Utrecht. De huizen binnen de singels. Beschrijving
(1989)–Marceline Dolfin, E.M. Kylstra, Jean Penders– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina XXIII]
| |||||||||||
VerantwoordingToen in het begin van de jaren '80 de eerste gedachten voor een beschrijving van de Utrechtse huizen vorm kregen, werd er als mogelijke opzet onder andere die geopperd, waarin de huizen typologisch geordend zouden worden. Aan een ordening per bouwblok werd toen echter nog de voorkeur gegevenGa naar eind1.. In 1983 werd vanwege de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de Rijkscommissie voor de monumentenbeschrijving de voorkeur voor een typologische opzet uitgesprokenGa naar eind2.. Tegelijkertijd werden toen twee andere, belangrijke voorwaarden vastgelegd: de beschrijving moet zich uitstrekken tot 1940 en het te beschrijven gebied omvat alleen de stad Utrecht binnen haar singels. Deze voorwaarden wierpen echter twee problemen op, waarvoor de auteurs geen oplossing hebben kunnen vinden. In de eerste plaats kon bij het ontwikkelen van de typologie voor de panden uit de periode 1850-1940 geen relatie gelegd worden met de wijken buiten de singels, waar zich in die periode juist de belangrijkste ontwikkelingen voordeden. In de tweede plaats werd het onmogelijk de oudere bebouwing in de buitenwijken, met name die van de Bemuurde Weerd, Ooster- en Westerkade en langs de Biltstraat, in de beschrijving te betrekken. Tenslotte was het zaak het begrip huis nader te definiëren. Op grond van hetgeen hierover in het rapport van de werkgroep ter voorbereiding van de beschrijving reeds was opgemerkt, is tot de volgende formulering besloten. Huizen zijn voor particuliere doeleinden gebouwd met als hoofdfunctie die van het wonen. Daarnaast kan er een economische functie in uitgeoefend zijn zoals een winkelbedrijf, een ambacht of opslag. Het tegenwoordige gebruik, bijvoorbeeld als kantoor of onderwijsinstituut, speelt geen rol. Deze opvatting is afwijkend van hetgeen door Haslinghuis in zijn eerste aflevering over Utrecht beschreven isGa naar eind3.. Deze auteur heeft verscheidene huizen vanwege hun toenmalig gebruik bij overheidsgebouwen ingedeeld, zoals Achter Sint Pieter 20, Keistraat 9, Wijde Begijnestraat 5 en Breedstraat 26. Dit laatste huis is inmiddels weer geschikt gemaakt voor bewoning, hetgeen de betrekkelijkheid van deze benadering aangeeft. Hiernaast worden ook tot de categorie huizen gerekend, die gebouwen die oorspronkelijk voor een andere functie gebouwd waren, maar reeds in een vroeg stadium als woonhuis in gebruik zijn genomen. De functie van woonhuis moet dan in overwegende mate het tegenwoordige karakter van het gebouw bepalen. Voorbeelden hiervan zijn onder andere Brigittenstraat 11, 13 en Springweg 110-130, de Myropskameren. Hierbij doet zich in vergelijking met Haslinghuis het omgekeerde voor namelijk bij de beschrijving van het Utrechtse stadhuis, dat ontstaan is uit acht woonhuizen, maar waarvan de tegenwoordige vorm grotendeels bepaald wordt door het reeds zeer langdurige gebruik als stadhuis. Zoals werd voorgestaan in het genoemde rapport, is het werk vervolgens in twee fasen uitgevoerd. In 1983 werd vooronderzoek verricht in de vorm van een inventarisatie van de huizen. In de daarop volgende twee en half jaar vond dit onderzoek zijn uitwerking in het ontwikkelen van een typologie, gevolgd door het eigenlijke schrijf- en tekenwerk en de fotografie. De beschrijving is gebaseerd op de situatie van eind 1985. | |||||||||||
