Utrecht. De huizen binnen de singels. Beschrijving
(1989)–Marceline Dolfin, E.M. Kylstra, Jean Penders– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 453]
| |||||||||||||||
11. Het interieurInleidingNog meer dan de huizen zelf is het interieur ervan onderhevig geweest aan tal van veranderingen ten gevolge van de steeds wisselende mode en aanpassingen aan nieuwe eisen van het wooncomfort. Het beeld, dat opgeroepen wordt door stijlkamers en kunsthistorische handboeken, is daarom in het algemeen niet in overeenstemming met de werkelijke situatie van interieurs in woonhuizen. Binnen één huis is het interieur meestal minder compleet, gaaf of eenvormig bewaard gebleven, dan musea of handboeken het soms doen schijnen. Het constante proces van veranderen en vernieuwen, en daarmee ook het verdwijnen van veel zaken, heeft vooral de interieurs van de huizen in de oude stad getroffen. Dit heeft in Utrecht in sterke mate plaatsgevonden. Het feit dat de stad vóór de 19de eeuw geen belangrijke uitbreidingen gekend heeft, is er de oorzaak van dat er, wellicht meer dan in andere steden, veel verdwenen is. Steeds weer zijn de zelfde oude huizen van een nieuw interieur voorzien, dikwijls letterlijk laag over laag. Zou het plan Moreelse zijn uitgevoerd, dan was hierdoor niet alleen de voorraad van met name 17de- en 18de-eeuwse interieurs groter geweest, maar deze zouden vermoedelijk ook beter bewaard zijn gebleven. Toen de stad tenslotte toch uitgebreid werd, werd de commerciële economische druk op het oude centrum vergroot. Belangrijke delen van de stad verloren hun woonfunctie, nieuw gebruik in de vorm van winkels, kantoren en onderwijsinstituten alsmede het vervangen van oude huizen door nieuwbouw, deden in hoog tempo opnieuw veel interieurs verdwijnen. Ook in deze periode zou een uitbreidingsplan als dat van Zocher, dat de ontwikkeling van handel en nijverheid aan de rand van de stad langs de Catharijnekade en omgeving projecteerde, wellicht enige verlichting hebben gebracht. Doch ook dit plan werd, evenals dat van Moreelse, maar zeer ten dele uitgevoerd. Hoewel er in Utrecht relatief maar weinig belangrijke 17de- en 18de-eeuwse interieurs bewaard zijn gebleven, wil dit geenszins zeggen dat zij er niet geweest zijn. Oude foto's, in het Centraal Museum bewaarde stukken en bij bouwhistorisch onderzoek teruggevonden afwerkingen tonen dit aan. Bovendien heeft vooral het bouwhistorisch onderzoek van de laatste jaren veel aan het licht gebracht van middeleeuwse interieurafwerkingen. Voor wat betreft de kennis over het interieur uit deze periode lijkt Utrecht zelfs een gunstige positie in te nemen. Het hier in betrekkelijk ruime mate voorkomen van middeleeuwse, stenen huizen, is er de oorzaak van dat met name (restanten van) muurschilderingen konden blijven bestaan. Zij zijn veel minder dan in andere steden verloren gegaan door stadsbranden en versteningsprocessen.
Tegen deze achtergrond levert de tegenwoordige toestand van het interieur in de Utrechtse woonhuizen het volgende op:
Deze vondsten worden op drie wijzen behandeld:
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de bewaarde en teruggevonden vormen van interieurafwerkingen in de woonhuizen. In principe wordt hierbij een chronologische indeling gehanteerd volgens de gangbare kunsthistorische stijl-perioden. Waar het onderwerp dit noodzakelijk maakt zal een thematisch-chronologische benadering gehanteerd worden. | |||||||||||||||
De periode van 1300 tot ca 1625Hoewel de oudste stenen huizen in Utrecht al in de 12de en 13de eeuw gebouwd zijn, moeten de oudst bewaard gebleven vormen van interieurafwerking voornamelijk in de 14de eeuw gedateerd worden. Bepaalde in de late middeleeuwen de gotiek de stijl van het interieur, vanaf ca 1525 deed de renaissance haar intrede en beïnvloedde de decoratie en de vormgeving tot zeker in het eerste kwart van de 17de eeuw. Hoewel hiermee de stijl van decoratie wijzigde, bleef de algehele opzet veelal gelijk. Daarom worden beide stijlperioden hier tesamen behandeld. Van de interieurafwerking van de houten huizen uit deze periode is niets bekend. Stadsbranden en het versteningsproces hebben deze huizen en hun interieur doen verdwijnen. Overigens valt het niet aan te nemen dat bijvoorbeeld de afwerking van vloeren en balken principieel verschild zal hebben van die van de stenen huizen. De interieurs van de stenen huizen zijn fragmentarisch bewaard en dikwijls pas bekend en zichtbaar geworden na archeologisch of bouwhistorisch onderzoek. Desondanks is het goed mogelijk om aan de hand van deze fragmenten een algemene indruk te verkrijgen. | |||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||
Afb. 591. A. Grolman, 1862. Vloer van gekleurde tegels teruggevonden op het St. Janskerkhof te Utrecht in 1862.
Afb. 592. Trans 8. 15de-eeuwse rankenbeschildering, tegen de rechter zijmuur op de verdieping.
| |||||||||||||||
De vloerDe afwerking van de vloer laat zich onderscheiden in twee soorten: steenachtige en houten vloeren. In deze vorm van afwerking kwam in wezen in de volgende eeuwen geen verandering. Hiernaast bestond er de vloer van niet meer dan aangestampte leem, die veel moet zijn voorgekomen met name op de beganegrond en in kelders. De grootste aandacht in Utrecht wordt echter getrokken door de steenachtige vloeren, met name door de zogenaamde mozaïekvloeren. Reeds in een vroeg stadium, vanaf de late 13de eeuw, bestond in Utrecht een plavuizenproduktie. In 1984 werden in dit verband belangrijke vondsten gedaan van tegelovens in de OudenoordGa naar eind1. Het produkt van deze ovens bestond, naast daktegels, vooral uit plavuizen van 17 × 17 × 2 cm. Door middel van breuklijnen werden ze vervolgens in tegels van een kleinere afmeting gebroken, gemiddeld negen stuks uit één grote tegel, in rechthoekige of driehoekige vorm. Deze tegeltjes waren afzonderlijk geglazuurd, veelal in de kleuren roodbruin, zwart, geel en soms groen. Ze werden in kleurrijke geometrische patronen gelegd en sierden de vloeren van de kerken maar ook van de huizen van kanunniken en welgestelde burgers. Een dergelijke vloer, behorende bij het voormalige claustrale huis, werd onder andere aangetroffen in de tuin van Janskerkhof 16 (afb. 591), een andere werd aangetroffen in het huis Oudegracht 114, Drakenburg (zie blz. 395). De toepassing van deze mozaïekvloeren lijkt een beëindiging te vinden rond het midden van de 14de eeuw. Hierna werd algemeen overgegaan op de, ook ervoor reeds toegepaste, eenvoudiger plavuizenvloeren. Restanten van dergelijke vloeren, of de afdrukken ervan worden met een zekere regelmaat teruggevonden. Door het telkenmale ophogen van het vloerniveau liggen zij vaak laag over laag, zoals bijvoorbeeld in het huis Springweg 130, waar vier plavuizenvloeren boven elkaar werden aangetroffenGa naar eind2. Een eenvoudige afwerking in steen werd ook verkregen door bakstenen op hun kant als vlijlaag te leggen. Houten vloeren werden met name op de verdieping toegepast. De vloerdelen waren aanvankelijk van dennehout later vooral van eikehout gemaakt. Een breedte van 50 cm is niet ongebruikelijk en enkele malen worden zelfs delen van 60 cm aangetroffen. Meestal waren deze vloeren niet van een nadere afwerking voorzien. In enkele gevallen duiden de sporen van rode, grijze of zwarte verf erop, dat de vloer toch beschilderd was in één kleur. Een opmerkelijke verdiepingsvloer werd | |||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||
aangetroffen in het huis Oudaen, waar in de 18de eeuw op de houten vloer een zandbed met daarop plavuizen was aangebracht (zie blz. 376). Een dergelijke, vermoedelijk 17de-eeuwse vloer is ook aangetroffen op de zolder van Brigittenstraat 1, en een mogelijk 19de-eeuwse vloer in het achterhuis van Nieuwegracht 40. | |||||||||||||||
De wandDe afwerking van de wanden bestond over het algemeen uit een dunne, wit geschilderde pleisterlaag, veelal voorzien van een zwart geverfde plint van 15-30 cm hoog. Een accent van zwarte banden werd soms voortgezet rondom deuren, nissen en langs de onderzijde van de balken. Het zwart kon worden verlevendigd door er oranje-rode, donkerrode, groene of gele biezen langs te trekken. Uit de 15de en 16de eeuw zijn voorbeelden bekend, waarbij de gehele wand beschilderd is met elkaar afwisselende banen van één kleur, zoals in de huizen Trans 6, waar op zolderniveau rode en gele banen elkaar afwisselenGa naar eind3, Kromme Nieuwegracht 3, waar een dergelijke beschildering over een oudere beschildering van ranken heen werd gezetGa naar eind4, of in Ganzenmarkt 8, waar naast een beschildering met rode en gele banen ook andere 16de-eeuwse beschilderingen werden aangetroffenGa naar eind5. De schilderingen in deze huizen worden in de late 16de eeuw gedateerd. Zij vertonen grote gelijkenis met de 15de-eeuwse beschildering van Trans 8Ga naar eind6. Hier zijn de rode en gele banen aan de bovenzijde afgewerkt met een rand van gevlochten groene ranken op een witte grond, waarlangs zwarte en rode biezen (afb. 592). Dergelijke beschilderingen van in elkaar gevlochten ranken zijn ook uit andere huizen bekend. Onder andere in Mariaplaats 9Ga naar eind7 en Mariaplaats 22Ga naar eind8, respectievelijk in de 15de en 16de eeuw gedateerd. De stijl van de 15de-eeuwse ranken is minder ‘buigzaam’ te noemen dan die van de los krullende ranken uit de 16de eeuw. Een typische 16de-eeuwse vorm van wandbeschildering vormen de gestyleerde, florale motieven in zwart, uit de losse hand of gesjabloneerd geschilderd. Zij zijn aangebracht in combinatie met zwarte banden en verlenen een accent aan hoeken van deuren, balken, nissen enzovoorts. Deze afwerking kon onder andere worden afgelezen op een muur op de begane grond van Hamburgerstraat 38Ga naar eind9. In het huis Ganzenmarkt 8 werd de rand van een muurkast door middel van gesjabloneerde motieven gesierdGa naar eind10. Veel rijker dan deze betrekkelijk eenvoudige schilderingen zijn de figurale voorstellingen met mens- en dierfiguren. Hierbij staat de schildering niet langer in functionele relatie tot de wand als benadrukking van vlakken, randen en hoeken, maar wordt de wand ondergeschikt gemaakt aan de voorstelling, die een andere werkelijkheid suggereert. De meest