[XVI]
Anton luisterde zonder commentaar naar het verhaal, dat Joyce hem vertelde.
- Zo is het leven, zei hij tenslotte.
Die avond zeiden ze niet veel.
Ze dronken een cognac en luisterden naar de geluiden van de nacht.
Anton ging even vroeg naar bed als anders.
Joyce zei verdrietig: - Ik weet nog steeds niet of ik met je mee zal gaan of niet.
Wajono trok haar naar zich toe.
- Later, zei hij, later komt alles in orde.
Ze vielen in eikaars armen in slaap.
Het is nog diepdonker als Joyce wakker wordt. Wajono! Hij is er niet.
Ze staat op.
Half vier, wijst de wekker.
De deur kraakt, als ze hem openmaakt.
Ze luistert. In Antons kamer blijft alles stil.
Ze zit voor de deur.
Ze kan de bomen aan de overkant niet zien.
Er is geen maan.
Ze kan hem niet achterna gaan. Ze zal hem nooit kunnen vinden.
Ik zal hem nooit kunnen vinden. Het is mijn eigen schuld. Nero kruipt tegen haar aan, ze streelt hem.
Wajono. Wajono.
Niet denken.
Ze probeert zijn naam hardop te zeggen.
Het gaat niet.
Wajono, Wajono.
Ze voelt zich niet eens verdrietig.
Het verdriet is voor later.
Later, later komt alles in orde.