schoon als maar mogelijk was.
‘Eerst de voering, en mooi gelijk opnaaien: steeds op hetzelfde strootje blijven.’
Zelf garneerde zij een dameshoed met een bos witte veren.
‘Nu, laat eens zien... niet slecht. Vandaag leer je meer van het vak dan anders in twee jaar.’
Zij knipte het lint af, dat om de bol moest.
‘Zó moet je het lint houden... nu afrollen, omwinden en vastzetten...’
Terwijl ik naaide, maakte zij de strik met lange lussen.
‘Zo, dat is dat... nu werk je dit stukje lint tot een chiffonnetje om de strik af te kleden, kun je dat? Goed, en waar zou je die nu zetten: van voren, van achter of opzij?’
‘Van voren is geen mode meer... van achter, dat is meer iets voor de dames; ik zou hem liefst opzij zetten, een tikje naar achter, en de roosjes niet al te dicht op elkaar, zodat ze 'n beetje dansen als ze loopt.’
‘Best, probeer het zo maar eens.’
Ik gaf al mijn aandacht aan het werk, mijn wangen gloeiden: ik was in de zevende hemel, ik was belángrijk en ik had dit werk voor alle moois van de wereld niet uit handen gegeven.
‘Wees voorzichtig, Keetje, je mag het lint alleen met de vingertoppen vasthouden of anders komen er kreukels in. Als je een hoed aflevert, moet het zijn of het garneersel er heel luchtig op geblazen is... en nu de roosjes, de knopjes dus een eindje van elkaar af.’
Zij bekeek de hoed van alle kanten.
‘Echt, Keetje, hij is zo heel goed. Ik begrijp mevrouw niet: je kunt hier prima op het atelier helpen en jullie zouden er allebei voordeel van hebben.’
Corrie bracht het eten niet boven, we moesten naar de keuken komen. Nu, er ontbrak niets aan: er was koffie en een grote stapel boterhammen, belegd met spek en leverworst.