Het boek is geen dagboek. Dagboeken worden door aankomende meisjes, in groote gezinnen, die wonen in kelders op den Haarlemmerdijk, of in krotten in een of andere steeg, maar weinig gehouden. Maar het verhaal van dit leven zou, indien het van dag tot dag was opgeteekend, niet precieser, niet echter, niet trouwer kunnen zijn. Zoo is het van een aangrijpendheid die in hoog litteraire werken niet vaak wordt bereikt.
Wij zeggen niet, dat de schrijfster geen litteratuur heeft gemaakt. Zij heeft litterair werk willen geven, zij hèeft het gegeven. De schrijfster Neel Doff, is buiten het leven van Keetje Oldema gaan staan. Zij teekent dit leven zooals Keetje het in een dagboek niet zou hebben gekund. Zij doet het met schrijfsterstalent, scherp raak, zonder heftig gebaar.
Maar het is toch niet de litteraire verdienste van ‘Jours de famine et de détresse’, die ons er toe bracht de aandacht van den uitgever van de Wereldbibliotheek te vragen voor dit boek en om aan de schrijfster te vragen hare toestemming tot de vertaling te geven. Het is de omstandigheid, dat wij in ‘Jours de famine et de détresse’ een document hadden gevonden. Een document van grootestads armoêleven in krotten, een document van de onmaatschappelijke vernietiging van wat er moois is en moois had geworden aan gaven van geest en gemoed, massavernietiging die kwaal van de armoede is, document van anti-maatschappelijke neerdrukking en laaghouding van groote groepen in