Ik viel in slaap en toen ik wakker werd, was het avond.
O! dat heerlijke gevoel van welbehagen en gezelligheid!
De kamer was goed verlicht; in 't fornuis brandde een flink vuur; moeder zat vóór haar kantkussen en vader las hardop voor uit de Duizend en Eén nacht: nu en dan hield hij even op, om met moeder van gedachten te wisselen.
‘Cato, als wij maar konden zeggen: “Sesam, open u!” dan zou ik je niet zoo je oogen laten bederven met dat kant-werk 's avonds.’
‘Laten we blij zijn, dat ik deze bestelling hier in 't stadje gekregen heb. En ik houd ook van 't werk; deze guirlande is zoo mooi; ik heb 't idee gekregen, toen ik kinderen met bladeren zag spelen. Mijn patroon is heel goed uitgevallen en nu heb ik er plezier in.’
En haar vingers gooiden de klosjes zóó vlug door elkaar, dat men ze niet kon volgen.
In de kamer hing een heerlijke geur van osselever in azijn, die stond te stoven op een hoek van de kachel; straks zouden wij die eten en ik zou ook mijn deel krijgen.
Vader ging van tijd tot tijd het deksel oplichten om te proeven en terwijl hij de lepel goed aflikte, zei hij: ‘Cato, 't zal lekker zijn.’
Ik luisterde naar vaders lezen, ik ademde den lekkeren geur in en viel weer in slaap.
Slapen is net zoo goed als eten.