bekende Utrechtse muurschildering van een dergelijk gehalte is die uit de 14de eeuw in het huis Drakenburg, Oudegracht 114. Ongeveer halverwege de hoogte van de wand is een brede strook met rankwerk aangebracht. Hieronder is een illusionistische uitbeelding van hangende draperieën geschilderd. Op één van de wanden is ook de zône boven de ranken beschilderd met de voorstelling van onder andere een ridder en een jonkvrouw te paard. (zie blz. 395). Een tweede belangrijke schildering, uit de 15de eeuw, werd aangetroffen in het huis Wed 5-7: een reeks voorstellingen met menselijke figuren in een duidelijke opvolging van episoden. Het onderwerp van de voorstellingen is nog niet met zekerheid geïdentificeerd, het vermoeden bestaat dat het bijbelse taferelen betreft. In een aantal andere vertrekken werden verschillende vormen van wandvullende decoraties gevonden met bladwerk en ranken, vermoedelijk op te vatten als imitatie-gobelin. Een uitzonderlijke voorstelling, met het architectonische motief van een tracering, compleet met driepas en hogels uit de vroege 14de eeuw, werd weer in het zicht gebracht in het huis Oudegracht 219 (zie blz. 390). Door een gelukkig toeval is de exacte datering van een schildering in het huis Nieuwegracht 67 op de muur bewaard gebleven: 1535Ga naar eind11. Een muurschildering in vroege renaissance stijl met jacht- en diertaferelen in een wijds landschap. In dit zelfde huis is op de begane grond een iets latere schildering met een medaillon, putto, wapenschild en griffioen bekend. Een derde schildering in renaissance stijl werd aangetroffen in het huis Kromme Nieuwegracht 5. De voorstelling imiteert een olieverfschilderij, voorstellende het portret van een man in driekwart profiel, gezet in een geprofileerde, ronde lijst. Het ‘schilderij’ maakte deel uit van een schildering over de gehele wand, waarin vermoedelijk meer van deze portretten waren aangebracht. Op grond van stylistische overeenkomsten wordt het portret rond 1525 gedateerdGa naar eind12. Na het midden van de 16de eeuw lijkt het beschilderen van de wand met deze vormen van decoratie minder gebruikelijk te worden. De voorbeelden uit later tijd zijn tenminste veel zeldzamerGa naar eind13. Uit de schilderingen blijkt het pogen om andere, in werkelijkheid kostbaardere materialen na te bootsen. De belangrijkste vertrekken in rijke huizen zijn steeds met werkelijke tapijten of draperieën behangen geweest. De geschilderde voorstelling in huis Drakenburg geeft hiervan een indruk. Hieruit wordt tevens duidelijk waarom teruggevonden schilderingen zich vaak alleen op de bovenste helft van de wand bevinden: eronder konden wandkleden gespannen worden, óf, indien dit niet het geval was, kasten en meubels worden geplaatst, zonder dat er gevaar voor beschadiging optrad. Van een met gobelins behangen vertrek geeft nu alleen nog de regentenzaal van het Bartholomeïgasthuis een indruk. Oudere voorbeelden dan deze 17de-eeuwse gobelins worden niet meer aangetroffen. Naast het pleisteren en beschilderen van wanden werden de wanden ook wel voorzien van een betimmering met (eike)houten panelen. Mogelijk was deze methode van afwerken eens algemeen, thans is zij zeldzaam. In het huis Groot Blankenburg, Oudegracht 121, bleef een deel van de 15de-eeuwse betimmering met briefpanelen bewaard. Het Centraal Museum bezit een aantal van dergelijke panelen, afkomstig uit het huis Oudegracht 172. Het museum is eveneens in het bezit van 16de-eeuwse panelen met snijwerk in renaissance stijlGa naar eind14. | |||||||||||||||
Nissen en kastenEen over het algemeen bescheiden element in de wand vertegenwoordigen de nissen en muurkasten. Beide zijn meestal in het metselwerk uitgespaard, alhoewel een muurkast ook wel eens achteraf ingehakt werd. De kaarsnis kan als een typisch middeleeuws en 16de-eeuws verschijnsel worden aangemerkt. Zij werden niet alleen in woonvertrekken en dan dikwijls ter weerszijden van de schouw, maar vooral ook in kelders aangebracht. Gewoonlijk wordt de vorm bepaald door een keperboog aan de bovenzijde. In het huis Oudegracht 307 is een dergelijke boog uitgewerkt met een driepasmotief (zie blz. 106). Ook dubbelnissen komen voor zoals in de kelder van Drift 21 (zie blz. 330) of in Twijnstraat 32. Een nis in het achterhuis van Springweg 16 is voorzien van een eenvoudige 16de-eeuwse beschilderingGa naar eind15. Van wat forser opzet en rijkere uitvoering zijn de wasbekkennissen, die in enkele van de rijke huizen zijn aangetroffen. In het huis Donkerstraat 15 werden twee vermoedelijke lavabo-nissen met een uit één stuk zandsteen gehouwen graatgewelfje teruggevonden (zie blz. 409). In deze nissen ontbreekt echter het wasbekken. Dit ontbreekt niet in de forse nis in Kromme Nieuwegracht 33. Op de achterwand is een voorstelling van een vogel geschilderd, terwijl de nis omlijst | |||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||
Afb. 593. Nieuwegracht 33. Vroeg 16de-eeuwse lavabonis.
wordt met twee monumentale pinakels. (afb. 593) Een volstrekt unicum kan de 14de-eeuwse nis in het voormalige claustrale huis Domplein 4 genoemd worden. Aangenomen wordt dat het hier een piscinanis betreft in een ruimte, die oorspronkelijk dienst deed als huiskapel. De nis is uitgevoerd met een zorgvuldig gebeeldhouwde zandstenen tracering en de achterwand vertoont een beschildering die verband houdt met het ritueel van de handwassingGa naar eind16. (afb. 595) De muurkasten zijn over het algemeen van een rechthoekige vorm met een houten plankje als latei. De reeds eerder genoemde muurkast in Ganzenmarkt 8 heeft een getoogde bovenzijde. Door middel van een ingemetseld horizontaal plankje werd de kast nader ingedeeld. Eventueel werd de kast afgesloten met een houten deurtje in een steensponning zoals in Achter Clarenburg 2 of Oudegracht 34. In Nieuwegracht 67 is een exemplaar bekend dat bestond uit een compleet ingemetseld houten kastje met een deurtje. Anders dan de kaarsnissen, die na 1600 geleidelijk verdwenen, is de muurkast een vast gegeven in het interieur gebleven. Over het algemeen bleef de uitvoering gericht op een praktische opbergfunctie. Enkele malen komen uitzonderlijk monumentale muurkasten voor zoals de 18de-eeuwse porceleinkasten in het huis Kromme Nieuwegracht 43 (zie blz. 359). | |||||||||||||||
De deurNauw verbonden met de wand is ook de deur. De binnendeuren van woonhuizen in deze periode waren van (eike)hout en werden op twee wijzen geconstrueerd: de eenvoudigste en waarschijnlijk oudste vorm was de opgeklampte delendeur. In zijn meest simpele vorm, met vlakke delen, wordt een dergelijke, vermoedelijk 16de-eeuwse deur aangetroffen in de traptoren van huis Oudaen, Oudegracht 99 (zie blz. 376). Een levendig effect werd gesorteerd door de delen van een verticaal profiel te voorzien: de strokendeuren. Hiervan zijn thans alleen 17de-eeuwse voorbeelden bekend, zoals de deuren in Zuilenstraat 11 (zie blz. 217), of in Nieuwegracht 67. Ook konden de deuren door middel van klampen in vakken worden gedeeld, die al dan niet geroseerd waren. Een voorbeeld van een dergelijke deur met twee geroseerde vakken bevindt zich in het huis Nieuwegracht 18. (afb. 594). Van een constructief bewerkelijker aard is de paneeldeur. In de middeleeuwen werden de panelen veelal van een briefpaneel-motief voorzien. Een 15de-eeuws exemplaar is nog aanwezig in het huis Mariaplaats 14 (zie blz. 364). Ook het Centraal Museum bezit een dergelijke deur afkomstig uit het huis Domplein 1Ga naar eind17. De omlijsting van de deur kon monumentale vormen aannemen, zoals het gebeeldhouwde tympaan, eertijds aanwezig boven een deur in het huis Donkerstraat 15, 19, bewijst (zie blz. 409). Een belangrijke rol in de afwerking en decoratie van de deur speelde dikwijls ook het gesmede hangen sluitwerk, hoewel dit voor binnendeuren over het algemeen eenvoudiger van uitvoering was dan voor de buitendeur. Beide deurtypen bleven in de eeuwen hierna in zwang, maar de opgeklampte deur werd voornamelijk gebruikt voor bescheiden locaties, als zolders en kelders. De paneeldeur werd de interieurdeur bij uitstek. | |||||||||||||||
De schouwToen in Utrecht, in de 13de en 14de eeuw, grote stenen huizen gebouw werden, was het principe al bekend van een stookplaats tegen de wand met een schoorsteenkanaal om de rook af te voeren. In het huis Oudaen is de oorspronkelijke | |||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||
Afb. 594. Nieuwegracht 18. Deur met geroseerde vakken.
13de-eeuwse stooknis in de noordmuur teruggevonden (zie blz. 376). Dergelijke stookplaatsen bestonden uit niet veel meer dan een uitholling in de muur, aansluitend op een rookkanaal in de muurdikte. Er was aanvankelijk nog geen uitgebouwde rookkap aangebracht. In een aantal stadia ontwikkelde deze vorm zich tot de voornamelijk uit de 15de en 16de eeuw bekende schouw. Deze bestond uit een diepere stooknis met uitgebouwde rookkap, rustend op steunen, welke veelal gedragen werden door vooruitstekende wangen. Hoewel bekend is dat een dergelijke constructie ook (deels) in hout uitgevoerd kon worden, zijn er thans alleen nog natuur- en/of bakstenen exemplaren bekend. Bij het ontpleisteren van muren tijdens verbouwingen of restauraties worden dikwijls de restanten of de aftekening van deze schouwen aangetroffen. Hieruit blijkt dat de oorspronkelijk forse, middeleeuwse schouw in de tijd erna tot een veel kleinere afmeting werd teruggebracht. De bouwsporen van een dergelijke historie
Afb. 595. Domplein 4. De 14de-eeuwse piscanis op de verdieping van het voormalig claustrale huis van de Dom.
konden in het zicht gebracht worden in onder andere het huis Oudegracht 219 (zie blz. 390). In enkele gevallen is de schouw aan de hand van de teruggevonden resten gereconstrueerd, zoals in de huizen Kromme Nieuwegracht 66, Neude 2 en Twijnstraat 32. Tijdens archeologisch onderzoek worden regelmatig de bijbehorende stookvloeren teruggevonden; evenals bij de gewone plavuizenvloeren vaak laag over laag en meestal met één of meerdere ingegraven haardpotten, waarin de gloeiende as werd bewaard. | |||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||
Afb. 596. Nieuwegracht 22A. Balklaag met 17de-eeuwse beschildering op de zijkant van de moerbalk.