De inventarisatieDe inventarisatie had tot doel een inzicht te verkrijgen in de spreiding en de verschijningsvorm van huizen, gericht op de ontwikkeling van een typologie. Daarnaast werden gegevens verzameld van kunst- en bouwhistorische aard. Utrecht binnen de singels is een kleine vierduizend huizen rijk. Hiervan is uiteindelijk ca. 25% bezocht. De overige zijn om uiteenlopende redenen hiervoor niet | |||||||||||
[pagina XXIV]
| |||||||||||
in aanmerking gekomen. De belangrijkste overwegingen daarbij waren dat er uit andere bron reeds voldoende informatie beschikbaar was of dat een bezoek verondersteld werd weinig historisch belangrijke gegevens op te leveren vanwege duidelijk zichtbare, recente verbouwingen. Als hulpmiddel werden drie inventarisatieformulieren ontwikkeld: één algemeen, één betreffende de kap en één betreffende de spiltrapGa naar eind4.. In september 1983 werd een evaluatie van het werk vastgelegd in rapportvormGa naar eind5.. Het belangrijkste resultaat was een voorstel voor een te hanteren typologie. Hoewel deze in het werk dat volgde bijstelling behoefde, is het gehanteerde uitgangspunt onverkort gebleven. Op aandringen van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, in overleg met de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving, werd in 1985 besloten de inventarisatie te bewerken tot een afzonderlijke publicatie om zo een deel van de vele gegevens, die geen plaats vonden in de typologische aanpak, toch toegankelijk te laten zijn. Dit vond zijn beslag in het deel Utrecht: Beknopt overzicht in woord en beeld. Dit deel is hoofdzakelijk van de hand van E.M. Kylstra. De gegevens afkomstig uit de inventarisatie zijn aangevuld met die uit ander onderzoek, zodat een duizendtal korte beschrijvingen van huizen zijn opgenomen. De beschrijvingen zijn hierin niet, zoals in dit deel typologisch, maar alfabetisch op adres geordend. In elke beschrijving wordt een aanduiding van het type gegeven. | |||||||||||
De opzet van de Geïllustreerde Beschrijving, typologie en thematische hoofdstukkenHet belangrijkste uitgangspunt bij het ontwikkelen van de typologie is geweest, dat deze moest dienen als een hulpmiddel om ordening te brengen in de grote hoeveelheid huizen, zodat door middel van het geven van een basis-beschrijving van elk type in één keer meerdere huizen benoemd zouden zijn. De typologie poogt dus niet een historische verklaring of samenhang aan te tonen. Een tweede uitgangspunt was, dat de typologie alleen op de stad Utrecht betrekking behoefde te hebben. Er kan dus geen landelijke geldigheid aan ontleend worden. De volgende aanvullingen werden tenslotte gemaakt: de typologie zou gebaseerd moeten zijn op de tegenwoordige toestand - dit wordt in de reeks van de Geïllustreerde Beschrijving altijd als uitgangspunt gehanteerd - en de typologie moet op een eenduidig uitgangspunt gebaseerd zijn. Wat dit laatste betreft zijn er verscheidene invalshoeken mogelijk, uitgaande van de factoren die de verschijning van elk gebouw, dus ook van een huis, bepalen. In de eerste plaats is er de historische factor in het gebouw. Hierin liggen zaken besloten als de opdrachtgever, de architect, ontwerp en stijl en de ligging van een gebouw. In de tweede plaats de vorm van het gebouw. Deze wordt bepaald door de bouwmassa, lengte, hoogte en breedte en de wijze waarop de bouwdelen ten opzichte van elkaar gegroepeerd zijn. Tenslotte is er de factor van de toegepaste bouwtechniek. Hierin kan bijvoorbeeld onderscheiden worden: bouwen in baksteen en natuursteen en hout- en houtskeletbouw. In feite zou men bij onderzoek van historische gebouwen al deze factoren in ogenschouw moeten nemen. Eerst dan wordt een werkelijk inzicht verkregen. Een dergelijk breed opgevat onderzoek gaat de uitwerking van de Geïllustreerde