Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[XXXV]Ga naar margenoot+ Ic sterue door haer dies noyt en rochte[twee houtsneden naast elkaar]
O God Cupido en Venus goddinne,
hoe mach v rechtuerdicheyt dit verdragen
dat den loon van reynder ghestadiger minne
niet anders en is dan een afgront van plagen;
5[regelnummer]
tschijnt dat ghi selue listen legt en laghen
om mi te bringhen in desperacien,
want hoe ic dagelicx eenen boeck vol clagen
Ga naar margenoot+ doe met bloedighen lamentacien
ghi versteent haer herte die ic vol gracien
10[regelnummer]
kende te voren,
so dat in mi nv en tallen spacien
hope is verloren.
nochtans bliuic haer eyghen ghesworen,
o vermaledijde, dier mi toe brochte
15[regelnummer]
te steruen door haer dies noyt en rochte.
Dadic als Iason, Theseus oft Eneas,
die haer schoone vrouwen hebben bedroghen,
oft menich ander daer ic laetst af las,
| |
[pagina 78]
| |
so soudic mijn leet pacientelijc ghedogen;
20[regelnummer]
mer ic mach die contrarie so wel betogen
dat elc mijns deeren mach diet weet,
want therte en heuet noyt eens geploghen Ga naar eindvs. 22/23
ten was om lijden al eeuen ghereet.
o valsche fortune, mijn bitter sweet
25[regelnummer]
roept op v wrake,
o corosiuich fenijn seer heet, Ga naar eindvs. 26
bloetghierige drake,
ghi verslint mi met sulcken onghemake
dat mi wondert hoe ict verdraghen mochte.
30[regelnummer]
Ga naar margenoot+ ic sterue duer haer dies noyt en rochte.
Draken, grijffonen, beeren, leeuwen, leeuwinnen,
in haren speluncken wrede onghieren Ga naar eindvs. 32
tyrannich verwoet wijlen van binnen,
vintmen ghesacht bi suete manieren,
35[regelnummer]
haer wreetheyt smeltende als was biden vieren;
ia god selue, vergramt, wert ghepayseert;
mer deedelste dier onder alle dieren
van sueter manieren gracelicxst verchiert
en daer proper wesen ghenade in stiert
40[regelnummer]
wt alder beradecheyt, Ga naar eindvs. 40
dat is van puerder wreetheyt gheregiert
vol alder versmadicheyt,
genuechte makende in hairs selfs ongenadicheyt,
dus seg ic met beuende stemme onsochte:
ic sterue duer haer dies noyt en rochte.
Princelijc wesen vol van discrecien,
hout op met desen, thoon ionst in tijen;
Eurealus en minden noyt so Lucresien Ga naar eindvs. 48
appoteke vol specien, ondanck diet benijen Ga naar eindvs. 49
50[regelnummer]
die doch tuwaert niet en misrochte. Ga naar eindvs. 50
al soude mi tsweert van bitterheit doorsniden,
| |
[pagina 79]
| |
ic ben eewich bereet met bliden gedochte:
Ga naar margenoot+ ic sterue duer haer dies noyt en rochte.
|
|