Afb. 597. Nieuwegracht 22A. Beschilderde balklaag, onderzijde van de kinderbinten en de vloerdelen.
Een oorspronkelijke 15de-eeuwse schouw is nog aanwezig in het huis Achter Clarenburg 2 (zie blz. 346). Deze is geheel in baksteen uitgevoerd, zowel de wangen als de onderrand van de rookkap. Het Centraal Museum is daarentegen in het bezit van een groot aantal fragmenten in natuursteen van met name wangen en friezen. Zij dateren voor het merendeel uit de tweede helft van de 15de en uit de eerste helft van de 16de eeuw en zijn van zand- of kalksteen. Vooral het fries leende zich voor de toepassing van beeldhouwwerk in de vorm van onder andere traceringen, medaillons en wapenschilden. In dit beeldhouwwerk is duidelijk de overgang van gothiek naar renaissance af te lezen. Diverse resten van polychromie tonen aan dat het gebruikelijk was het natuursteenwerk te beschilderenGa naar eind18. Een uitzonderlijk rijke schouw, waarvan ook de rookkap met beeldhouwwerk is voorzien, was aanwezig in het huis Donkerstraat 15, 19 en wordt bewaard in Maliesingel 77 (zie blz. 409). In de volgende eeuwen traden er weliswaar veranderingen op in de vorm en afmeting van de schouw, maar een uitvoering met uitkragende rookkap, waaronder een open vuur gestookt werd, bleef in zwang. | |||||||||||||||
HaardstenenAls apart onderdeel van de schouw verdient hier de achterwand aandacht, in het bijzonder de bekleding ervan met haardstenen. Van dit materiaal is uit de periode van ca 1550 tot ca 1620 een ongekende hoeveelheid bewaard. Niet alleen bezit het Centraal Museum vele exemplaren, maar ook worden er tijdens bouwhistorisch en archeologisch onderzoek met grote regelmaat van deze stenen gevonden, enkele malen zelfs de complete stookwand. De afwerking van de stookwand met speciaal hiertoe vervaardigde vuurvaste haardstenen was mogelijk reeds in de 14de eeuw gebruikelijk. Het Centraal Museum bezit een haardsteen, die onder voorbehoud in deze eeuw wordt gedateerdGa naar eind19. Dat het hoogtepunt van de produktie en de toepassing ervan zo nauwkeurig vast te stellen is in de periode 1550-1620, is te danken aan het feit dat veel haardstenen van een jaartal voorzien zijn. De stenen, gemiddeld 15 × 10 cm en 4 tot 8 cm dik, werden aanvankelijk in een pyramidevorm geplaatst, vanaf ca 1600 kwam ook een rechthoekige vorm voor. Beide vormen werden meestal bekroond met een halfronde of driekantige deksteen. De stenen zijn voorzien van een voorstelling, de onderwerpen zijn bijzonder divers: bijbelse voorstellingen, elkaar toegewende mannen- en vrouwenkopjes, klimmende leeuwen, enzovoorts. Op de dekstenen is dikwijls een voorstelling aangebracht, die samenhangt met de Habsburgse regeringsperiode: rijksadelaar, keizerskroon, twee kolommen en een spreukband met de zinspreuk ‘plus oultre’. Op de vroeg 17de-eeuwse dekstenen zijn daarentegen de wapens van Prins Maurits, Frederik Hendrik, of die der provinciën uitgebeeld. Afgelopen jaren zijn een aantal vrijwel complete stookwanden aangetroffen. Het huis Bemuurde Weerd O.Z. 23 had tegels met een ruitpatroon, waarin een klimmende leeuw en een dekplaat met het | |||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||
Habsburgse wapen. Hier werden ook uit Antwerpen afkomstige stenen aangetroffenGa naar eind20. Oudegracht 347 heeft een aantal stenen met een ruitpatroon, waarin een klimmende leeuwGa naar eind21. Predikherenkerkhof 1 bezit een wand met stenen met zes verschillende soorten voorstellingen, waarvan één gedateerd 1553-'57. De vermoedelijk eveneens uit Antwerpen afkomstige deksteen met de voorstelling van Sint Maarten, draagt het jaartal 1554Ga naar eind22. In Twijnstraat 50 worden stenen aangetroffen met de voorstelling van Sint Joris en de draak en een deksteen met de Habsburgse wapensGa naar eind23. Zilverstraat 12 had stenen met een ruitpatroon, waarin mannen- en vrouwenkopjes, gedateerd 1550 en wederom een deksteen met het Habsburgse wapenGa naar eind24. Met uitzondering van de stenen in Zilverstraat 12, die in het archeologisch depot worden bewaard, zijn alle stookwanden gerestaureerd en in situ gebleven. Uit deze vondsten is vast komen te staan, dat de stenen buiten het stookseizoen met een rode verfstof beschilderd waren en de wand erom heen wit gekalkt. | |||||||||||||||
De balklaagHet middeleeuwse en 16de-eeuwse ‘plafond’ bestond in de eerste plaats uit een houten balklaag. Na de enkelvoudige dennen balklagen van de oudste 13de-eeuwse huizen, is vanaf de 14de eeuw tot ca 1650 hoofdzakelijk de moer- en kinderbalklaag in zwang geweest. Al naar gelang de rijkdom werd de constructie van een nadere afwerking en decoratie voorzien. Onderdelen als kopschotjes, spreidsel en het ‘gewone’ geprofileerde sleutelstuk worden hier gerekend tot de constructie en worden in het desbetreffende hoofdstuk beschreven (zie blz. 440). Aan de orde zullen hier komen: gebeeldhouwde sleutelstukken, beschilderingen en andere vormen van plafonds. Sleutelstukken konden, behalve van een (peerkraal)profiel ook van figuratief gebeeldhouwde voorstellingen worden voorzien. Veel toegepaste motieven zijn: dier- en monsterfiguren, menselijke figuren en wapenschilden, soms ook combinaties hiervan. Het merendeel van de in Utrecht teruggevonden sleutelstukken dateert uit de tweede helft van de 15de eeuw en het begin van de 16de. De thans bekende exemplaren zijn in de loop van de tijd veelal in het Centraal Museum terechtgekomen: uit het huis Clarenburch bijvoorbeeld een serie van vier met de voorstelling van de evangelisten, uit het huis Proeysenburch, Oudegracht 127, een serie van acht met mens- en dierfiguren en uit een huis op de hoek van de Voetiusstraat en de Domstraat een serie van tien met wapenschilderGa naar eind25. Een fraai sleutelstuk werd aangetroffen in het huis Leeuwenberch, Oudegracht 307, met de voorstelling van Christus in Getsemene (zie blz. 106). Rond het midden van de 16de eeuw lijken de rijk gesneden sleutelstukken met mensen dierfiguren in onbruik te raken. In het Centraal Museum zijn een aantal balksleutels met typische renaissance motieven als leeuwe- en satyrkoppen bewaardGa naar eind26. Nieuwe profielvormen zijn dan het ojiefen voluutprofiel, soms gecombineerd met een gesneden accanthusblad op de zij- of onderkant. In de loop van de 17de eeuw verdween het figuratief gesneden sleutelstuk ten gunste van de geprofileerde sleutelstukken. Hoewel het bekend is dat elders ook korbelen met houtsnijwerk werden gedecoreerd, is hiervan in Utrecht nog nooit een exemplaar gevonden. De vormen en de ontwikkeling van de beschildering van de balklaag kunnen vergeleken worden met die van de wand. In de eenvoudigste vorm zijn de balken voorzien van een dunne egale saus, veelal in een rode kleur, maar ook okergeel kwam voor. Langs de randen werden vervolgens biezen in een contrasterende kleur geschilderd. Het beschilderen van de balken met ranken is vooral uit de 16de eeuw en het begin van de 17de eeuw bekend. Er bestond een gevarieerd kleurengamma en door de drie zijden van de verschillende balken en de onderzijde van de vloerplanken van andere combinaties te voorzien werd een bont resultaat verkregen. Enkele van de aangetroffen kleurencombinaties zijn: een rode ondergrond met zwarte of witte ranken en biezen, een gele ondergrond met zwarte of rode ranken, een gele ondergrond met zwarte ranken en rode biezen. De ranken zijn veelal enigszins gestyleerd, vergelijkbaar met de gestyleerde florale motieven op de wanden. Hiernaast komen er ook naturalistisch, groengeschilderde ranken met bladeren en soms met gekleurde bloemen voor. Een ander motief, meestal in combinatie met ranken aangebracht, wordt gevormd door de arabiën: een patroon van dunne slingerende lijntjes, verkregen door met meerdere kwasten in één hand de verf aan te brengen. Voorbeelden van (restanten) van balkbeschilderingen zijn bekend uit verscheidene huizen. Trans 6 heeft een moerbalk met een rode grond en zwarte ranken en biezen, de kinderbinten zijn afwisselend, doch niet regelmatig, van een gele of rode grond voorzien met zwarte arabiën op de onderzijde. De vloerplanken zijn egaal geel met in het midden een zwart rankenpatroon tussen arabiënGa naar eind27. In het huis Springweg 16 werden verschillende afwerkingen op de onderzijde van de vloerplanken aangetroffen: een rode grond, waarop witte ranken en zwarte biezen langs de moerbalken en een gele grond, waarop groene ranken en rode en blauwe bloemen en rode arabiënGa naar eind28. In Trans 8 dateren de beschilderingen uit de 17de eeuw: een donkergroene grond op moer- en kinderbalken, waarlangs een rand van bladgoud en een zwarte bies en ook zwarte, witte of rode biezen op een ondergrond variërend van lichtgroen tot donker grijsgroenGa naar eind29. Een ongemeen gave beschildering kwam aan het licht op de verdieping van Nieuwegracht 22 A, in samenhang met de voorgevel gedateerd 1609: moerbalken met een gele grond, waarop zwarte ranken met in het midden een bloem in een rond rood kader. De onderkant van de kinderbinten heeft een gele grond, waarop in rood arabiën; de zijkanten zijn egaal rood. De vloerdelen hebben een gele grond, waarop groene ranken met blauwe en rode bloemenGa naar eind30. (afb. 596, 597). Een aardige variant, waarvan echter slechts één moerbalk resteert, werd aangetroffen in Breedstraat 22: een witte grond, waarop helder groene ranken met blauwe en rode bloemen, hiertussen zijn in zwart dierfiguren aangebracht: een vlinder, uil, pauw, slak en een panterGa naar eind31. Dergelijke figuratieve voorstellingen zijn, net als figuratieve wandschilderingen, zeldzamer. Een balk met een beschildering van omstreeks 1530, met ridders en jonkvrouwen te paard en tekstrollen, werd aangetroffen in het huis Compostel, Ganzenmarkt 24, en ondergebracht in het Centraal MuseumGa naar eind32. Ook een balk in het huis Achter Clarenburch 2 is voorzien van figuratieve voorstellingen, waaronder een vuurspuwende draak, (zie afb. 479). Uit recent onderzoek is bovendien vast komen te staan dat de beschildering met bloemen, dierfiguren en spreuken van wanden en balken volgens één concept op elkaar aansloot. In enkele uitzonderlijke gevallen werden in een woonhuis ook andere plafonds dan de gangbare balklaag geconstrueerd. In de eerste plaats zijn er voorbeelden van houten tongewelven, zoals deze meer algemeen in kerken voorkomen. Een dergelijk beschilderd gewelf uit ca 1500, afkomstig uit de huiskapel van het afgebroken claustrale huis Domstraat 6 berust thans in het Centraal MuseumGa naar eind33. Het huis Nieuwegracht 20 bezit een beschilderd houten tongewelf boven de vleugel langs de straat, dat waarschijnlijk uit het tweede kwart van de 16de eeuw dateert (zie blz. 404). Uit bouwhistorisch onderzoek is gebleken dat ook het huis | |||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||
Afb. 598. Voorstraat 90. Beschilderde houten wand afkomstig uit Voorstraat 90.
