuwbouw was het pleisterwerk veelal verzorgder en werd vaak voorzien van decoratieve elementen. In de loop van de tweede helft van de 19de eeuw werd een groot aantal gevels in schoon werk opgetrokken. Hierin werden verschillende neostijlen, waarbij werd teruggegrepen op stijlen uit voorgaande eeuwen, toegepast.
Ook de Jugendstil passeerde Utrecht niet onopgemerkt. Van kort na 1900 dateren verschillende sierlijke winkelhuizen.
Zadelstraat 19 (1901), Voorstraat 6 (1904), Steenweg 65 (1906) en Servetstraat 4 (1908) zijn hiervan goede voorbeelden.
Uitzonderlijk is Choorstraat 14 (1906), dat een gepolijst roze granieten gevel in Moorse stijl heeft.
De verschillende opvolgende 20ste-eeuwse stijlen komen in woonhuizen in de binnenstad vrijwel niet meer voor.
Het Schröder huis aan de Prins Hendriklaan 50 (1924) van G. Rietveld is een beroemd voorbeeld van De Stijl. In de binnenstad zijn van deze stijl slechts details aanwezig. De deurpartij van Oudegracht 53 en de pui en de opzet van het winkelinterieur van Oudegracht 119 zijn eveneens van de hand van Rietveld.
| |
Restauraties
Na 1900 begon men in Utrecht restauraties
Afb. 10. Het 17de-eeuwse huis D'Coninck van Poortugael, Voorstraat 14.
uit te voeren. Lange tijd werd onder restauratie verstaan het reconstrueren van een ‘oorspronkelijke’ toestand. Dit is goed te zien bij het huis Zoudenbalch in de Donkerstraat, dat na een brand in 1905 werd gerestaureerd. De voorgevel kreeg weer een middeleeuws uiterlijk door het aanbrengen van kantelen, kruiskozijnen, driepassen boven de vensters en luiken. Ook bij Drift 17 (1900), Voorstraat 14 (1895-1925), Breedstraat 1 (1946), Keizerstraat 35 (1947), Hoogt 2 (1949) en Ganzenmarkt 30 (1954) werd een toentertijds niet meer bestaand karakter hersteld. Na verloop van tijd werd er meer aandacht besteed aan het handhaven van elementen, die in verschillende perioden aan en in een huis werden toegevoegd. Er werden niet steeds weer kruiskozijnen opnieuw aangebracht, ook werden niet altijd meer topgevels gereconstrueerd. Hierdoor veranderde een gerestaureerd huis niet zo sterk meer van uiterlijk.
Onder andere bij de huizen Nieuwegracht 165 (1974 e.v.) en Oudegracht 279 (1976) is dit te zien. Ook de recent afgeronde restauratie van de werfmuren, die vanaf 1979 heeft plaatsgevonden, is een goed voorbeeld van het restaureren met behoud van het bestaande karakter.
Wel heeft er in de jaren zestig en zeventig een voorliefde bestaan voor het aanbrengen van ramen in 18de-eeuwse stijl, met roedenverdeling.
Het herstellen van een 18de-eeuws karakter is wel zeer duidelijk zichtbaar na de restauratie van Lichte Gaard 2 tot 7 tussen 1961 en 1973.
| |
Huistypen
Bij de beschrijvingen in het eerste deel van de Geïllustreerde Beschrijving van Utrecht: de huizen binnen de singels, is gebruik gemaakt van een indeling in typen. De benamingen, die daar wat hun betekenis betreft uitvoerig uiteen worden gezet, worden ook in dit deel gehanteerd. Het zal duidelijk zijn, dat het steeds om bedachte naamgevingen gaat en dat deze in het verleden niet zo gebruikt zijn.
| |
Het ‘diepe huis’:
Het meest komt in de hoofdstraten van de oude stad het zo genoemde diepe huis voor. Het is meestal te herkennen aan de nok van het dak, die loodrecht op de voorgevel staat. De (hoofd)balken lopen evenwijdig aan de voorgevel. Ook heeft de plattegrond een grotere diepte dan breedte.
