iets! Hij haalde het te voorschijn. Het was de kwama van Mapajawari, het was de fluit die zijn vader eens zo mooi had versierd!
Bloed spoot uit de keel van de aanvoerder van de Slechte-Wraak-Indianen. Kainema was een tijger geworden. Zijn woede en moordzucht waren zo hoog gestegen, dat hij de moordenaar van zijn vader met één slag had gedood.
In een niets ontziende razernij rende hij van de ene hangmat naar de andere, hij spoorde zijn krijgers aan tot bloedige wraak, stortte zich in man-tegen-man-gevechten.
Geen enkele Slechte-Wraak-Indiaan ontkwam aan de wraaklust van Kainema en zijn strijders. Toen liet Kainema de hoofden van de Slechte-Wraak-Indianen aan de takken van de bomen ophangen. In het midden plaatste hij op een stok de schedel van Mapajawari.
‘Kijk, vader,’ zei Kainema, ‘ik heb uw dood gewroken. Ik hoop dat u tevreden bent.’
Daarna trokken de strijders terug naar hun dorpen. Overal werden zij met vreugde ontvangen en het ene feest volgde op het andere.