Nieuwegracht 67 rond 1500 een in hout overwelfd vertrek op de verdieping bezat. In dit zelfde huis werden tevens in steen overwelfde ruimten op de begane grond aangetoond uit ca 1535 en 1551Ga naar eind34. Een veel ouder, 14de-eeuws, voorbeeld van een in steen overwelfd vertrek bleek aanwezig te zijn geweest in het huis Boterstraat 20, waar het achterste deel van de begane grond in eerste instantie vier kruisgewelven op een middenzuil bleek te hebben gehad. Deze overwelfde ruimten zijn ook bekend uit bronnenmateriaal, waarin sprake is van gewelven of stenen kamers. Overigens zijn er van deze stenen kamers in Utrecht geen voorbeelden bewaard gebleven. | |||||||||||||||
De 17de eeuw, van ca 1625 tot 1700Terwijl een aantal van de reeds genoemde basisvormen van interieurafwerkingen nog tot ver in de 17de eeuw toegepast werden, kwamen er vanaf ca 1625 technieken en vormen voor, die van een duidelijke nieuwe opvatting getuigden. Uit de 17de eeuw zijn er tevens meer interieuronderdelen in de huizen bewaard gebleven. Zij zijn, letterlijk en figuurlijk, minder verbrokkeld dan uit de eeuwen daarvoor. Enkele malen worden grotere ensembles aangetroffen, zoals een hal met binnenpui en spiltrap of een keuken met schouw en betegeling. | |||||||||||||||
De vloerIn de 17de eeuw ging natuursteen als materiaal voor de vloer een steeds belangrijkere rol spelen. Waarschijnlijk werd ook in de periode daarvoor al natuursteen toegepast, maar het materiaal is dikwijls moeilijk dateerbaar, zodat oudere voorbeelden niet duidelijk aanwijsbaar zijn. Verschillende soorten steen werden gebruikt zoals Naamse steen, rode zandsteen en wit marmer, dikwijls in kleurige ruit- of schaakbordpatronen gelegd. Vooral in de hal, de gang en de keuken worden nu nog natuurstenen vloeren aangetroffen, zoals in de hal van Trans 5, de keuken van Lange Nieuwstraat 41 en de keuken van Zuilenstraat 11 (zie blz. 217). | |||||||||||||||
De wandHet betimmeren van de wand met houten paneelwerk was ook gedurende de 17de eeuw nog een gebruikelijke methode. De 17de-eeuwse stijlkamer in het Centraal Museum toont een dergelijke afwerking. In de woonhuizen worden thans alleen nog fragmenten aangetroffen, dikwijls opnieuw gebruikt in latere betimmeringen. Een opmerkelijke betimmering werd aangetroffen in het huis Voorstraat 90 (afb. 598). Deze bestond uit verticaal geplaatste vrij ruw geschaafde grenen planken, door middel van messing en groef met elkaar verbonden. Over de planken is met dunne verf een ruimtelijke voorstelling van een bijna levensgroot, opgemaakt hemelbed geschilderdGa naar eind35. De muur werd over het algemeen alleen nog maar wit gekalkt, met een zwart geschilderde plint of een tegelplint; het beschilderen van de wand met kleurrijke voorstellingen was in onbruik geraakt. Daarentegen ging het schilderstuk een belangrijker rol spelen, zowel het losse stuk in een lijst als doeken of panelen, die min of meer vast in de betimmering opgenomen waren. Aanvankelijk waren dit nog betrekkelijk kleine stukken voor bijvoorbeeld de schoorsteen of deurstukken, maar na ca 1680 ontwikkelde zich de geheel beschilderde wandbespanning. In situ bewaard gebleven schilderstukken zijn in Utrecht thans zeldzaam, zij zijn van hun plaats gehaald en als individueel kunstwerk in een lijst geplaatst en als zodanig is hun herkomst dikwijls niet bekend. In het huis Janskerkhof 12 bevindt zich nog een 17de-eeuws deurstuk van Hondecoeter (zie blz. 294); het schoorsteenstuk van Janskerkhof 16, ‘De groentenvrouw’ van Joachim Uutewael, hangt als schilderij in het Centraal MuseumGa naar eind36. Twee nieuwe vormen van wandafwerking maakten opgang. Dit was in de eerste plaats de geglazuurde wandtegel, die tenminste vanaf 1616 op lokaal niveau geproduceerd werdGa naar eind37. Hoewel kunsthisto- | |||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||
risch gezien de grootste bloeiperiode van deze tegels in de 17de en 18de eeuw ligt, is de methode in wezen tot op de dag van vandaag nog in gebruik, zoals uit de 20ste eeuwse betegeling van het toilet van Drift 21 (zie blz. 330), of het portiek en het winkelinterieur van Servetstraat 7 (zie blz. 124) en de betegeling van de gang van de huizen aan het Hieronymusplantsoen mag blijken (zie blz. 158). De eenvoudigste wandtegels zijn slechts wit geglazuurd. Gezet in een ruitpatroon kan dit echter een decoratief effect opleveren, zoals in de keukenkelders van het huis Janskerkhof 16 het geval is (zie blz. 308). Een grote decoratieve waarde bezitten de tegels, die meestal in blauw voorzien zijn van een voorstelling. De onderwerpen zijn gevarieerd: fruit- en bloemmotieven, landschappen, bijbelscènes, kinderspelen en diermotieven. In sommige gevallen vormen meerdere tegels een tableau met een grotere voorstelling. De tegels met de blauw gekleurde voorstelling zijn het meest algemeen, aanvankelijk kwamen er ook bont gekleurde tegels voor en later, vooral in de 18de eeuw ook met mangaan gekleurde voorstellingen. De tegels werden gebruikt als afwerking langs de plint, tegen de stookwand van de schouw en soms ook werden alle wanden van een ruimte ervan voorzien. Tegelplinten zijn inmiddels zeldzaam evenals betegelde stookwanden. In het huis Nieuwegracht 67 is niet alleen de tegelplint maar ook de bijbehorende vloer met rode plavuizen blijven bestaan, omdat er in de 18de eeuw een tweede vloer bovenop gelegd isGa naar eind38. In het huis Voorstraat 14 is een waarschijnlijk bij de restauratie van omstreeks 1900 aangebrachte tegelplint en betegelde stookwand aanwezig. In verscheidene huizen worden compleet betegelde ruimten aangetroffen, met name waar het keukenkelders betreft: Janskerkhof 19, Muntstraat 5, Oudegracht 67, Trans 7, Voorstraat 69 en 71 en Zuilenstraat 11. (afb. 599). Een tweede vorm van wandafwerking, die voor die tijd als nieuw kan worden aangemerkt, was het goudleerbehang, een materiaal dat vanaf het begin van de 17de eeuw opkwam en tot in de 18de eeuw in zwang bleef. De rechthoekige, opgespannen vellen leer zijn van een geperst motief voorzien, dat vervolgens kleurrijk beschilderd is. Veel voorkomende motieven zijn blad- en bloemranken, cartouches en palmetten. Goudleerbehang wordt thans alleen nog aangetroffen in de kapittelkamer van Sint Jan en de regentenzaal van het Burgerweeshuis aan de Nieuwegracht 98. Het Centraal Museum is in het bezit van enkele fragmenten
Afb. 599. Zuilenstraat 11. 17de-eeuwse betegeling van de keuken.
Afb. 600. Oudegracht 140. Bedstede en kastenwand.
afkomstig uit woonhuizenGa naar eind39. In het huis Trans 13 is een 17de-eeuwse, beschilderde, textiele bespanning bewaard, waarvan het patroon als imitatie van goudleerbehang bedoeld is. | |||||||||||||||
De schouwDe oude opzet van een schouw met een grote, hangende, rechthoekige rookkap met daaronder een open vuur, bleef in veel gevallen onveranderd. Het fries werd veelal omgevormd tot een meer klassicis- | |||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||
tisch geprofileerde kroonlijst. De eenvoudigste vormen van de schouwen zijn dikwijls toegepast in keukens en kelderkeukens. Voorbeelden hiervan zijn onder andere te vinden in de huizen: Janskerkhof 12 en 16, Lange Nieuwstraat 85, Oudegracht 240 en Kromme Nieuwgracht 33. Met name als keukenschouw bleef deze vorm gedurende de 18de en 19de eeuw in gebruik zoals bijvoorbeeld in de huizen Kromme Nieuwegracht 43, Oudegracht 53, 55 of Lepelenburg 2. In eenvoudige woningen was ook de schouw in het woonvertrek vermoedelijk op een zelfde wijze uitgevoerd.
