Dino
1Ze zeggen altijd dat wij Surinamers zulke lange tenen
2hebben.
3Maar kijk die man Peter. Hij wil niet horen waarom mijn
4vader anders is dan zijn vader.
5Waarom kan hij mij niet rustig laten uitpraten?
6Als Peters vader bij een kantoor komt, is de portier van dat
7kantoor niet verbaasd dat hij Nederlands praat.
8Nederlanders denken dat ze aan je neus kunnen zien of je
9hun taal wel of niet kunt spreken.
10Oh, denken ze, dat is geen Nederlandse neus dus: Jij mij
11niet verstaan, jij niet weten wat je moet doen. Kijk daar, jij
12vreemde neus, jij nummertje trekken, jij op klok kijken, jij
13jouw nummertje zien, jij opstaan en jij jouw neus vol-14gen...
15Zo gaat het ongeveer bij de Vreemdelingenpolitie!
16Je moet niet alleen je neus volgen, maar ook nog pijlen.
17Mijn vader zei lachend: ‘Nu gaan we padvindertje spelen,
18nu gaan we spoorzoeken.’
19Eén grote, gele pijl... Rechtsaf.
20En dat, terwijl je geen andere kant op kunt! Je zal heus niet
21met je neus tegen de muur oplopen en blijven staan...
22Weer een grote, gele pijl. We moeten de trap op.
23Zuiver! Je kunt alleen maar de trap op of... weer naar
24buiten gaan. Dank je wel, meneer Pijl.
25Deur door. Pijl. Nog een deur, nog een pijl.
26‘Nummer 63!’ riep een meneer achter een bureau.
27‘Jammer’, lachte mijn vader. ‘We hebben niet gewonnen,
28we zijn als nummer 63 geëindigd.’
29Peter lachte niet.