Het diepe huis kan ook voorkomen met één of meer achterhuizen.
Lange tijd hebben veel van de diepe huizen slechts een begane grond en een zolder gehad. Tegenwoordig bestaat er echter nog slechts een klein aantal van deze zo genoemde éénlaags huizen. In de loop van de tijd werden deze huizen in de oude stad uitgebreid en kregen een verdieping. Buiten de singels, met name aan de Bemuurde Weerd en Lauwerecht, zijn deze éénlaags huizen talrijker.
Wanneer een aantal gelijke diepe huizen tegelijkertijd wordt gebouwd, zoals bij de huizen Wittevrouwenstraat 26 tot 36 het geval is, wordt er gesproken van gekoppelde diepe huizen.
| |
Het ‘dwarse huis’:
Wanneer het diepe huis een kwart slag gedraaid zou worden komt de nok van het dak evenwijdig aan de voorgevel te lopen. De balklagen komen dan loodrecht
| |
[pagina XVIII]
[p. XVIII] | |
Afb. 11. Het rond 1644 gebouwde huis Hoogt 2 in 1944, vóór de restauratie van 1949. Foto door de Dienst Openbare Werken. Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht.
Afb. 12. Hoogt 2 in 1950 kort na de restauratie van 1949. Foto door de Rijksdienst voor de monumentenzorg.
Afb. 13. De tussen 1961 en 1973 grotendeels gerestaureerde Lichtegaard.
| |
| |
Afb. 14. Het diepe hoekhuis Guldeberch/Silverberch, Voorstraat 25.
Afb. 15. Reconstructie van de rij middeleeuwse dwarse huizen aan de zuidzijde van de Korte Smeestraat. Tekeningen door A.F.E. Kipp.
Afb. 16. Twee van de ‘Kameren van Jan van Campen’ aan de Schalkwijkstraat.
daarop. Een huis met deze kenmerken wordt hier een dwars huis genoemd. Het dwarse éénlaags huis komt tegenwoordig veelvuldiger voor dan het diepe. Vaker dan bij het diepe huis het geval is kan er bij het dwarse huis sprake zijn van gekoppelde huizen. Vooral komt dit veel voor bij éénlaags dwarse huizen, zoals te zien is in het complex ‘Zeven Steegjes’. Een aantal kleine dwarse huisjes met een begane grond en een zolder werd dan als een serie onder één doorlopend dak gebouwd. De meest eenvoudige vorm hiervan zijn de zogenaamde kameren. Deze huisjes hadden niet meer dan één kamer. Vaak werden deze huisjes door rijke lieden gebouwd als ‘vrijwoningen’ voor de armen.
Natuurlijk kan ook het dwarse huis met achterhuizen voorkomen. In Utrecht is het meestal 17 de-eeuwse, tweebeukige dwarse huis hiervan een goed voorbeeld. Bij dit huis is het dwarse achterhuis vrijwel even groot als het dwarse voorhuis.
| |
Het ‘vierkante huis’:
Vooral aan de noordzijde van het Janskerkhof staat een voornaam type huis dat vrijwel vierkant is. Dit type is over het algemeen in de 17de eeuw gebouwd. Het vierkante huis heeft meestal aan alle vier de zijden een dakschild. De balken hebben niet zoals bij het diepe en dwarse huis allemaal dezelfde richting. Bij het vierkante huis rusten zij niet alleen op de voor- en achtergevel of op de zijgevels, maar ook op de tussenmuren.
| |
| |
| |
Het ‘samengestelde huis’:
Afb. 17. Het in 1664 door Ghijsbrecht Thonisz van Vianen gebouwde tweebeukige dwarse huis Keistraat 9.
Een aantal huizen is samengesteld uit verschillende bouwdelen waardoor ze tot een bijzondere soort behoren: het samengestelde huis.