Voorbeelden van rijker uitgevoerde 17de-eeuwse schoorsteenpartijen zijn in Utrecht thans zeldzaam geworden. De vorm hiervan was niet essentieel anders, maar de grote hangende rookkap werd gesteund door pilasters en soms ook nog door kolommen. De pilasters en kolommen konden in getordeerde vorm worden uitgevoerd in materiaal dat uiteen loopt van marmer en hout tot terracotta en zandsteen. De kroonlijst en boezem waren dikwijls met snijwerk versierd, waarin eventueel een schilderstuk was opgenomen. Een schouw met getordeerde zandstenen pilasters met druiveranken omgeven, werd aangetroffen in het huis Lange Lauwerstraat 32Ga naar eind40. Een zelfde schouw kwam ook te voorschijn in het huis Predikherenkerkhof 1Ga naar eind41. Interessante 17de-eeuwse schouwen zijn ook aanwezig in de huizen Achter Sint Pieter 140 en Neude 39 (zie blz. 256 en 90). Het huis Janskerkhof 16 bezit naar verhouding nog veel 17de-eeuwse schouwen. Een monumentale kolommenschouw bevindt zich in de grote zaal, waarin het reeds genoemde schilderstuk van Uutewael gezet was. Op de verdieping staat een wat bescheidener schouw met getordeerde pilasters van terracotta en een fries met snijwerk. Het gesneden fries van een derde schouw werd in de 19de eeuw gebruikt als bekroning van een deurpartij. Een kolommenschouw van wat eenvoudiger uitvoering wordt aangetroffen in de refectiekamer van Maria van Pallaes, Nieuwegracht 205 (zie blz. 226). In het Centraal Museum zijn voorts verscheidene onderdelen van 17de-eeuwse schouwen bewaard in zowel steen, hout als terracottaGa naar eind42. | |||||||||||||||
De deur en deuromlijstingenDe eenvoudige 17de-eeuwse paneeldeur was over het algemeen uitgevoerd met één of twee vlakke panelen en een flauw ojiefprofiel langs stijlen en dorpels. Dergelijke deuren zijn bijvoorbeeld te vinden in Drift 21 en Mariaplaats 14. In het huis Janskerkhof 16 bevindt zich een aantal deuren met drie panelen, met een smal middenpaneel. Goede voorbeelden van 17de-eeuwse strokendeuren zijn te vinden in Achter Clarenburg 2, Nieuwegracht 51, Nieuwegracht 67 en Zuilenstraat 11. Een wat rijker uitgevoerde deurpartij met een omlijsting van natuursteen aan de buitenzijde en hout aan de binnenzijde was aanwezig in Achter Sint Pieter 140 (zie blz. 256). Twee zeer rijke 17de-eeuwse deuren met kussenpanelen, ebbehout-fineer en omlijsting met pilasters en kroonlijst zijn ondergebracht in het Centraal Museum. Beide zijn afkomstig uit Utrechtse woonhuizen, maar in een dergelijke uitvoering worden ze thans niet meer in situ aangetroffenGa naar eind43. | |||||||||||||||
De bedstede- en kastenwandDe bedstede- en kastenwand werd òf als extra houten wand voor de (stenen) muur gezet òf uitgevoerd als dubbele wand om een ruimte in twee afzonderlijke vertrekken te scheiden. In dat geval werd de spiltrap veelal in aansluiting op deze wand geplaatst. Een dergelijke opzet is onder andere aangetoond in de huizen Haverstraat 10, 12 en 14Ga naar eind44. Een 19de-eeuwse uitvoering van een dubbele bedstedewand is op de verdieping nog aanwezig in het huis Donkerstraat 23 (zie blz. 69). Deze wanden bestaan over het algemeen uit een constructie van stijlen en regels, waarop beschot of waartussen panelen aangebracht zijn. Dikwijls werden bedsteden en kasten in één wand gecombineerd. Bij het later in onbruik raken van de bedstede werd deze veelal tot kast omgebouwd. Enkele zorgvuldig uitgevoerde bedstede- en kastenwanden met pilasters en kroonlijst worden aangetroffen in de huizen Oudegracht 53, 55 (zie blz. 370) en Oudegracht 140Ga naar eind45 (afb. 600). Een bedstedewand met een gesneden lijst langs de bovenrand staat in de zijkamer op de begane grond van Lange Nieuwstraat 85 (zie blz. 168). Een merkwaardige 18de-eeuwse wand werd aangetroffen in het huis Haverstraat 6. In deze dubbele, houten wand zijn niet alleen een bedstede en kasten aangebracht maar ook een trap naar de insteek (zie blz. 74). | |||||||||||||||
Het plafondIn belangrijke mate werd ook in de 17de eeuw de afwerking van de vertrekken nog door het balkenplafond bepaald. Rond 1650 werd van een samengestelde balklaag op een enkelvoudige overgegaan. De decoratie van beide verschilt niet essentieel. Het sleutelstuk bleef voorlopig deel uitmaken van de constructie, al werd het gewone geprofileerde sleutelstuk steeds korter en dikker van afmeting. Deze uitvoering van het sleutelstuk, met talloze variaties op het ojiefprofiel, werd verreweg het meest toegepast. Gebeeldhouwde sleutelstukken althans zijn uit deze periode veel zeldzamer. Het huis Voor Clarenburg 7 had tot voor kort sleutelstukken met manskoppen, vergelijkbaar met de 17de-eeuwse koppen, die als consoles onder dakgoten toegepast werdenGa naar eind46. In Voorstraat 44 zijn de ojiefvormige sleutelstukken voorzien van een decoratie van rolwerk. De aftekening van overigens verdwenen sleutelstukken in de vorm van een bladmotief werd aangetroffen in het huis De Krakeling (Achter Sint Pieter 50 e.v.)Ga naar eind47. Niet alleen het sleutelstuk werd eenvoudiger van uitvoering, ook de beschildering op de balklaag werd minder uitbundig. Het uitvoerige rankenschilderwerk raakte uit de mode. De balken werden in één kleur geschilderd, veelal rood of oker, met eventueel een contrasterende bies langs de randen. In de huizen Wed 7 en Muntstraat 7 is de originele 17de-eeuwse beschildering weer in het zicht gebrachtGa naar eind48. Een nieuwe tendens tekende zich af in het wegwerken van de kinderbinten achter vlakke houten plafonds. Deze vakken werden of op eenvoudige wijze in één kleur geschilderd of, in rijkere omstandigheden, met figuratieve naturalistische voorstellingen, die met behulp van trompe-d'oeil-technieken en veel gevoel voor illusie hun hoge plaatsing benutten. Het vroegste voorbeeld in Nederland van dergelijk werk was afkomstig uit Utrecht: de schilderingen die Honthorst in 1622 vervaardigde voor vermoedelijk het huis Domplein 6. Deze schilderingen bevinden zich thans in het J. Paul Getty Museum, Malibu, CaliforniaGa naar eind49. Nog recent kwam er in het huis Achter Sint Pieter 4 een plafondschildering aan het licht op het houten tongewelf van een gang, die van het voorhuis leidt naar een tuinvleugel. De voorstelling bood het zicht op een balustrade langs de randen, waarop tuinvazen en -beelden stonden, alsmede exotische vogels en een weidse lucht met vliegende vogels en boomtoppenGa naar eind50. (afb. 601). In deze zelfde lijn, namelijk het wegwerken van de balklaag achter een vlak plafond, werd in de 17de eeuw ook het stucplafond ontwikkeld. Tot voor kort was er in Utrecht geen stucplafond uit deze tijd bekend. Tijdens bouwhistorisch onderzoek in het huis Keizerstraat 35 kon voor een kort moment een stucplafond worden waargenomen dat grote overeenkomsten vertoont met dat in het Hof van Zevenbergen te 's Hertogenbosch. Het plafond is inmiddels achter een modern plafond weggewerktGa naar eind51. In de 18de eeuw en later werd overwegend het stucplafond toegepast. De balklagen | |||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||
behielden hierbij alleen hun functie in de constructie van het huis maar speelden geen rol meer in het interieur. Desondanks bleef het in eenvoudige woonhuizen en minder belangrijke vertrekken de gewoonte om de enkelvoudige balklaag, dan meestal voorzien van een duivejagerprofiel, in het zicht te laten. | |||||||||||||||
De trapTot in de 17de eeuw nam de trap in het interieur over het algemeen een bescheiden plaats in. De weinige middeleeuwse en 16de-eeuwse trappen die bekend zijn, zijn uitgevoerd als niet veel meer dan een praktisch transportmiddel, rijker gedetaileerde trappen zijn uitzonderlijk. In de 17de eeuw werd zowel de spil- als de steektrap met meer aandacht vormgegeven. De spiltrap is zeker tot ca 1660 algemeen in gebruik geweest, ook in huizen van een monumentale opzet, zoals de tekening van Lobberecht voor de door hem ontworpen, doch nooit uitgevoerde huizen duidelijk aantoont (zie afb. 414). Echter ook gedurende de 18de en 19de eeuw werd deze trapvorm nog toegepast, vooral in eenvoudiger woningen of daar waar de trap niet veel ruimte in beslag kon nemen. In veel huizen worden nog spiltrappen of delen daarvan aangetroffen. De treden van de spiltrap werden aan de zijde van de spil meestal voorzien van een profilering, de zogenaamde oortjes. De spiltrap in Nieuwegracht 205 is uitgevoerd met een profilering aan de achterzijde langs de stootborden. De spil vond meestal een beëindiging in een knop in de vorm van een zes- of achtkante ui, maar ook pijnappels en ronde vormen kwamen voor. Ter verhoging van het comfort werd de spil dikwijls van een uitgestoken leuning voorzien. Aan de zijden waar de trap vrij stond, werd dikwijls een omtimmering met vertikale delen aangebracht. Een dergelijke trapomtimmering wordt aangetroffen in Brigittenstraat 6, Nieuwegracht 205 en Zuilenstraat 11. In tegenstelling tot de spiltrap is de 17de-eeuwse steektrap veel uitzonderlijker. Een drietal voorbeelden kunnen met zekerheid worden vermeld: een forse steektrap met bordessen ondergebracht in een trapuitbouw in Janskerkhof 13 A, een steektrap met beginbaluster met snijwerk verbindt in Janskerkhof 12 de begane grond met de verdieping en in Zuilenstraat 11 leidt een klein steektrapje compleet met leuning en beginbaluster naar de keukenkelder. | |||||||||||||||
De binnenpui en het binnenportaalOnder een binnenpui wordt hier verstaan een op de begane grond geplaatste houten wand, die een voorvertrek afscheidt van
Afb. 601. Achter Sint Pieter 4. Beschilderd houten tongewelf.