Beschrijving ver te boven. Er is dus gekozen voor een uitgangspunt dat binnen de verschillende voorwaarden het best toepasbaar lijkt te zijn, en wel dat van een ordening vanuit de bouwmassa. Alvorens dit nader toe te lichten, worden in het kort eerst de gronden waarop de andere uitgangspunten afvielen aangegeven. Een indeling op grond van de bouwtechniek werd van meet af aan als te beperkt beschouwd en te grofmazig om daarop een typologie te baseren. Deze benadering zou een onevenredig grote groep bakstenen huizen opleveren en slechts enkele voorbeelden in de groepen natuurstenen huizen of huizen met een houtskelet. De historische factor in een gebouw omvat een aantal aspecten die ieder op zich als uitgangspunt zouden kunnen dienen. Maar zij zijn in de meeste gevallen strijdig met de voorwaarden die er voor de Geïllustreerde Beschrijving liggen: archiefonderzoek moet een aanvullend karakter hebben (zie hieronder) en uitgangspunt is de tegenwoordige toestand. Desondanks bieden zij interessante gezichtspunten, die als zodanig reeds eerder beproefd zijnGa naar eind6.. Hoewel deze elementen als uitgangspunt voor een typologische indeling afvielen, werd een aantal ervan toch dusdanig essentieel geacht voor het totale beeld van de historische, Utrechtse huizen, dat besloten werd tot een aanvulling in de vorm van thematische hoofdstukken. Drie onderwerpen kwamen hiervoor in aanmerking: de constructieve ontwikkeling, de gevel en het interieur. Deze hoofdstukken volgen op de typologische beschrijvingen. | |||||||||||
Typologische indeling op grond van de bouwmassaDoor de bouwmassa als ordenend element te gebruiken was het mogelijk zonder veel bouwhistorisch- of archiefonderzoek de huizen te analyseren. Op grond van betrekkelijk eenvoudige, voor iedereen zichtbare gegevens kunnen de huizen gegroepeerd worden naar hun huidige toestand. Deze methode is reeds eerder door een ander toegepast en wel door C.L. Temminck Groll in zijn boek over de Middeleeuwse stenen huizen te UtrechtGa naar eind7.. De auteurs hebben echter gemeend in deze opzet wijzigingen te moeten aanbrengen. Temminck Groll gebruikt verschillende uitgangspunten door elkaar. Naast het belangrijkste uitgangspunt, de bouwmassa, laat hij zich ook leiden door de bouwtechniek en komt zo tot het onderscheiden van driekwart-huizen (blz. 92). Elementen zoals een insteek zijn voor deze auteur aanleiding geweest een apart hoofdtype te onderscheiden, terwijl in het onderhavige werk een dergelijk element aangemerkt wordt als een variant binnen een aantal verschillende typen. Hiernaast moest de indeling geschikt gemaakt worden voor huizen die tot in onze eeuw gebouwd zijn. Als kenmerkende aspecten van de bouwmassa zijn in aanmerking genomen:
Dit heeft geleid tot een indeling in vijf hoofdtypen en zes subtypen, namelijk het diepe huis, het dwarse huis met als subtypen de kameren en het dwarse tweebeukige huis, het vierkante huis, het samengestelde huis met als subtypen het samengestelde huis terugliggend op een perceel, bestaande uit een groot diep huis met zijhuis, bestaande uit vleugels gericht op een binnenplaats en het samengestelde huis ontstaan door samenvoeging en tenslotte het type van het blok. Elk (sub)type is voorzien van een | |||||||||||
[pagina XXV]
| |||||||||||