Van dit type zijn vier verschillende groepen in Utrecht terug te vinden. De eerste hiervan komt in Utrecht vooral aan de Oudegracht voor. Het grote middeleeuwse huis met een zijhuis bestaat uit een (zeer) omvangrijk hoofdhuis en één of meer zijhuizen. Het hoofdhuis was door zijn omvang voor normale bewoning nauwelijks geschikt. Het kleinere zijhuis heeft een meer geschikte grootte. De meeste huizen hebben een diep hoofdhuis met een hoge begane grond en twee hoge verdiepingen. Vaak hadden deze huizen een kasteelachtig uiterlijk met weergangen met kantelen, zodat wel gesproken wordt van ‘stadskastelen’. Duidelijk is dit te zien bij Oudaen, Oudegracht 99.
Werden de ‘stadskastelen’ gebouwd door burgers, de groep van huizen midden op een perceel werd vaak gebouwd door kerkelijke heren. Zij behoorden tot de kapittels van de Dom, Sint Salvator, Sint Jan, Sint Pieter of Sint Marie. Grote stukken grond rond deze kerken stonden ter beschikking. Hierdoor was het mogelijk een huis midden op een perceel te bouwen en op den duur aan alle kanten uit te breiden. Deze huizen zijn tegenwoordig moeilijk meer te herkennen. In de 17de eeuw werden steeds meer nieuwe delen aan de straat bijgebouwd. Bij Mariaplaats 14 is de oorspronkelijke situatie nog wel te zien.
Ook op percelen in handen van wereldlijke personen kwam dit verschijnsel wel voor. Achter de rooilijn lag de hoofdbebouwing, meestal in de vorm van een dwars huis. Tot aan de rooilijn kon een voorhuis van kleinere omvang staan. Nergens is dit meer als zodanig te herkennen. Een goed voorbeeld was het huis Rosendael, achter Oudegracht 157. Soms was de hoofdbebouwing een vierkant, torenvormig, huis. Een dergelijke ‘toren’ bestaat nog tussen Ganzenmarkt 16 en Neude 35.
Een veel minder vaak in Utrecht voorkomende groep is het huis, dat met twee of meer vleugels op een binnenplaats aansluit. Bij deze huizen lag de hoofdingang dan meestal aan die binnenplaats, die door
Afb. 18. Het in 1640 gebouwde vierkante huis Janskerkhof 12, op de hoek van de Drift.
| |
| |
Afb. 19. Het midden op het perceel gelegen dwarse claustrale huis van Sint Pieter tussen het Pieterskerkhof en de Kromme Nieuwegracht. Tekening door A.F.E. Kipp.
Afb. 20. Reconstructie van het huis Kromme Nieuwegracht 3, 5, dat in 1744 en 1753 naar ontwerp van Jacob Marot achter één nieuwe gevel werd samengevoegd. Tekening door A.F.E. Kipp.
een poort bereikt kon worden. Bij twee huizen is dat ook nu nog goed te zien. Bij Paushuize, Kromme Nieuwegracht 49, en het huis Loenersloot, Nieuwegracht 20, moet men nog steeds eerst door een poort.
Om een groot huis te krijgen op de plaats van een aantal kleinere huizen kon alles worden afgebroken waarna het grote huis nieuw gebouwd werd. Ook kon worden gekozen voor het samenvoegen van twee of meer huizen achter een nieuwe gevel. Het meest sprekende voorbeeld is wel het huis Zoudenbalch in de Donkerstraat. De heer Zoudenbalch kocht echter niet alleen grond en huizen aan de Donkerstraat, hij breidde zijn gebied uit tot aan de Mariaplaats en Mariastraat. Hier bouwde hij ondermeer een poort en een zomerhuis.
| |
| |
| |
Het ‘blok’:
Afb. 21. Het winkelwoonhuisblok Nobelstraat 14 t/m 18.
Rond 1900 komt er een nieuw soort huizenbouw in zwang. Kenmerk hiervan is het in één opzet en architectuur bouwen van een aantal woningen en eventueel enige winkels. In een dergelijk blok zijn de afzonderlijke woningen niet duidelijk meer te herkennen.
Vooral op die plaatsen waar door straatverbreding of verkeersdoorbraken nieuw gebouwd kon worden kwamen deze blokken tot stand. Voorbeelden hiervan zijn vooral in de Nobelstraat en de Korte Jansstraat te vinden. |
|