een kamer daarachter. Een dergelijke wand is voorzien van een flinke hoeveelheid glas om de lichttoetreding tot het achterste vertrek te waarborgen. Er is tenminste één deur in aangebracht. Net als bedstedewanden bestaan deze binnenpuien uit een constructie van stijlen regelwerk, waartussen panelen of glas geplaatst zijn. Eventueel kunnen er ook kasten in opgenomen worden en dikwijls sluit aan één van de zijden de (spil)trap aan. Oudere exemplaren van deze wanden uit de 17de of 18de eeuw zijn inmiddels zeldzaam geworden. Het huis Voorstraat 14 bezit een bij de restauratie uit verschillende ander onderdelen samengestelde binnenpui. De binnenpui van Wed 7 bleef in onderdelen bewaard. Binnenpuien zijn nog tenminste tot in de 19de eeuw toegepast vooral in huizen, waarin het voorvertrek als winkel gebruikt werd. Dit deel werd dan door middel van een binnenpui afgescheiden van het dagelijkse woonvertrek erachter. Veranderingen in de bedrijfsvoering gedurende de laatste decennia hebben de binnenpuien doen verdwijnen. Twee 19de-eeuwse voorbeelden zijn onder andere nog te vinden in de huizen Donkerstraat 23 en Wittevrouwenstraat 2. In dit laatste huis zijn bovendien ook andere onderdelen van het winkelinterieur nog aanwezig. Het restant van een 20ste-eeuwse binnenpui is bewaard in het huis Servetstraat 4. Een binnenportaal is een houten afscheiding van de hal. Twee meestal boogvormige openingen in deze wand geven toegang tot de gang en tot de (spil)trap. De doorgangen worden over het algemeen omlijst door pilasters, die een kroonlijst dragen. Boven de kroonlijst, die ongeveer halverwege de hoogte van het vertrek ligt, wordt de resterende ruimte ingevuld met bijvoorbeeld een halfsteens muurtje, waarin één of twee oeil de boeufs zijn aangebracht, of met een open snijwerk in hout, waardoorheen eveneens licht valt ten behoeve van de gang en het trappehuis. De binnenportalen zijn dikwijls rijk uitgevoerd met uitvoerig snijwerk. Deze portalen lijken in Utrecht vooral in de jaren 1630-1660 gebruikelijk te zijn geweest. Uit deze periode zijn er een vijftiental bekend. De belangrijkste zijn: Achter Sint Pieter 4, een zeer fors exemplaar; Ambachtstraat 5, met een fries met snijwerk van schelpmotieven; Boothstraat 12, met een rijkgesneden bovenlicht; Breedstraat 26, een eveneens fors exemplaar; Jacobijnenstraat 2 van bescheiden afmeting met twee oeil de boeufs in een omlijsting met engelenkopjes van gips; Korte Nieuwstraat 2, met snijwerk in het bovenlicht; Plompetorengracht 2 met een rijk gesneden bovenlicht van omstreeks 1700; Trans 5 en 8; Janskerkhof 12, van een forse opzet met verguld snijwerk en tot slot Nieuwegracht 3 en 18. (afb. 602). Uit dit binnenportaal ontwikkelde zich in later tijd het tochtportaal dat vooral uit de 19de eeuw en daarna bekend is. | |||||||||||||||
De laatste decennia van de 17de eeuwDe laatste decennia van de 17de eeuw worden dikwijls apart onderscheiden daar zij de geleidelijke overgang naar de Frans beïnvloede barokstijl laten zien. In Utrecht levert het interieur wat dit betreft weinig voorbeelden. Een kast van | |||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||
Afb. 602. Nieuwegracht 3. 17de-eeuwse binnenportaal met rijk gesneden bovenlichten.
omstreeks 1700, met zwaar uitgevoerd snijwerk in de toog, in het huis Kromme Nieuwegracht 31 toont iets van deze invloedGa naar eind52. Ook is er een aantal trappen, die omstreeks 1700 gedateerd kunnen worden: Achter Sint Pieter 140 en 180, Kromme Nieuwegracht 30Ga naar eind53, Plompetorengracht 2 en Wittevrouwenstraat 9, 11. (afb. 603). Een dergelijke trap was ook aanwezig in het huis Domplein 7Ga naar eind54. Kenmerkend zijn de vierkante balusters en de gesneden paneelvulling van de leuning. Muller geeft een pentekening van een laat 17de-eeuws interieur compleet met bespanning en een voor Utrecht zeldzame schouwGa naar eind55. | |||||||||||||||
De 18de eeuwUit deze honderd jaar zijn in Utrecht meer interieurs en interieuronderdelen bewaard dan uit de perioden hiervoor. Regelmatig worden er in een huis een 18de-eeuws schouwtje, een stucplafond of een deuromlijsting ontdekt. Toch resteren er in Utrecht maar enkele intact gebleven grotere 18de-eeuwse interieurensembles, zoals deze bijvoorbeeld in Amsterdam, Den Haag of Leiden in ruimere mate bestaan. Een zeer rijk en gaaf interieur in Lodewijk XV-stijl bevindt zich in de regentenzaal van de Fundatie van Renswoude (Agnietenstraat 5). Wat betreft de feitelijke afwerking van het interieur zijn er ten opzichte van de periode hiervoor een aantal nieuwe vormen te constateren. Nadat deze eenmaal ingang hadden gevonden veranderden zij in de loop van de 18de eeuw niet noemenswaardig. Vanzelfsprekend ondervond de eigenlijke vormgeving en decoratie de invloed van de elkaar opvolgende Lodewijk-stijlen. De opvolging van Lodewijk-stijlen kan voor Utrecht op het moment niet anders dan volgens de algemeen gehanteerde tijdsperioden ingedeeld worden: Lodewijk XIV van ca 1700 tot ca 1740, Lodewijk XV van ca 1740 tot ca 1770 en Lodewijk XVI van ca 1770 tot ca 1790-1800. De overgang van Lodewijk XIV naar de lichtere, asymetrische vormen van Lodewijk XV wordt wel aangeduidt als de Regence-stijl, terwijl in de late jaren '90 de eerste invloeden van de empire-stijl merkbaar worden. De Regence-stijl wordt hier echter niet apart onderscheiden, daar uitgesproken voorbeelden ervan op het moment nog niet aangegeven kunnen worden. Om het beeld van de 18de-eeuwse stijlen te verfijnen zou een gerichte studie noodzakelijk zijn. Huizen met belangrijke 18de-eeuwse interieurs of interieuronderdelen zijn: Achter Sint Pieter 180, diverse rijke schouwen in Lodewijk XIV- stijl en trappehuis. Drift 17, diverse vertrekken in Lodewijk XIV- en XV-stijl. Drift 19, vertrek met houten plafond, lambrizering en schouw in Lodewijk XIV-stijl. Janskerkhof 10, diverse vertrekken in Lodewijk XV en XVI-stijl. Janskerkhof 12, diverse vertrekken in rijke Lodewijk XIV-stijl. Janskerkhof 13, diverse vertrekken in rijke Lodewijk XV-stijl, alsmede trappehuis. Janskerkhof 15 A, vertrek in Lodewijk XVI-stijl. | |||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||
Korte Nieuwstraat 6, trappehuis en schouwen in Lodewijk XIV-stijl. Kromme Nieuwegracht 6, diverse vertrekken in Lodewijk XV- en XVI-stijl. Kromme Nieuwegracht 31, keuken in Lodewijk XIV-stijl (een vergelijkbaar keukeninterieur maar van een eenvoudiger uitvoering is aanwezig in het huis Plompetorengracht 1, 3.). Kromme Nieuwegracht 43, diverse vertrekken en trappehuis in rijke Lodewijk XIV-stijl. Nieuwegracht 51, afwerking van de gang in rijke Lodewijk XIV-stijl. Oudegracht 53, 55, diverse vertrekken en de gang in Lodewijk XIV- en XV-stijl. | |||||||||||||||
De vloerDe marmeren vloer lijkt in deze periode verreweg het meest toegepast te zijn, vooral waar het de hal en de gang betreft. In dat geval werd dikwijls ook een marmeren bekleding als lambrizering tegen de wand aangebracht. De woonvertrekken waren wellicht dikwijls voorzien van een houten parket, een nieuwe vorm van afwerking in de 18de eeuw. Hiervan zijn echter geen voorbeelden bekend. | |||||||||||||||
De wandDe afwerking van de wanden onderging een aantal veranderingen. De hoge houten wandbetimmeringen werden verlaagd tot een ca 1 m hoge lambrizering. Tussen de vensters werd vaak een aparte penantbetimmering aangebracht. Ook ging de wandbetimmering dienst doen als lijstwerk, waarin een wandbespanning werd aangebracht. Het houtwerk in een vertrek, zoals de lambrizering maar ook de deuromlijstingen, werden in meerdere kleuren geschilderd, meestal in nuances van één kleur, zoals blauw, paars-roze of groen. Een reconstructie van het kleurengamma van een zogenaamde ‘blauwe kamer’ uit 1721 werd opnieuw op de betimmering van het huis J.P. Coenstraat 5 aangebrachtGa naar eind56. Een kamer op de begane grond in het huis Kromme Nieuwegracht 3 heeft eveneens een beschildering in nuances van blauw, verrijkt met verguldsel, gedateerd in 1735Ga naar eind57. Een vertrek in het huis Janskerkhof 15 is gedecoreerd in Lodewijk XVI-stijl met een betimmering in leverkleur met groen. In de woonvertrekken werd boven de lambrizering veelal een bespanning van textiel of schildering op linnen aangebracht. Net zoals het schilderij een vaste plaats in de betimmering had verkregen, werden nu ook de hiervoor loshangende wandtapijten min of meer vast in de betimmering opgenomen. Textielbespanning bestond in de 18de eeuw uit geborduurde
Afb. 603. Wittevrouwenstraat 9-11. Gezicht op de laat 17de-eeuwse trap.
Afb. 604. Oudegracht 179. Kamer met 18de-eeuws papierbehang.
| |||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||
Afb. 605. Kromme Nieuwegracht 33. Gezicht op de Lodewijk XIV-trap.