beschrijving, waarin bovenstaande aspecten aan de orde komen. De typebeschrijving wordt gevolgd door een aantal uitvoerige beschrijvingen van huizen van dat type. Deze huizen werden gekozen op grond van het feit dat zij bijzonder goede voorbeelden van een type zijn of juist varianten, dan wel de oudste of de laatste voorbeelden van een type. Of een huis heeft een bijzondere waarde vanwege zijn gaafheid of vanwege bijzondere interieurs, architectuur of constructie. Thans kan gesteld worden, dat de gehanteerde typologie aan het gestelde doel, een middel tot indeling van een grote hoeveelheid huizen, heeft voldaan, zonder dat hiervoor de gestelde randvoorwaarden of de huizen geweld aangedaan zijn. Het is mogelijk gebleken om in principe ieder huis in één van de typen onder te brengen. Het gevaar, dat de typologische werkwijze in zich draagt, dat óf elk huis tot een eigen type wordt óf dat de typologie zou leiden tot een tot het uiterste gedefinieerd classificatiesysteem, is vermeden. Door naast de typologische indeling per huis een uitvoerige beschrijving te geven, komt het specifieke, individuele aspect tot zijn recht. De typologie biedt elke belangstellende de mogelijkheid een huis op relatief eenvoudige en snelle wijze in eerste instantie te duiden. De vele vragen, die in tweede instantie altijd rijzen, zijn kwesties voor nader kunst-, en bouwhistorisch onderzoek alsmede archiefonderzoek. Dergelijk onderzoek kleurt het historische beeld van een huis in. Daarnaast is er verbindend onderzoek nodig naar deelaspecten, bijvoorbeeld ‘het claustrale huis’ of ‘het houten huis’ een noodzaak (zie ook ‘Voorstellen voor verder onderzoek.’). Eerst wanneer dergelijke onderzoeken op grotere schaal voorhanden zijn, zal dit kunnen leiden tot een nuancering en wellicht wijziging in de nu gehanteerde typologie. Huizen zijn echter, wellicht meer dan enig ander soort gebouw, object van een constant en dikwijls eeuwenlang proces van veranderingen. Geen enkele typologie zal aan deze fijnmazige historie, die het wezen van het individuele pand bepaalt, recht kunnen doen. Beide benaderingen hebben echter hun eigen waarden en doelen, waartussen geen conflict behoeft te bestaan. | |||||||||||
Gebruikte bronnen en documentatieIn de ‘Aanwijzingen voor de auteurs’, behorende bij de Leidraad voor de Monumentenbeschrijving 1983 wordt ten aanzien van het hanteren van archiefmateriaal een duidelijke uitspraak gedaan: ‘Een archiefonderzoek ingesteld om gegevens voor de beschrijving aan het licht te brengen, zal (over het algemeen) een aanvullend karakter moeten hebben.’ Geordend en ontsloten archiefmateriaal betreffende huizen wordt weinig aangetroffen. Bij de Gemeentelijke Archiefdienst is daarom voornamelijk gebruik gemaakt van het goed toegankelijke archief van de bouwtekeningen en daarnaast van de Topografische Atlas. Ook de bibliotheek bevat veel werken van belang. Ondermeer bij deze dienst is tevens het Utrechts Documentatiesysteem te raadplegen, een geklapperde, alfabetisch geordende verzameling informatiekaarten. Hierin is niet alleen veel informatie betreffende Utrecht te vinden, maar omgekeerd heeft dit systeem ook gediend als documentair middel voor de in het kader van dit onderzoek verzamelde gegevens. Met name een deel van de zeer gedetailleerde bewijsvoering en bronvermelding van de oude huisnummering is hierin verwerkt. Veel gegevens zijn geput uit de bouwhistorische rapporten in de pandsdossiers in het archief van de onderafdeling Monumenten van de Gemeente Utrecht. Hierbij sluit de uitgave van deze onderafdeling aan: De archeologische en bouwhistorische kroniek. De mondeling meegedeelde kennis en observaties van de heren A.F.E. Kipp en B.J.M. Klück hebben de auteurs steeds als onontbeerlijk en constructief ervaren. Bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg is vooral het foto- en tekeningenarchief geraadpleegd. | |||||||||||
