ze mij aankeek, bleek dat het haar geen snars kon schelen of ik het met haar eens was of niet, en dat ze zich hoegenaamd niet voor mij interesseerde. Daarmee verdween de helft van mijn verlegenheid.
‘God, mevrouw,’ zei ik recht in haar gezicht, ‘ik zit glad verkeerd, ik had geen idee dat u hier zou zijn.’
‘Waar gaat het over?’
‘Om een handelsinlichting die mijn broer uit Duitsland mij over u vraagt.’
‘Uit Duitsland? Ik heb in Duitsland niks besteld, wat een kletskoek... ik koop niks wat ik niet gezien heb, ik ga naar handelaars die failleren of opruimen. Van mevrouw hier heb ik net een partij korsetten gekocht...’
De vrouw die ze mij aanwees had de hele tijd al naar me zitten gluren.
‘Geeft u het maar toe,’ zei ze nu, ‘het is voor een inlichtingenbureau. Onderlaatst bent u nog bij me geweest, of weet u dat niet meer? Het ging over die grote bontzaak hier tegenover. Ik zie u trouwens de hele stad doorkruisen: ik ben met mijn korsetten altijd langs de weg en wie u één keer gezien heeft, met die linten, die herkent u...’
‘Ach meid,’ antwoordde de koopvrouw, ‘'t zal mij een zorg zijn wat madammeke van mij wil weten... een glaasje kersenlikeur voor je? Of pruimen? Goed voor de stoelgang... Denk maar niet dat ik over je inzit, hoor...’
Diep verlegen weigerde ik, maar ik kon nu niet vertrekken zonder iets besteld te hebben, dus ik nam een kop thee. De koopvrouw wilde niet dat ik betaalde.
‘Je ziet er leuk uit, kleintje, mooi slank, maar met een korset zou je nog heel wat sjieker zijn: ik heb er een, dat geknipt voor je is, een koopje, dat beloof ik... vraag maar aan háár, die levert ze me...’
De man zat te lachen en keek me spottend aan.