Afb. 606. Drift 6. Gezicht op de Lodewijk xv-trap.
of geweven stoffen. Een algemeen veel toegepast materiaal was het Velours d'Utrecht. Voor de naamsontlening en/of de eventuele band met de stad is helaas nog nooit een plausibele verklaring gevonden. Een vertrek in het huis Janskerkhof 16 bezat nog tot ca 1940 een Velours-d' Utrecht-bespanningGa naar eind58. Een min of meer nieuw materiaal, restanten ervan zijn ook uit de 17de eeuw wel bekend, was het papierbehang. Dit werd dikwijls gebruikt om op een goedkope wijze de duurdere textielbespanning te imiteren. De aard van het materiaal beperkt de levensduur in hoge mate terwijl het overplakken met nieuw behang voor de hand lag. Restanten van een groter formaat zijn over het algemeen zeldzaam. Een bijzondere vondst mag dan ook genoemd worden het vrijwel nog de gehele noordmuur bedekkende behang in een vertrek in het huis Oudegracht 179Ga naar eind59. (afb. 604). Dit behang van omstreeks 1760 bestaat uit rechthoekige vellen, waarop een voorstelling van landschappelijke taferelen in wit op een blauw fond. Een typisch 18de-eeuws verschijnsel in de woonvertrekken is ook de vast in de betimmering opgenomen spiegel. De plaats van dergelijke spiegels bleef in het woonhuis over het algemeen beperkt tot de penanten en de schoorsteenmantel. | |||||||||||||||
De hal, de gang en het trappehuisIn de hal, de gang en het trappehuis werd boven de lambrizering van marmer, meestal een laag fijne stuckalk aangebracht. Dit materiaal leende zich uitstekend voor een plastische decoratie, waarvan veelvuldig gebruik gemaakt werd. De stucafwerking van de wanden moet in samenhang worden gezien met het plafond, dat over het algemeen eveneens van stucwerk was voorzien, omdat het ontwerp van beide voor wat betreft de ritmering met vakken en motieven veelal bij elkaar aansloot. De belangrijkste voorbeelden hiervan zijn reeds genoemd in de lijst adressen hierboven. Het trappehuis werd in de 18de-eeuw een belangrijk element in de indeling en afwerking van het binnenhuis. Reeds in de loop van de 17de eeuw was de spiltrap in rijkere ontwerpen verdrongen door de steektrap, die een monumentalere opzet met een uitvoerige decoratie mogelijk maakt. Uit de 18de eeuw zijn virtuoze trappehuisontwerpen bekend, in vergelijking hiermee blijven ook de meest uitvoerige trappehuizen in Utrecht bescheiden van opzet. Nieuw gebouwde huizen uit de 18de eeuw zijn hier zeldzaam en de oude huizen boden maar beperkte mogelijkheden om er groots opgezette trappehuizen in onder te brengen. De meest monumentale trappehuizen in Utrecht, Janskerkhof 13, Korte Nieuwstraat 6 en Kromme Nieuwegracht 43, konden ontstaan na een ingrijpende verbouwing. Andere belangrijke trappen zijn: Drift 6, in Lodewijk XV-stijl. (afb. 606). Drift 19, in Lodewijk XIV-stijl. Janskerkhof 18, in Lodewijk XV-stijl. Kromme Nieuwegracht 33, in Lodewijk XIV-stijl. (afb. 605). Nieuwegracht 19, in Lodewijk XIV-stijl. Oudegracht 189, in Lodewijk XVI-stijl. (afb. 607). Hiernaast zijn er zeker nog tientallen trappen van een bescheidener opzet. Een gerichte studie zou een overzicht kunnen leveren van de diverse trap- en balustertypen. | |||||||||||||||
Het plafondBijna synoniem met het 18de-eeuwse interieur is het stucplafond, dat niet alleen in de hal, gang en trappehuis werd toegepast, maar vooral ook in de vertrekken. Het werd onder de balken aangebracht, zodat een vlak plafond ontstond. In oudere huizen werd het interieur vaak gemoderniseerd door de moer- en kinderbalklaag achter een stucplafond weg te werken. De oude indeling in vakken bleef soms zichtbaar, zodat de | |||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||
Afb. 607. Oudegracht 189. Beginbaluster van de Lodewijk xvi-trap.
decoratie hierop afgestemd moest worden. Dit is bijvoorbeeld te zien in de grote zaal van Janskerkhof 16. De decoratie op het vlakke plafond bestond over het algemeen uit een randmotief van bloemranken en/of geprofileerde staven, al dan niet gecombineerd met een middenmotief van bloemen of een figuratieve voorstelling. Zeer rijke plafonds met koven en verdiepte velden zijn in Utrecht zeldzaam. De belangrijkste voorbeelden hiervan zijn reeds hierboven opgesomd. Enkele malen is in het stucplafond een schildering aangebracht, zoals in het huis Janskerkhof 13. Een bijzondere vondst werd gedaan op het stucplafond in de hal van Achter Clarenburg 2, onder lagen later aangebrachte witkalk kwam de naam van de stucwerker en het jaar van vervaardiging vandaan: Michael Fontana, 1764Ga naar eind60; ongetwijfeld was deze stucwerkkunstenaar uit Italië afkomstig. In Nederland werkten veel Italiaanse stucwerkers, maar het is, naar aangenomen wordt, ongebruikelijk dat zij hun werk signeerdenGa naar eind61. Behalve stucplafonds werden onder de balken ook wel vlakke plafonds van hout aangebracht. Door middel van lijst- en snijwerk werd in zo'n geval de decoratie verkregen. Een dergelijk plafond, waarin bovendien een schildering op linnen opgenomen is, is aanwezig in het huis Drift 19. | |||||||||||||||
De schouwIn de 18de eeuw werd de schouw over het algemeen kleiner en meer gesloten van opzet. In Utrecht lijkt daarnaast het model met de hangende rookkap, waaronder een open vuur, ook in de 18de eeuw nog populair. Zantkuyl spreekt in dit verband zelfs van een ‘Utrechtse schouw’Ga naar eind62. Schouwen van dit type worden
Afb. 608. Korte Nieuwstraat 6. 18de-eeuwse schouw van het Utrechtse type in de achterkamer.
onder andere aangetroffen in de huizen: Boothstraat 6, Korte Nieuwstraat 6 (twee exemplaren) (afb. 608), Oudegracht 53, 55, (eveneens twee exemplaren) en Oudegracht 99. Van een bijzonder rijke uitvoering was de schouw, die eens stond in het huis Oudegracht 197. De schouwen van de kapittelzaal van Sint Jan en de regentenzaal van de Fundatie van Renswoude behoren eveneens tot dit type. Ook van het meer gangbare model met een gesloten marmeren mantel en een boezem van hout of stuc, zijn verscheidene goed bewaarde voorbeelden bekend. In de meeste van de hiervoor opgesomde interieurs worden tevens de schouwen nog aangetroffen. Vooral het huis Achter Sint Pieter 180 bezit een zeer rijke schouw met een uitvoerig gebeeldhouwde marmeren mantel en een houten boezem met een | |||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||
Afb. 609. Nieuwegracht 41. Stucplafond in empire stijl.
Afb. 610. Oudegracht 127. Detail van de decoratie rond de suitedeuren op de verdieping.
spiegel in een vergulde lijst en daarboven een marmer-relief voorstellende de roof van Persephone. Onderdelen van een tweede, vergelijkbare schouw uit dit zelfde huis zijn opgesteld in het Centraal MuseumGa naar eind63. Een geheel in wit marmer uitgevoerde schouw in Lodewijk XV-stijl staat in Achter Sint Pieter 140. De Lodewijk XV-schouw in het huis Muntstraat 4 vertoont als eigenaardigheid dat het houtsnijwerk van de boezem met schilderwerk is aangevuld om het effect van een fijne stucdecoratie te verkrijgen (zie blz. 85). Buiten de genoemde interieurs op blz. 462 zijn, verspreid door Utrecht, echter vaak in een minder gave context of een minder rijke uitvoering nog enkele tientallen 18de-eeuwse schouwen bekend. | |||||||||||||||
De deur en de binnenluikenDe 18de-eeuwse deur bij uitstek is de paneeldeur. Deze werd meestal uitgevoerd met twee panelen, waarvan het bovenste het grootste is. Duidelijk spreekt bij de 18de-eeuwse deur ook de omlijsting in hout, soms ook voorzien van een deurstuk. In deze vorm is de deur geen ongebruikelijk verschijnsel. In vrijwel alle van de op blz. 462 genoemde interieurs worden dergelijke deuren aangetroffen, zowel enkele deuren als portes brisées. Rijkere deuren met opgelegd snijwerk en monumentale omlijstingen zijn zeldzaam. Nog altijd vrij bescheiden voorbeelden hiervan worden aangetroffen in de huizen Nieuwegracht 19 en 64. Luiken aan de binnenzijde van het raam werden in de middeleeuwen reeds toegepast. Zij zijn echter uit deze vroegere perioden slechts sporadisch bewaard gebleven. In de 18de eeuw groeiden de luiken mee met de groter wordende vensters. De luiken waren evenals de deur in een paneelconstructie uitgevoerd, waarbij de indeling van de panelen die der vensterroeden weerspiegelt. De luiken werden in twee of drie delen scharnierend gemaakt, zodat zij weggeklapt konden worden in luikkasten. Zij zijn tot het eind van de 19de eeuw in zwang gebleven. De binnenluiken worden in veel van de eerder genoemde interieurs nog aangetroffen. Uit de 19de eeuw zijn ook binnenluiken bekend, die op wieltjes in de luikkasten schuiven, zoals in het huis Lepelenburg 2. | |||||||||||||||
De 19de eeuw en de vroege 20ste eeuw tot ca 1910De 19de en 20ste eeuw ligt het dichtst bij het tegenwoordige tijdvak. Hierdoor zou voor wat betreft de interieurs een zekere overvloed en gaafheid te verwachten zijn. Niets echter lijkt, althans voor Utrecht binnen de singels minder waar. De relatief jonge leeftijd is er kennelijk de oorzaak van dat deze interieurs ook gemakkelijk weer door nieuwe vervangen werden en worden. Tot voor kort werd hier ook bij onderzoek en documentatie weinig aandacht aan gegeven, evenals aan een beleid gericht op herstel en behoud ervan. In feite zouden, voor een beschrijving van dit onderwerp ook de huizen buiten de singels bekeken moeten worden, met name voor de periode na ca 1875. Ook de algemene kunsthistorische en bouwhistorische literatuur biedt in dit opzicht nog onvoldoende achtergrond. Hieronder volgen daarom slechts kort enkele bevindingen. | |||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||
