Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[XIV] Refreyn
ALso die vogelkens laten haren sanck
en so die dierkens tegen haren danck,
duer den winter stranck, bliuen in muten; Ga naar eindvs. 3
so gras, loof, cruyt neemt syn verganck
5[regelnummer]
Ga naar margenoot+ ende so ontdect sijn die boomkens lanck Ga naar eindvs. 5
duert crachtich bedwanc berooft van virtuten, Ga naar eindvs. 6
sghelijcx mijn inwendighe conduten Ga naar eindvs. 7/8
onsienlic van buten stoppen en sluten
en verliesen haer cracht.
10[regelnummer]
in mi en mach gheen blijdtschap spruten
duer herpen oft luten, quenen oft fluten Ga naar eindvs. 11
| |
[pagina 36]
| |
van minners gheacht;
ontroost van lieue heeft dit toebracht,
dies ic verdwijne telcken termine. Ga naar eindvs. 14
15[regelnummer]
troost ben ic deruende dach ende nacht,
gheen pijne voor ongetroost te sijne.
Onghetroost te sijne, gheen meerder leet.
het verdrijft rueck, smake en appetijt,
het veriaecht iolijt, gheen meerder spijt,
20[regelnummer]
slapende, wakende, waer dat ghi sijt,
al gaende wordi dijns leuens quijt.
tis eenen strijt die niet en vergheet,
onghetroost te sijne, so elck wel weet;
gheen pijne so wreet, gheen herte so heet,
25[regelnummer]
gheen schichte so fel.
Florencius storter om bloet en sweet, Ga naar eindvs. 26
Ga naar margenoot+ Euax leet en smeet sijns sins onghereet, Ga naar eindvs. 27
Troylus also wel. Ga naar eindvs. 28
onghetroost te sine is een gequel
30[regelnummer]
bitter als brijne, als brocken van fenijne,
verdwinende tvleesch, been, bloet ende vel, Ga naar eindvs. 31
gheen pine voor ongetroost te sine.
Tis pijne in een swaer verstrangen sijn, Ga naar eindvs. 33
alleen ghesloten en gheuanghen sijn
35[regelnummer]
dies die wanghen sijn magher en cleene;
tis pijne in een eewich verlanghen sijn,
tis pine met onbekenden verhangen zijn
daer die gangen sijn van trouwe onreene; Ga naar eindvs. 38
tis pine te laten lant, huys en goet gemeene,
| |
[pagina 37]
| |
40[regelnummer]
en gaen dolen alleene in groten wene
nv hier, nv daer;
tis pine te bedde te ligghen een iaer,
bleeck van aenschine en steruen ten fijne;
dit sijn al grote pinen, maer
gheen pine voor ongetroost te sijne.
Prince
Wacht v van vrouwen te minnen
sonder troost daeraf te ghewinnen,
gheen dinck so quaet.
Ga naar margenoot+ tis een oorspronc om te beghinnen
50[regelnummer]
reden noch verstant te bekinnen,
sonder confoort oft raet.
mer om een vrouwe daer ghi troost af ontfaet
en spaert gout, siluer, noch eedel daet,
maer siet dat ghi niet al ianckende gaet: Ga naar eindvs. 54
55[regelnummer]
gheen pijne voor ongetroost te sijne.
[twee houtsneden naast elkaar] |
|