Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[CI] Ga naar eind[CI]Eenen sack vol moren, een stinckende prijeRefreyn
O Menschelic pac vol stinckender houeerde,
Brosch lichaem, vuyl sac vol moren wiens werde
Ga naar margenoot+ Is alte cleyn als tleuen verscheyen es,
Du biste seer wack, haest die verteerde, Ga naar eindvs. 4
5[regelnummer]
Twi soecti ghemack dan so seer op deerde,
Ick seg certeyn dat tsviants verleyen es;
Weeldich voedi tlichaem dat een verbeyen es
| |
[pagina 183]
| |
Van drucke, contrarie der sielen claer,
Want houerdije een recht bereyen es
10[regelnummer]
Om veruult tzijn metten seuen dootsonden swaer.
Wat volchter dan naer? verdriet, anxt ende vaer;
Dat lichaem misdoet wort geweten met nije
Der sielen voorwaer, dus seggic eenpaer:
Als de siele scheyt blijfdi so ick belije
15[regelnummer]
Eenen sack vol moren, een stinckende prije.
Een houerdich vat is voor gode stinckende
So walgelic, dat door dien is minckende
Die gracie die ons god soude verleenen.
Wat helpt ons den scat als ons is crinckende
20[regelnummer]
De doot? niet, dats plat, dus sijt v bedinckende, Ga naar eindvs. 20
Die spacie is hier, hebt duechdelic meenen, Ga naar eindvs. 21
Volcht den coninc van Iuda int beweenen
Der sonden, dinct hoe nabugodonosor was
Door sijn houerdije van gode tot eenen
25[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Beeste verschepen die namaels ghenas
Duer tberou dat ras hem cureerde so ic las.
De dit tlichaem, wat achti dan houerdie; Ga naar eindvs. 27
Gaert duecht op elc pas, al slichaems gebras Ga naar eindvs. 28
Es min dan niet, doot sijnde so blijft ghije
30[regelnummer]
Eenen sack vol moren, een stinckende prije.
Wat wildi cleeden tlichaem met grau ende bont,
Ghi moet doch scheden; al schijndi nv gesont
Tis haest verkeert alst gode belieft.
Ghi doet bereeden leckernije voor den mont,
35[regelnummer]
Solaesheit breeden twelc de siele doorwont,
Dus blijft verseert die siele en ghegrieft.
Wat baet dat ghi v noch so seer verhieft,
Die doot sal de siele wten lichaem drijuen
| |
[pagina 184]
| |
Die ten hemel of ter hellen, dats cort gebrieft,
40[regelnummer]
Na verdiente moet varen, ten baet geen kijuen
Want hier geen bliuen en is so ons scriuen
Alle doctoren, en wi sient ooc telcken tije.
Wat sijn die lijuen der sondiger katijuen
Voor gode gerekent dan aen elcken zije
45[regelnummer]
Eenen sack vol moren, een stinckende prije.
Prince
Ga naar margenoot+ Dlichaem vol sonden is eenen sac vol moren.
Die tallen stonden dat hier houwen vercoren,
Die sijn veel meer met vuylheden besmet
Om vray orconden, dan zwinen die sporen Ga naar eindvs. 49
50[regelnummer]
Tvuyl te doorgronden; dus blijft verloren
Deedel siele die van gode is gheset
Bi dlichaem als een wtuercoren let.
Dus acht tlichaem cleyn maer de siele groot,
Ouerdenckende dijn vier wterste altemet, Ga naar eindvs. 54
55[regelnummer]
Die helle, doordel, hemelrijc ende doot.
Doet dit, tis noot, want als ghi sijt bloot
Sonder siele ende v die wormen te strije
Sullen doen aenstoot, doorknagende tconroot, Ga naar eindvs. 58
So en werdi mer gerekent inden aertscen crije Ga naar eindvs. 59
60[regelnummer]
Eenen sack vol moren, een stinckende prije.
|
|