Stijlen en neo-stijlenTenminste de eerste decennia van de 19de eeuw kunnen nog als een vervolg op de traditie uit de 18de eeuw worden beschouwd. De wijze van afwerken verschilde niet essentieel, het waren stijlveranderingen, die de decoratie van vorm deed veranderen. Tal van elementen, zoals het stucplafond, de paneeldeur, het trappehuis met steektrappen en de lage lambrizering bleven zonder ingrijpende wijzigingen hun plaats behouden. De eerste twee decennia werden beïnvloed door de empire-stijl, waaraan strict genomen in 1813 een eind kwam. Twee voorbeelden van stucplafonds in deze stijl zijn bijvoorbeeld te vinden in Drift 29, 31 en Nieuwegracht 41. (afb. 609). De jaren tot ca 1840 worden wel aangeduid met de Duitse term Biedermeijer. Het eenvoudige huiselijke karakter van deze stijl heeft zelden tot enige monumentaliteit in het interieur geleid. De economische toestand van het jonge koninkrijk Holland liet bovendien in dit opzicht ook weinig toe. Anderzijds voegt de traditionele en bescheiden vormentaal zich zo gemakkelijk in het bestaande en springt zo weinig in het oog, dat het achterhalen van hetgeen resteert een gerichte speurtocht zou vergen. De terughoudendheid, die men op dit gebied betrachtte, blijkt bijvoorbeeld uit het overigens pretentieuze project voor de singelbebouwing van Zocher uit 1829. De tot stand gekomen huizen uit dit plan langs de Van Asch van Wijckskade vertonen bepaald een monumentale opzet voor wat betreft hun stedebouwkundig en architectonisch ontwerp, doch zijn inwendig van een grote eenvoud. Een voorbeeld van het taaie leven dat ‘het gewone’ beschoren is, wordt gevonden in het in 1861 gebouwde huis Donkerstraat 23, zowel in de architectuur als de inwendige opzet en afwerking. Zonder dat er sprake lijkt te zijn van een bewuste wil tot het laten herleven van historische architectuur, is hier op verzorgde wijze een huis gebouwd, op volstrekt traditionele grondslag (zie blz. 69). Van een zelfde verzorgdheid maar met een bewust historiserend karakter zijn de rijkere interieurs uit deze jaren ca 1860-1870, in neo-barokke stijl. Een huis waarin een dergelijk rijk interieur bijzonder goed bewaard is gebleven is Zuilenstraat 5 (zie blz. 324). Het trappehuis is zelfs uitgevoerd met een lichtkoepel, een in Utrecht in orginele 18de-eeuwse vorm onbekend element. Andere huizen waarin interieurafwerkingen in deze stijl zijn aangetroffen zijn: Brigittenstraat 4 (zie blz. 149), Plompetorengracht 18 en Oudegracht 354 (zie blz. 116), een monumentaal trappehuis. Na ca 1870 werden de voorbeeldenboeken met tenminste nog twee belangrijke neo-stijlen verrijkt: de neogotiek en de neorenaissance. Beide stijlen inspireren zich in principe op de historische voorgangers. Veel van de dien overeenkomstige vormen van interieurafwerkingen werden daarom weer opnieuw toegepast, zoals houten betimmeringen met (brief)panelen, moer- en kinderbalklagen, gotische schouwen enzovoorts. Neogotische interieurs worden aangetroffen in Lichte Gaard 8, Nieuwegracht 58 en Steenweg 4. Neorenaissance interieurs zijn te vinden in de huizen Predikherenkerkhof 9, Plompetorengracht 18 en Lucasbolwerk 8. In de huizen Drift 17 en Keistraat 6 zijn gave, rijke interieurs in deze stijl bewaard, maar dit zijn geen woonhuisinterieurs aangezien ze werden ontworpen voor de Utrechtse hypotheekbank en het Waterschap Lekdijk Bovendams. Tegelijk met de bloei van deze neo-stijlen vond ook het eclecticisme een toepassing, in dit geval opgevat als het vrij kiezen en in één ontwerp samenvoegen van stijlen uit verschillende historische periodes. Deze vormentaal is vooral in stucplafonds en schouwpartijen overgeleverd en is als zodanig in tamelijk ruime mate bewaard. Desondanks zijn complete typisch eclectische interieurs niet aan te wijzen en bestaat er nog maar weinig overzicht over het voorkomen en de herkomst van motieven. Twee huizen waarin dergelijke elementen worden aangetroffen zijn bijvoorbeeld Oudegracht 203 en Steenweg 44. De toepassing van neo-stijlen vindt zeker tot in het eerste decennium van de 20ste eeuw een vervolg; de genoemde voorbeelden Drift 17 en Steenweg 4 dateren uit 1900 en 1904. Een opmerkelijk voorbeeld van de toepassing van neo-stijlen in de 20ste eeuw, wordt gevonden in het huis Drift 21. Bij een ingrijpende verbouwing in 1907 werd het achterhuis in beton gebouwd en vervolgens in verschillende stijlen, waaronder barok en empire, gedecoreerd (zie blz. 330). De decennia rond 1900 werden in hoge mate beïnvloed door de stijl en het materiaalgebruik van de Art-Nouveau of Nieuwe Kunst. De interieurs die hiervan het best getuigen zijn door bekende kunstenaars ontworpen in dikwijls kostbare en monumentale vormgeving; dergelijke interieurs worden in Utrechtse huizen binnen de singels niet aangetroffen. Veel woonhuizen vertonen wel allerlei onderdelen en details in een afgeleide of vereenvoudigde vorm van deze stijl. In dergelijke gevallen betreft het voornamelijk seriematige, industrieel vervaardigde produkten zoals trapbalusters, schouwen en stucornamentiek. Het gebruik hiervan geschiedde overigens binnen een volkomen traditionele opzet. Een tamelijk gaaf voorbeeld van een dergelijk interieur wordt aangetroffen in het huis Servetstraat 4. Van een wat rijkere opzet getuigt het houten plafond in het huis Oudegracht 187, waar ook de gang beschilderd was met florale motieven in deze stijl. In Oudegracht 127 heeft het belangrijkste woonvertrek op de verdieping de textiele Art-Nouveau-decoratie rondom de vensters en suitedeuren bewaard (zie afb. 610). Incidenteel werden vaker vertrekken in oudere huizen op dergelijke wijze gemoderniseerd. Het uitgesproken modieuze karakter van deze stijl deed echter weer veel verdwijnen. | |||||||||||||||
DeelaspectenEen drietal onderwerpen geeft hier aanleiding tot een nadere beschouwing, te weten: het plafond, de deur en schilderwerk in hout en marmerimitatie, het zogenaamde het hout- en marmeren. In het algemeen zij hier ook nog opgemerkt dat er tal van nieuwe materialen in het interieur hun intrede deden. Het betreft hier met name seriematige en industrieel vervaardigde produkten, die goedkoop en in grote hoeveelheden toegepast konden worden, zoals bedrukt papierbehang, granitovloeren en -aanrechten, metalen trapspijlen, kunstmarmer, gegoten stucornamenten en papiermaché. | |||||||||||||||
Het plafondTen aanzien van het stucplafond zijn er twee opmerkingen te maken. In de eerste plaats de toepassing van het gegoten stucornament, dat vanaf ca 1850 ingang vond. Dergelijk stucornamentiek is in ruime mate bewaard, vooral in de hiervoor genoemde eclectische vormentaal. Een studie hiernaar met behulp van fabriekscatalogi zou in dit materiaal vermoedelijk enige ordening kunnen brengen. Naast deze industrieel vervaardigde produkten bleef ook het ambachtelijk vervaardigde stucwerk tot de vaardigheden van de decorateurs behoren. Vooral het stucwerk van omstreeks 1860-'70 vertoont soms een bedriegelijke gelijkenis met 18de-eeuws werk. Naast de reeds genoemde interieurs uit deze periode kan in dit verband ook het stucwerk in de gang van Drift 25 genoemd worden (zie blz. 336). In de tweede plaats zijn er uit de tweede helft van de 19de eeuw polychroom beschilderde stucplafonds bekend. De beschildering werd veelal uitgevoerd in de kleuren olijfgroen, zacht bruin en roze, crème en ook wel verguldsel. Voorbeelden hiervan zijn: Hamburgerstraat 19 en 21, Lange Nieuwstraat 50, Nieuwegracht 41 en 53, Oudegracht 127 en Steenweg 44. | |||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||
Afb. 611. Nieuwegracht 56. Tochtportaal met geëtst glas.
| |||||||||||||||
De deurDe paneeldeur bleef nog steeds de meest toegepaste deur in het interieur. Een uitzonderlijke uitvoering in rondgebogen vorm werd in de 19de eeuw toegepast voor bijvoorbeeld kast- en WC-deuren, en worden aangetroffen in: Brigittenstraat 4 (zie blz. 149); Achter de Dom 20 in empire-stijl; Janskerkhof 24, Oudegracht 310 en de Metelerkamp-fundatie (zie blz 176). In plaats van houten panelen werd de deur in de 19de en 20ste eeuw ook wel voorzien van één of meerdere vakken met glas. Vooral tochtdeuren werden met glas uitgevoerd. De tochtportalen werden vormgegeven naar de wisselende stijlen van die tijd. Rond 1900 werd veel gebruik gemaakt van geëtst glas. Tochtportalen worden onder andere nog aangetroffen in de huizen: Brigittenstraat 4, Hieronymusplantsoen 4-12, Lepelenburg 2 en Nieuwegracht 56 (afb. 611). Ook de suite-deuren werden met glas uitgevoerd. | |||||||||||||||
Hout- en marmerimitatieschilderwerkDe schildertechnieken waarin hout of marmer nagebootst werd, het houten en marmeren, zijn beslist niet nieuw in de 19de eeuw. Zij werden reeds in de 17de eeuw, mogelijk nog eerder ontwikkeld. Vermoedelijk is het houtschilderwerk in de hal van Korte Nieuwstraat 2 van 17de-eeuwse oorsprong. De meeste uitingen van deze techniek dateren echter uit de 19de eeuw. De uitvoering van het werk verschilt onderling zowel in de verfijning van de techniek als in de nagebootste soorten hout en marmer. Dit schilderwerk is vooral veel toegepast op het houtwerk en de wanden van de gangen en het trappehuis. De belangrijkste voorbeelden zijn: Hamburgerstraat 47, marmer en houtimitatie op de begane grond, Nieuwegracht 47, marmer- en houtimitatie in de hal, Oudegracht 143, houtimitatie in diverse soorten in de gang op de verdiepingen en het trappehuis en Domplein 26, zowel diverse soorten marmer als hout aangebracht in de hal, de gang en het trappehuis. Tevens is het bekend dat ook de houten vloeren gehout werden in een duurdere houtsoort, vooral eikehout, dan de eigenlijke grenevloerdelen. Soms werden de vloeren bovendien voorzien van decoratieve motieven, een enkele maal zelfs compleet met geschilderde vloerkleden. | |||||||||||||||
De 20ste eeuw na 1910De tendenzen die zich in de 19de eeuw al aftekenden, zetten zich in de loop van de 20ste eeuw in versterkte mate voort: het woonhuisinterieur werd in eerste instantie het produkt van gestandaardiseerde en seriematig geproduceerde vormen van afwerking, waaraan geen kunstenaar of handwerksman te pas kwam. Als voorbeelden hiervan kunnen de huizen Voorstraat 9, 11, 13 en Hieronymusplantsoen 4-12 dienen. Overwegingen als functionaliteit en doelmatigheid vormden hierbij de hoofdtoon. In deze anonimiteit kon de bewoner de stijl en afwerking van zijn interieur naar eigen inzicht bepalen. Architectuurstromingen uit de vroege 20ste eeuw, als de Amsterdamse School of de Stijl, vermochten hierin geen wezenlijke bijdrage leveren, gezien het dikwijls kostbare en/of exclusieve karakter ervan. Het interieur als expressie van een individuele kunstenaar of ontwerper was hiermee terecht gekomen in de hoek van publieke gebouwen of particuliere opdrachten voor villa's en landhuizen. De beschrijving van de Utrechtse woonhuizen binnen de singels kan hieraan geen bijdrage meer leveren. |
|