Foto- en tekenwerk, afbeeldingenVoor het vervaardigen van het tekenwerk werd, waar mogelijk, gebruik gemaakt van bestaand materiaal in de vorm van opmetingstekeningen ten behoeve van restauraties. Zij zijn voor deze publicatie aangepast. Daarnaast zijn door de bouwhistorisch medewerkers eigen opmetingen verricht. De tekeningen zijn afgedrukt op de schalen 1: 300 en 1: 3000. De originelen zijn te raadplegen bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Voor het bewerkte kaartmateriaal is de kadastrale minuut, bewerkt door R.A.F. Smook als onderlegger gebruikt. Voor het deel, waarin de huizen in het kort worden beschreven zijn de fotogrammetrische tekeningen van de Firma de Waal gebruikt, aangevuld met enkele tekeningen van de Rijksuniversiteit Utrecht (Trans). Het merendeel van het fotowerk is gemaakt in de periode van 1985-1986. Indien het foto's van voor 1980 betreft, staat het jaar van opname in het bijschrift vermeld. | |||||||||||
Voorstellen voor verder onderzoekNa de eerste aanzetten tot woonhuisonderzoek in de genoemde werken van Temminck Groll en MeischkeGa naar eind6. is het onderzoek naar huizen niet alleen in Utrecht maar in verschillende steden van Nederland van de grond gekomen. Dit onderzoek heeft zeer veel gegevens aan het licht gebracht, maar dit betreft over het algemeen gegevens over individuele huizen. De samenstellers van dit deel der Geïllustreerde Beschrijving hebben het als een gemis ervaren dat er nog maar zeer weinig samenvattende, vergelijkende of concluderende publicaties op dit gebied zijn verschenen. De tijd lijkt hiervoor, ruim twintig jaar na het verschijnen van de eerste standaardwerken, rijp te zijn. Hoewel wellicht zal blijken dat dergelijke publicaties een tussenstand in het onderzoek aangeven, moeten zij nu deze stand bepalen om zo een uitgangspunt te bieden voor een volgende periode van onderzoek. Voorts is gebleken dat naast het vele kunst- en bouwhistorisch onderzoek archiefonderzoek in het algemeen sterk achter blijft. In de spaarzame gevallen dat dit wel ondernomen wordt, blijken opmerkelijke resulaten dikwijls het gevolg te zijnGa naar eind8.. Zoals hierboven al betoogd is, zal eerst dan onze kennis over de historische gebouwde omgeving aan diepgang winnen, wanneer ook deze bronnen onderzocht zijn.
Tot zover enige opmerkingen van algemene aard. Naar aanleiding van het hier verrichte onderzoek kunnen de volgende voorstellen worden gedaan:
oktober 1988
Marceline J. Dolfin E.M. Kylstra Jean Penders | |||||||||||
[pagina XXVII]
| |||||||||||
Afb. 5. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren.
Afb. 6. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren.
| |||||||||||
[pagina XXVIII]
| |||||||||||
Afb. 7. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren.
Afb. 8. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren.
| |||||||||||
[pagina XXIX]
| |||||||||||
Afb. 9. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren.
Afb. 10. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren.
| |||||||||||
[pagina XXX]
| |||||||||||
Afb. 11. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren.
Afb. 12. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren.
| |||||||||||
[pagina XXXI]
| |||||||||||
Afb. 13a, b. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren.
| |||||||||||
[pagina XXXII]
| |||||||||||
Afb. 13c. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren.
Afb. 14. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren.
| |||||||||||
[pagina XXXIII]
| |||||||||||
Afb. 15. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren.
Afb. 16. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren.
| |||||||||||
[pagina XXIV]
| |||||||||||
Afb. 17. C.L. Mulder, 1878. Gezicht vanaf de Domtoren naar het noordwesten.
|
|