Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend
[pagina 135]
| |
Ga naar margenoot+ [LXXIV] Refreyn
GHI ionge wellustige coren weeldekens Ga naar eindvs. 1
die van eenen ponde chijs aes maken, Ga naar eindvs. 2
siende dees schoon leuende beeldekens,
dinckende hoe mocht ic daer aen gheraken,
5[regelnummer]
spaert gheenen cost, tsijn al cleen saken,
in mommerijen oft in bancketten
recht oft ghi tghelt hadt van .vij. craken, Ga naar eindvs. 7
peysende men macht mi niet vernetten. Ga naar eindvs. 8
willen v vrienden v dan dat beletten,
10[regelnummer]
segt tmacher af, oft wat wildi veel kijuen.
al soudi v hondert pont tachter setten,
men mach gheen gelt eeten, tsou ons verstijuen,
tgoet hoort der werelt, het moet daer blijuen.
Die in Venus prieel iolitelicst verblijen,
15[regelnummer]
die tallen kermissen mildelicst gheuen,
die alomme eel sijn om tsijne verheuen, Ga naar eindvs. 16
die den meynacht planten met scriften gescreuen, Ga naar eindvs. 17
die tot brugge hem tweester een schip gaet hueren, Ga naar eindvs. 18
die altijt hueschelicst en rustelicst leuen Ga naar eindvs. 19
20[regelnummer]
en bi gheen ghelt en can ghedueren,
Ga naar margenoot+ die al lachende bijstier werden en niet te voren, Ga naar eindvs. 21
die van wijftich connen tellen tot vijuen,
dees singhen iolitich als blinden trueren:
heyda weest vrolic, laet vruecht bedrijuen,
25[regelnummer]
tgoet hoort der weerelt, het moeter blijuen.
Suyker met pollepels dats nv den aert,
een gebraden boterken gheen cost gespaert,
na maeltijt ypocras dats een ghilde, Ga naar eindvs. 28
| |
[pagina 136]
| |
fysanen, lampraeskens, lopende int wilde,
30[regelnummer]
snoecken bereyt in amandereyt, Ga naar eindvs. 30
stuer en salm wient deert oft schilde,
eenen harinck eenen stuuer eermer na beyt, Ga naar eindvs. 32
eyerkens als rooskens net bespreyt,
Inghelsche tartkens voor deedele lijuen,
35[regelnummer]
een amandel boterken ons ooc wel greyt,
laet al comen al souder pouer beclijuen,
tgoet hoort der werelt, het moeter blijuen.
Prince
Een doyerken wt gheblasen
ghemenghet met specien menighertiere
40[regelnummer]
ghebraden aen een stecxken, tsijn vijse vasen, Ga naar eindvs. 40
Ga naar margenoot+ ghedroept met boter heet aenden viere,
okernoten in wijn ghesoden al is hi diere,
ghepelt, ghesuuert, ter eeren van wijuen,
pasteykens bereyt na leckeren bestiere,
45[regelnummer]
non fortse al costet gulden schijuen,
tgoet hoort der weerelt, het moeter blijuen.
[twee houtsneden naast elkaar] |
|