Utrecht is in wezen nog steeds een middeleeuwse stad. Rondlopend langs de grachten, en door de straten en stegen is deze sfeer nog te beleven. Dat veel gebouwen in de stad ook nog steeds middeleeuwse sporen in zich dragen is minder bekend. Verbouwingen die door de bewoners en gebruikers in latere eeuwen naar eigen smaak zijn uitgevoerd, hebben het aanzien van de gebouwde omgeving vaak op het eerste gezicht grondig veranderd.
Utrecht heeft naast de gangbare woonhuizen, zijn grote burgerlijke huizen, de voor Nederland unieke ‘stadskastelen’, en kleine arbeiderswoningen, de ‘kameren’, ook complexe huizen, die eens behoord hebben aan de kerkelijke heren van de verschillende kapittelkerken, de zogenaamde ‘claustrale huizen’. Weinig steden hebben ook nu nog zoveel, en zoveel verschillende soorten, bebouwing daterend uit een periode beginnend omstreeks 1200.
De gemeente Utrecht zag al in de jaren zeventig in dat door soms ingrijpende bouwactiviteiten de erfenis uit deze voorbije eeuwen steeds verder afbrokkelde. Hiermee dreigde ook de kennis van de geschiedenis die hierin besloten lag definitief verloren te gaan. Om hiervan nog zoveel mogelijk vast te leggen besloot de Gemeente in 1972 een archeoloog, en in 1975 een bouwhistoricus aan te stellen.
Ruim vijftien jaar bouwhistorisch en archeologisch onderzoek heeft het belang van deze beslissing onbetwistbaar aangetoond. Het onderzoek heeft licht geworpen op bijna tweeduizend jaar bewoning van Utrecht. Het inzicht in de geschiedenis van Utrecht is de laatste jaren aanzienlijk vergroot. Nog nooit is er in zo korte tijd zoveel bekend geworden over de bouw en bewoning van individuele huizen, of het ontstaan van de stad aan de splitsing van de rivieren Rijn en Vecht.
Niet alleen voor Utrecht zijn de verzamelde gegevens van belang. De wetenschap dat de kennis van de ontwikkelingen van het stedelijk leven en met name van het bouwen en het wonen, in het algemeen gebaat is met de in Utrecht uitgevoerde onderzoekingen, deed de Utrechtse Monumentencommissie besluiten het initiatief te nemen tot het uitgeven van een publicatie over de Utrechtse huizen.
Omdat de publicatie van meer dan regionaal belang werd geacht, werd contact opgenomen met de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving van de Monumentenraad. Hieruit vloeide voort dat deze publicatie onderdeel is gaan uitmaken van de Geïllustreerde Beschrijving van de Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst.
De door de Gemeente aangetrokken auteurs, geassisteerd door een aantal vrijwilligers, hebben in samenwerking en voortdurend overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de redactiecommissie het enorme werk geklaard. Zonder hun inzet en deze samenwerking, maar evenmin zonder de financiële bijdragen van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, en de Stichting K.F. Hein-Fonds zou deze uitgave niet hebben kunnen plaatsvinden.
Hoewel de publicatie van groot belang zal zijn voor onderzoekers, maar ook voor de geïnteresseerde leek, moet het niet gezien worden als de afronding van het bouwhistorisch onderzoek in Utrecht. Ook in de toekomst zal dit onderzoek voortgaan en steeds weer nieuwe inzichten aan de kennis van het bouwen en wonen in een oude stad toevoegen. Ongetwijfeld zal dit boek over enige jaren dan ook een vervolg moeten krijgen.
Utrecht, oktober 1988
Drs. M.W.M. Vos-van Gortel
Burgemeester van Utrecht